GRIEKS.
Een taal die behoort tot de Indo-europese taalfamilie, waarvan het verbreidingsgebied zich vermoedelijk van Oost-Europa tot Voor-Indië uitstrekte. (Het Hebreeuws behoort tot een andere taalfamilie, namelijk de groep der Semitische talen.) Grieks is de taal waarin de christelijke Geschriften oorspronkelijk werden geschreven (met uitzondering van het Evangelie van Mattheüs, dat wellicht eerst in het Hebreeuws werd geschreven), en het is ook de taal waarin de eerste volledige vertaling van de Hebreeuwse Geschriften, de Septuaginta, verscheen. Het Grieks is een flecterende taal, dus met verbuigingen en vervoegingen, en met veel uitdrukkingsmogelijkheden door middel van stammen, voorvoegsels en uitgangen.
De periode van 330 v.G.T. tot 330 G.T. was het tijdperk van het koiʹne-Grieks, een mengeling van verschillende Griekse dialecten, waarvan het Attisch de grootste invloed uitoefende. De koiʹne is ontstaan als gevolg van de militaire veldtochten van Alexander de Grote, in wiens leger alle Griekse stammen vertegenwoordigd waren. Alexanders veroveringen maakten van de koiʹne een internationale taal.
Koiʹne
De koiʹne bezat in vergelijking met de andere talen van die tijd een heel speciaal voordeel: ze werd bijna overal verstaan. Het Griekse woord koiʹne betekent zoveel als gemeenschappelijke taal of algemeen bekend dialect. Hoe algemeen de koiʹne verbreid was, blijkt wel uit het feit dat de decreten van de keizerlijke bestuurders en van de Romeinse Senaat in het koiʹne-Grieks werden vertaald voordat ze in het gehele Romeinse Rijk werden uitgevaardigd. Toen Jezus Christus aan de paal werd genageld, was het opschrift met de tegen hem ingebrachte beschuldiging dat boven zijn hoofd werd aangebracht, dan ook niet alleen in het ambtelijke Latijn en in het Hebreeuws geschreven, maar ook in het koiʹne-Grieks. — Matth. 27:37; Joh. 19:19, 20.
Met betrekking tot het gebruik van de Griekse taal in het land Israël schreef een geleerde: „Hoewel het gros van het joodse volk het hellenisme en zijn verschijningsvormen verwierp, werd de omgang met de Griekse volken en het gebruik van de Griekse taal allerminst geschuwd. . . . De Palestijnse leraren dachten gunstig over de Griekse vertaling van de Schrift en zagen daarin een instrument om de waarheid tot de heidenen te brengen” (Hellenism, Bentwich, 1919, blz. 115-117). In de eerste plaats was de Septuaginta natuurlijk ten behoeve van de joden vervaardigd, in het bijzonder voor de joden in de diaspora, die niet meer het zuivere Hebreeuws spraken maar vertrouwd waren met het Grieks. Oudhebreeuwse uitdrukkingen in verband met de joodse aanbidding werden ten slotte door uitdrukkingen van Griekse oorsprong vervangen. Het woord sun·a·goʹge, dat „vergadering” betekent, is een voorbeeld van het feit dat de joden Griekse woorden overnamen.
De koiʹne van de geïnspireerde christelijke bijbelschrijvers
Aangezien de schrijvers van de geïnspireerde christelijke Geschriften graag wilden dat hun boodschap voor iedereen begrijpelijk zou zijn, schreven zij niet in het klassieke Grieks, maar in de koiʹne. Al deze schrijvers waren zelf joden. Alhoewel zij Semieten waren, ging hun belangstelling er niet naar uit de Semitische cultuur te verbreiden maar de waarheid van het zuivere christendom, en met behulp van de Griekse taal konden zij meer mensen bereiken. Zij konden zodoende hun opdracht om ’discipelen van mensen uit alle natiën te maken’ beter ten uitvoer brengen (Matth. 28:19, 20). Bovendien was de koiʹne een voortreffelijk instrument om de diepzinnige gedachten uit te drukken die zij op anderen wilden overdragen.
De verheven boodschap van de geïnspireerde christelijke bijbelschrijvers verleende het koiʹne-Grieks waardigheid, warmte en uitdrukkingskracht. Griekse woorden kregen in de context van de geïnspireerde Geschriften meer gewicht en inhoud en wonnen bovendien aan geestelijke betekenis.
ALFABET
Alle huidige Europese alfabetten stammen hetzij direct of indirect van het Griekse alfabet af. Toch hebben de Grieken hun alfabet niet uitgevonden; zij namen het over van de Semieten. Dit blijkt uit het feit dat de Griekse alfabetletters (van omstreeks de 7de eeuw v.G.T.) op de Hebreeuwse lettertekens (van omstreeks de 8ste eeuw v.G.T.) geleken. Ook was de algemene volgorde van de letters op enkele uitzonderingen na gelijk. Bovendien vertoont de uitspraak van de namen van enkele letters zeer veel overeenkomst, bijvoorbeeld alʹfa (Grieks) en ’aʹlef (Hebreeuws), beʹta (Grieks) en bēth (Hebreeuws), delʹta (Grieks) en daʹleth (Hebreeuws), en vele andere. De koiʹne had 24 letters. Toen men het Semitische alfabet aan de Griekse taal aanpaste, kregen bepaalde Semitische medeklinkers een klinkerfunctie.
WOORDENSCHAT
De Griekse woordenschat is vrij omvangrijk en nauwkeurig. De Griekse schrijver had voldoende woorden tot zijn beschikking om fijne verschillen aan te kunnen geven en om precies de gewenste betekenisnuance over te brengen. Zo maakt het Grieks bijvoorbeeld onderscheid tussen gewone kennis, gnoʹsis (1 Tim. 6:20), en verdiepte kennis, e·pi·gnoʹsis (1 Tim. 2:4), en tussen alʹlos (Joh. 14:16), wat „een andere”, maar wel van dezelfde soort, betekent, en heʹte·ros, wat „een andere”, namelijk van een andere soort, betekent (Gal. 1:6). Veel Nederlandse woorden zijn afkomstig uit het Grieks of zijn uit Griekse grondwoorden ontstaan.
ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
De zelfstandige naamwoorden worden naar naamval, geslacht en getal verbogen. Bijbehorende woorden, zoals voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, worden verbogen in overeenstemming met het woord waarop ze betrekking hebben of dat ze nader bepalen.
Naamval
In het algemeen wordt aangenomen dat het koiʹne-Grieks vijf naamvallen had. (Sommige geleerden breiden dit aantal uit tot acht.) In het Nederlands zijn de naamvalsvormen, op enkele uitzonderingen na, verdwenen. Maar in de koiʹne heeft elke naamval gewoonlijk een andere vorm of uitgang, waardoor deze taal in dit opzicht veel gecompliceerder is dan het Nederlands.
HET LIDWOORD
Het Nederlands heeft een bepalend lidwoord (de, het) en een onbepaald lidwoord (een). Het koiʹne-Grieks daarentegen heeft slechts één lidwoord, ὁ (ho), waarvan het gebruik in sommige opzichten overeenkomt met het bepalend lidwoord in het Nederlands. Toch wordt wel gezegd dat niets zo eigen of inherent aan de Griekse taal is als het gebruik van het lidwoord, en dat een uitgebreide verhandeling erover een heel boek zou vullen. Bovendien ’behoort de ontwikkeling van het Griekse lidwoord tot de interessantste dingen in de menselijke spraak’ (A. T. Robertson, A Grammar of the Greek New Testament in the Light of Historical Research, blz. 754). In dit opzicht staat het Grieks in treffende tegenstelling tot twee talen die er tamelijk nauw aan verwant zijn, Sanskriet en Latijn, die beide geen lidwoord hebben. Het Griekse lidwoord wordt net als de zelfstandige naamwoorden verbogen naar naamval, geslacht en getal.
Door middel van het lidwoord wordt het specifieke gescheiden of onderscheiden van het algemene of het bijvoeglijke. In Johannes 1:1 bijvoorbeeld wordt het woord theʹos, „god”, waar het voor de eerste keer in het vers voorkomt, voorafgegaan door het lidwoord. Daardoor wordt het onderscheiden van het tweede theʹos, waarbij het lidwoord ontbreekt. Een letterlijke vertaling van de Griekse tekst luidt: „In een begin was het Woord, en het Woord was bij de God, en een god was het Woord” (ED). Het eerste theʹos heeft hier het bepalend lidwoord en verwijst klaarblijkelijk naar Jehovah God, de Schepper. Maar het tweede theʹos heeft in het Grieks geen lidwoord. In de bovenstaande vertaling is het onbepaald lidwoord „een” toegevoegd op de plaats waar in het Grieks geen lidwoord staat. Aangezien in het Grieks het zelfstandig naamwoord zonder lidwoord in algemene zin of bijvoeglijk gebruikt kan worden, wordt het tweede theʹos in sommige vertalingen weergegeven als „het Woord was een god [in algemene zin]” (NW) of „het Woord was goddelijk [bijvoeglijk]” (AT; zie ook Mo). — Vergelijk The Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures.
Het Griekse lidwoord wordt niet alleen gebruikt om, net als in het Nederlands, zelfstandige naamwoorden te doen uitkomen, maar het staat ook bij infinitieven (onbepaalde wijs van het werkwoord), bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, frasen of zinsneden, bijzinnen en zelfs hele zinnen. Het gebruik van het lidwoord bij een bijvoeglijk naamwoord treft men aan in Johannes 10:11, waar letterlijk volgens het Grieks staat: „Ik ben de herder de voortreffelijke.” Dit is nadrukkelijker dan alleen maar: „Ik ben de voortreffelijke herder.” Het is alsof „voortreffelijke” cursief geschreven stond.
WERKWOORDEN
De Griekse werkwoorden worden voornamelijk gevormd door een werkwoordstam waaraan voorvoegsels of achtervoegsels, de zogenoemde uitgangen, worden toegevoegd. Het Grieks kent drie vervoegingscategorieën, de zogeheten genera (meervoud van genus): activum, passivum en medium. De werkwoorden worden vervoegd naar genus, wijze, tijd, persoon en getal. Voor onderzoekers van de Griekse taal vormt het werkwoord een veel moeilijker studieobject dan het zelfstandig naamwoord. Een beter begrip van de koiʹne — vooral met betrekking tot de werkwoorden — heeft vertalers de afgelopen jaren in staat gesteld de fijne nuances en de ware betekenis van de christelijke Griekse Geschriften beter te doen uitkomen dan in de oudere vertalingen mogelijk was. In de volgende paragrafen wordt getoond hoe een kennis van de karakteristieke kenmerken van het Griekse werkwoord van invloed is geweest op het begrip van de bijbel.
Het genus
Het Nederlands kent slechts twee vervoegingscategorieën (genera) van het werkwoord, namelijk het activum (de bedrijvende vorm) en het passivum (de lijdende vorm). Het Grieks heeft bovendien nog het „medium”. Door het medium wordt aangeduid dat het onderwerp in de gevolgen van de handeling deelt, of, soms, dat het aanleiding geeft tot de handeling (causatief medium). Het medium beklemtoont dat degene die de handeling verricht, belang heeft bij de handeling die door het werkwoord wordt uitgedrukt.
Het medium werd ook in een versterkende betekenis gebruikt („het intensieve of dynamische medium”). Het diende dan ongeveer het doel dat in het Nederlands door het cursieve schrift wordt vervuld. Nadat Paulus vernomen had dat hem bij zijn aankomst in Jeruzalem boeien en verdrukkingen te wachten stonden, zei hij: „Doch ik hecht niet de minste waarde aan mijn ziel als zou ze mij dierbaar zijn, indien ik mijn loopbaan en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, maar mag voleindigen” (Hand. 20:22-24). Het hier met „ik hecht” weergegeven werkwoord staat in het medium (poi·ouʹmai). Paulus bedoelde niet te zeggen dat hij geen waarde aan zijn leven hechtte, maar dat hij de vervulling van zijn bediening veel belangrijker vond. Dat was zijn besluit, ongeacht wat anderen mochten denken.
Het medium wordt ook in Filippenzen 1:27 gebruikt, waar staat: „Alleen, gedraagt u [of: gaat voort u te gedragen als burgers] op een wijze die het goede nieuws over de Christus waardig is.” Het werkwoord po·li·teuʹein, „als staatsburger leven”, staat in deze tekst in het medium (po·li·teu·esʹthe) en betekent „zich als burgers gedragen”, d.w.z. deelnemen aan de verkondiging van het goede nieuws. De Romeinse burgers namen in het algemeen actief aan het politieke gebeuren deel, want het Romeinse burgerschap stond in hoog aanzien, vooral in steden waarvan de inwoners het Romeinse burgerschap hadden ontvangen, zoals dit in Filippi het geval was. Paulus zegt de christenen hier derhalve dat zij niet inactief moeten zijn door louter met het predikaat christen tevreden te zijn, maar dat zij ook aan de christelijke activiteit moeten deelnemen, teneinde te bewijzen dat zij het goede nieuws waardig zijn. Dit is in overeenstemming met wat hij later tot hen zegt: „Wat ons betreft, ons burgerschap bestaat in de hemelen.” — Fil. 3:20.
Tijden der werkwoorden
Nog een belangrijk en onderscheidend kenmerk van de Griekse taal, dat tot haar nauwkeurigheid bijdraagt, is het gebruik van de tijden van het werkwoord. Hierbij zijn twee elementen betrokken: de aard van de handeling (het belangrijkste element), en de tijd van de handeling (van minder belang). Volgens geleerden speelt de tijd bij de Griekse werkwoorden slechts een ondergeschikte rol. In de Griekse taal wordt een handeling voornamelijk vanuit drie aspecten bezien, die elk het gebeuren nader omschrijven: (1) de handeling duurt voort („iets aan het doen zijn”), in principe uitgedrukt door de tegenwoordige tijd (praesens), die hoofdzakelijk aanduidt dat een handeling aan de gang is of dat ze gewoonlijk of herhaaldelijk geschiedt; (2) de handeling is voltooid („iets gedaan hebben”), hetgeen voornamelijk door de voltooide tijd (perfectum) wordt uitgedrukt; (3) de handeling is kortstondig of vindt op een bepaald moment plaats („iets doen”), wat wordt weergegeven door de aoristus. Er bestaan natuurlijk nog andere tijden, zoals de onvoltooid verleden tijd (imperfectum), de voltooid verleden tijd (plusquamperfectum) en de toekomende tijd (futurum).
Het verschil in de Griekse tijden kan als volgt geïllustreerd worden: In 1 Johannes 2:1 zegt de apostel Johannes: „Zoo iemand zondigt, hebben wij een voorspraak bij den Vader” (Lu). Het Griekse werkwoord voor ’zondigen’ staat in de aoristus, wat te kennen geeft dat de handeling kortstondig is of op een bepaald moment geschiedt. De aoristus duidt hier op een eenmalig zondigen, terwijl daarentegen het werkwoord in de tegenwoordige tijd zou duiden op de toestand van het zondaar-zijn of op voortdurend, aanhoudend zondigen. Johannes spreekt dus niet over iemand die er een gewoonte van maakt te zondigen, maar over iemand die ’een zonde begaat’. (Vergelijk Mattheüs 4:9, waar de aoristus aangeeft dat de Duivel Jezus niet vroeg om hem voortdurend of aanhoudend aanbidding te schenken, maar slechts „een daad van aanbidding” te verrichten.)
Wanneer men nu 1 Johannes 3:6, 9 leest in een vertaling die niet in aanmerking neemt dat het werkwoord hier in de tegenwoordige tijd staat, schijnt Johannes zijn eigen hierboven vermelde woorden tegen te spreken. In de Luther-vertaling staat bijvoorbeeld: „Wie in hem blijft, die zondigt niet”, en: „Wie van God geboren is, die doet geen zonde.” Dergelijke weergaven verzuimen in het Nederlands het voortduren van de handeling duidelijk te maken, zoals dat bij de hier gebruikte Griekse werkwoorden door de tegenwoordige tijd wordt uitgedrukt. Nauwkeurige moderne vertalingen zeggen hier niet „zondigt niet” en „doet geen zonde”, maar nemen in aanmerking dat de handeling voortduurt en geven het werkwoord dienovereenkomstig weer: „beoefent geen zonde” (NW); „is geen gewoontezondaar”, „beoefent geen zonde” (Engelse vertaling door J. B. Phillips). Jezus gebood zijn volgelingen: „Blijft dan eerst het koninkrijk . . . zoeken”; zij moesten dus voortdurend krachtsinspanningen doen. Deze weergave is nauwkeuriger dan alleen maar: „Zoekt eerst het Koninkrijk.” — Matth. 6:33; vergelijk SV; NW.
Ook wanneer het om een verbod gaat, bestaat er een duidelijk onderscheid tussen de tegenwoordige tijd en de aoristus. Een in de tegenwoordige tijd uitgedrukt verbod betekent meer dan iets niet te doen. Het betekent ermee op te houden. Op weg naar Golgotha zei Jezus Christus tot de vrouwen die hem volgden, niet alleen maar: „Weent niet”, doch veeleer, aangezien zij reeds aan het wenen waren: „Houdt op over mij te wenen” (Luk. 23:28). Evenzo zei Jezus tot de duivenverkopers in de tempel: „Maakt het huis van mijn Vader niet langer tot een huis van koopwaar!” (Joh. 2:16) In de Bergrede zei hij: „Weest niet langer bezorgd” over wat gij zult eten, drinken of aantrekken (Matth. 6:25). Daarentegen duidt een in de aoristus uitgedrukt verbod op een bevel om iets op welke bepaalde tijd maar ook of op welk gegeven moment maar ook, na te laten of niet te doen. Over Jezus staat er dat hij tot zijn toehoorders zei: „Weest dus nooit bezorgd [d.w.z. weest niet bezorgd op welk moment maar ook] voor de volgende dag” (Matth. 6:34). Hier wordt de aoristus gebruikt om aan te geven dat de discipelen nimmer, op welke tijd maar ook, bezorgd moesten zijn.
Nog een voorbeeld van de noodzaak om bij het vertalen de Griekse tijdvorm in aanmerking te nemen, vindt men in Hebreeën 11:17. Sommige vertalingen negeren de speciale betekenis die in de tijdvorm van het werkwoord opgesloten ligt. De Statenvertaling zegt met betrekking tot Abraham: „Hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd.” Het Griekse werkwoord dat hier met ’heeft geofferd’ is vertaald, staat in het imperfectum. Deze tijdvorm kan een handeling aanduiden die men van plan was of trachtte te verrichten, maar die niet verwezenlijkt of uitgevoerd werd. Daarom geeft de weergave ’poogde te offeren’ een getrouwer beeld van wat er in werkelijkheid gebeurde. Nog een voorbeeld staat in Lukas 1:59, waar over de besnijdenis van de zoon van Zacharias en Elisabeth wordt gesproken. Het hier gebruikte imperfectum geeft te kennen dat de passage niet moet luiden: „Zij . . . noemden het [kind] Zacharias, naar de naam van zijn vader” (SV), maar: „Zij wilden het Zacharias noemen, naar de naam van zijn vader” (NW). Dit stemt overeen met wat er in werkelijkheid gebeurde, namelijk dat hij overeenkomstig de instructies van de engel Gabriël de naam Johannes kreeg. — Luk. 1:13.
Men zou nog veel meer punten kunnen aanvoeren die beklemtonen hoe noodzakelijk het is om zorgvuldig aandacht te schenken aan de verschillende karakteristieke kenmerken van de Griekse taal, teneinde bij het vertalen van de bijbel een juister beeld te krijgen van de fijne gedachtenuances die de geïnspireerde schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften onder woorden brachten.
TRANSLITTERATIE
Dit betreft het spellen van Griekse woorden in letters van het Nederlandse alfabet. De methode die in deze publikatie wordt gebruikt, komt overeen met de methode die in veel bijbelse verwijswerken wordt toegepast. In de meeste gevallen worden de letters gewoon één voor één vervangen, b voor β, g voor γ, enz. Dit geldt ook voor de Griekse klinkers: a voor α, e voor ε of η, i voor ι, o voor ο of ω, en u voor υ.
Tweeklanken
De bovenstaande algemene regel volgens welke de letters één voor één worden vervangen, is ook van toepassing op de tweeklanken: αι wordt ai, ει wordt ei, οι wordt oi. Ook wanneer de Griekse letter uʹpsi·lon (υ) in tweeklanken voorkomt, wordt ze op de gewone wijze getranscribeerd. In de volgende gevallen is de uitspraak echter anders dan zich laat aanzien: αυ is au, niet oo; ευ is ui, niet eu; ου is oe, niet ou; υι is uï, niet ui; ηυ (eu) is ew, niet eu.
Soms echter staat boven de tweede klinker van wat wellicht op het eerste gezicht een tweeklank lijkt, een trema (ö). Voorbeelden zijn αϋ, εϋ, οϋ, ηϋ, ωϋ, αϊ, οϊ. Een trema boven de i·oʹta (ϊ) of de uʹpsi·lon (ϋ) geeft aan dat zo’n klinker met zijn voorganger geen echte tweeklank vormt. [De twee worden dan ook afzonderlijk uitgesproken en behouden aldus hun eigen klankwaarde. Geen trema is nodig als spiritus of accent al duidelijk maken dat van een tweeklank geen sprake is.]
Bij sommige tweeklanken, ᾳ, ῃ, ῳ, is de tweede klinker, een kleine i·oʹta (ι) (i·oʹta subscriptum genaamd), onder de eerste klinker geschreven. Deze tweeklanken worden soms „oneigenlijke tweeklanken” genoemd. In de translitteratie wordt de i·oʹta (of i) niet onder de klinker geplaatst maar ernaast. Dus ᾳ wordt ai, ῃ wordt ei, en ῳ wordt oi. In elk van deze gevallen is de eerste klinker „lang”.
Accenten
Het Grieks kent drie soorten van accenten: de acutus (ό), de circumflexus ( ͏͂ of ͏̑), en de gravis (ὸ). Deze accenten staan in het Grieks boven de klinker van de lettergreep die ze accentueren. Het zijn zogenoemde muzikale accenten, d.w.z. ze geven niet de klemtoon aan, maar het verschil in toonhoogte. In deze publikatie wordt bij uit het Grieks getranscribeerde woorden de klemtoon in de regel aangegeven door een accentteken (ό) achter de te beklemtonen lettergreep. Zo wordt voor λόγος de beklemtoning als volgt aangegeven: loʹgos; ζῷον wordt dienovereenkomstig zoiʹon.
Aspiratietekens
Elke klinker aan het begin van een woord heeft een aspiratieteken, hetzij een spiritus lenis („zachte” aspiratie) of een spiritus asper („harde” aspiratie). De spiritus lenis (ὀ) is niet hoorbaar en wordt derhalve bij de translitteratie weggelaten. De spiritus asper (ὁ) daarentegen komt overeen met de Nederlandse h, die aan het begin van het woord moet worden toegevoegd. Is de eerste letter een hoofdletter, dan wordt het aspiratieteken vóór het woord gezet. ἰΙ wordt dan I, terwijl ἱΙ wordt getranscribeerd als Hi. Wanneer een woord met een kleine letter begint, staat het aspiratieteken boven de eerste letter, of, bij de meeste tweeklanken, boven de tweede letter. Zo wordt αἰών dus aiʹon, maar ἁγνός wordt hagʹnos en αἱρέομαι wordt hai·reʹo·mai.
Ook de Griekse letter rho (ρ), die met r wordt weergegeven, heeft aan het begin van een woord altijd een spiritus asper. Dus ῥαββεί wordt rhabʹbei.
[Tabel op blz. 534]
HET GRIEKSE ALFABET
Letter Naam Translitteratie en uitspraak1
Α α Alʹfa a
Β β Beʹta b
Γ γ Gamʹma g (als in het Franse garçon)2
Δ δ Delʹta d
Ε ε Eʹpsi·lon e
Ζ ζ Zeʹta z (uitspraak: dz)
Η η Eʹta e (als in het Franse bête)
Θ θ Theʹta th
Ι ι I·oʹta i
Κ κ Kapʹpa k
Λ λ La(m)bʹda l
Μ μ Mu m
Ν ν Nu n
Ξ ξ Xi x
Ο ο O·miʹkron o (kort)
Π π Pi p
Ρ ρ Rho r
Σ σ, ς3 Sigʹma s
Τ τ Tau t
Υ υ Uʹpsi·lon u
Φ φ Phi f (=ph)
Χ χ Chi ch (als in lachen)
Ψ ψ Psi ps
Ω ω Oʹmega o (lang)
1 De hier vermelde uitspraak verschilt van het moderne Grieks.
2 Vóór κ, ξ, χ of nog een γ is hij nasaal en wordt uitgesproken als de n in drank.
3 Alleen gebruikt wanneer de sigʹma aan het eind van een woord staat.