HARAN
(Ha̱ran) [Hebreeuws: Ha·ranʹ, bergbewoner].
1. Een zoon van Terah en de broer van Abram (Abraham) en Nahor. Haran werd de vader van Lot en twee dochters, Jiska en Milka; laatstgenoemde trouwde met haar oom Nahor. Haran stierf voordat Terah en Abram uit Ur der Chaldeeën wegtrokken. — Gen. 11:26-31.
2. Een stad in Noord-Mesopotamië, waar Abram (Abraham) tijdelijk woonde en waar zijn vader Terah stierf (Gen. 11:31, 32; 12:4, 5; Hand. 7:2-4). De naam „Haran” schijnt ook het omliggende gebied te hebben omsloten, want Haran wordt genoemd onder de „natiën” die door de koningen van Assyrië werden overwonnen. — 2 Kon. 19:11, 12.
Enige tijd nadat Abraham Haran had verlaten, zond hij zijn oudste knecht naar zijn verwanten (die in „de stad van Nahor” woonden — blijkbaar Haran of een nabijgelegen plaats) om een bruid voor zijn zoon Isaäk te zoeken (Gen. hfdst. 24). Later begaf Jakob, Abrahams kleinzoon, zich naar Haran om aan de toorn van zijn broer Esau te ontkomen en tevens om onder de dochters van zijn oom Laban een vrouw te zoeken (Gen. 27:42-46; 28:1, 2, 10). Het was klaarblijkelijk bij een put in de nabijheid van Haran dat Jakob en Rachel elkaar ontmoetten. — Gen. 29:4-12.
In de 8ste eeuw v.G.T. trachtte de Assyrische koning Sanherib de Judese koning Hizkia te intimideren met boodschappen waarin hij zich erop beroemde dat zijn voorvaders de stad Haran en andere plaatsen hadden veroverd. — 2 Kon. 19:8-13; Jes. 37:8-13.
Assyrische bronnen schijnen Haran als Harranu (wat „weg” betekent) aan te duiden, misschien omdat het gelegen was aan de karavaanroute die deze plaats met steden als Nineve, Assur, Babylon en Tyrus, alsook het land Egypte, verbond. (Vergelijk Ezechiël 27:23.) De naam van de oude stad is bewaard gebleven in het huidige Harran, dat aan de Balich ligt, ongeveer 109 km ten N. van de plaats waar deze rivier in de Eufraat uitmondt. Sommigen geloven dat de ruïneplaats zelf zich echter ten N. van het huidige Harran bevindt. Bepaalde geleerden zien in de overeenkomst tussen oude plaatsnamen in dit gebied en persoonsnamen zoals Serug, Nahor en Terah een bewijs dat daar eens (zoals de bijbel te kennen geeft) de patriarchen gewoond hebben. — Gen. 11:22-26.