Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 611-618
  • Herodes

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Herodes
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • KONING VAN JUDEA
  • FAMILIETWIST
  • ZIJN ZIEKTE EN DOOD
  • DE KINDERMOORD
  • DE DATUM VAN ZIJN DOOD
  • De astrologen die Jezus bezochten
  • LAAT JOHANNES DE DOPER DODEN
  • DRIJFT DE SPOT MET JEZUS
  • NAAR GALLIË VERBANNEN
  • DOOR GODS ENGEL TERECHTGESTELD
  • PAULUS’ VERDEDIGINGSREDE TEGENOVER AGRIPPA
  • Herodes
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Herodes
    Verklarende woordenlijst
  • Agrippa
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Herodias
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 611-618

HERODES

(Hero̱des). De naam van een dynastie van politieke heersers die over de joden regeerden. Degenen die tot dit vorstengeslacht behoorden, waren Idumeeërs, Edomieten. In naam waren zij joden, want volgens Josephus had de Makkabeese vorst Johannes Hyrcanus de Idumeeërs in het jaar 125 v.G.T. de besnijdenis opgedrongen.

In de bijbel wordt slechts kort melding gemaakt van de leden van het geslacht Herodes; het grootste deel van de informatie omtrent hen is vervat in de geschiedkundige werken van Josephus. De stamvader van het geslacht Herodes was Antipater, die door Alexander Jannaeus, koning der Hasmoneeën (Makkabeeën), tot bestuurder van Idumea was aangesteld. Antipaters zoon, die eveneens Antipater of Antipas heette, was de vader van Herodes de Grote. Volgens de geschiedschrijver Nicolaas van Damascus, die door Josephus wordt geciteerd, stamde Antipas af van de voorname joden die uit Babylon in het land Juda waren teruggekeerd. Maar volgens Josephus wilde Nicolaas met deze bewering Herodes slechts een genoegen doen. Herodes was namelijk in werkelijkheid zowel van vaders- als van moederszijde een Edomiet.

Antipas, een zeer rijk man, was in politieke kuiperijen en intriges verwikkeld en had ambitieuze plannen met zijn zonen. In de strijd om de positie van joodse hogepriester en koning die tussen Hyrcanus II, de zoon van Alexander Jannaeus en Salome Alexandra, en Hyrcanus’ broer Aristobulus was uitgebroken, ondersteunde hij Hyrcanus. In werkelijkheid zocht Antipas echter slechts zijn eigen voordeel. Uiteindelijk verleende Julius Caesar hem het Romeinse burgerrecht en stelde hem tot bestuurder van Judea aan. Antipas stelde zijn eerstgeboren zoon Fasaël tot bestuurder van Jeruzalem aan en een andere zoon, Herodes, tot bestuurder van Galilea. Zijn carrière eindigde toen hij door een sluipmoordenaar werd vergiftigd.

1. Herodes de Grote, de tweede zoon van Antipas (Antipater) en zijn vrouw Kypros. De geschiedenis bevestigt de korte karakterschets die de bijbel van deze man geeft: gewetenloos, sluw, achterdochtig, immoreel, wreed en moordzuchtig. Net als zijn vader was hij een handig diplomaat en een opportunist. Er moet echter gezegd worden dat hij organisatietalent bezat en een bekwaam militair bevelhebber was. Josephus beschrijft hem als een man die over grote lichaamskracht beschikte, een bedreven ruiter was en uitstekend met speer en boog wist om te gaan. Zijn beste eigenschap was waarschijnlijk zijn begaafdheid als bouwer.

KONING VAN JUDEA

Herodes volgde zijn vader Antipas op, en omstreeks 39 v.G.T. benoemde de Romeinse senaat hem tot koning van het grotere Judea; de facto kon hij echter pas drie jaar later als koning gaan regeren, nadat hij Jeruzalem had ingenomen en Antigonus, de zoon van Aristobulus, had afgezet. Na deze overwinning ondernam Herodes stappen om zijn positie te handhaven door de Romein Marcus Antonius ertoe te overreden Antigonus te doden en door de belangrijkste partijgangers van Antigonus — in totaal 45 man — ter dood te laten brengen.

Geslepen politicus als hij was, wist Herodes dat het in zijn belang was Rome te ondersteunen. Daarbij moest hij echter zeer diplomatiek te werk gaan en dikwijls van het ene naar het andere kamp overlopen om gelijke tred te houden met de bestuursveranderingen onder de Romeinse heersers. Herodes ondersteunde eerst Julius Caesar en was een goede vriend van Sextus, daarna sloot hij zich bij Caesars moordenaar, Cassius, aan. Het gelukte hem — ten dele door grote sommen omkoopgeld — in de gunst te komen bij Marcus Antonius, de vijand van Cassius en wreker van Caesar. Toen Octavianus (Caesar Augustus) later Antonius in de slag bij Actium versloeg, wist Herodes op slimme wijze vergiffenis van Augustus te verkrijgen voor het feit dat hij Antonius had ondersteund, en daarna kon hij zich zelfs van de vriendschap van Augustus verzekeren. Daar hij Rome ondersteunde en de keizers veel geldschenkingen deed, en ook doordat hij een gladde tong had, kwam Herodes er altijd goed af wanneer er in Rome door de joden of door anderen — soms zelfs door zijn eigen familieleden — klachten of beschuldigingen tegen hem werden ingebracht.

Herodes was aanvankelijk slechts bestuurder van Galilea. Vervolgens stelde Cassius hem tot bestuurder van Coele-Syrië aan, en later benoemde de Romeinse senaat hem op aanbeveling van Antonius tot koning van Judea. Hieraan voegde keizer Augustus nu Samaria, Gadara, Gaza en Joppe toe, en verder de gebieden Trachonitis, Batanaea, Auranitis en Perea, een gebied aan de overzijde van de Jordaan dat ongeveer met Gilead overeenkomt. Ook Idumea stond onder zijn bestuur.

Wat Herodes’ bouwwerkzaamheden betreft was de herbouw van de tempel van Zerubbabel in Jeruzalem wel het opmerkelijkst, vooral vanuit bijbels standpunt bezien. Deze bouw heeft enorme sommen geld gekost en volgens Josephus was het resultaat werkelijk schitterend. De joden, die Herodes haatten en wantrouwden, stonden hem niet toe om van tevoren de bestaande tempel af te breken, maar hij moest eerst de bouwmaterialen ter plaatse bijeenbrengen voordat hij ook maar iets mocht afbreken. Het tempelheiligdom werd volgens Josephus in 18 maanden herbouwd; andere hoofdgebouwen werden in acht jaar voltooid. Maar in het jaar 30 G.T. zeiden de joden dat de tempel in 46 jaar was gebouwd. Deze uitspraak werd gedaan tijdens een gesprek met Jezus Christus, kort voor het eerste Pascha na zijn doop (Joh. 2:13-20). In werkelijkheid gingen de werkzaamheden aan de tempel, zoals bijvoorbeeld het oprichten van bijgebouwen, door tot zes jaar vóór de vernietiging ervan in 70 G.T.

FAMILIETWIST

Praktisch alle leden van het geslacht Herodes waren eerzuchtig, wantrouwig, door en door immoreel en twistziek. De grootste moeilijkheden en ellende ondervond Herodes van zijn eigen familie. Zijn moeder Kypros en zijn zuster Salome maakten de situatie voortdurend erger. Herodes was gehuwd met Mariamne, de dochter van Alexander, de zoon van Aristobulus, en kleindochter van Hyrcanus II. Zij was beeldschoon en Herodes hield veel van haar, maar tussen haar en zijn moeder en zijn zuster ontwikkelde zich haat. Herodes was voortdurend jaloers, en hij verdacht zijn familieleden, vooral zijn zonen, er steeds van dat zij een samenzwering tegen hem smeedden; in sommige gevallen was zijn achterdocht ook gerechtvaardigd. Zijn machtswellust en zijn achterdocht dreven hem er nu toe zijn vrouw Mariamne, drie van zijn zonen, de broer en de grootvader (Hyrcanus) van zijn vrouw, enkelen van zijn beste vrienden en vele anderen te laten vermoorden. Een ieder van wie hij ook maar vermoedde dat die iets kon weten wat zijn verdenkingen zou bevestigen, liet hij folteren om een bekentenis af te dwingen.

ZIJN ZIEKTE EN DOOD

Zeer waarschijnlijk als gevolg van zijn losbandige levenswijze werd Herodes ten slotte getroffen door een afschuwelijke ziekte, die met koorts gepaard ging. Terwijl hij reeds doodziek was, gaf hij bevel om zijn zoon, de intrigant Antipater, ter dood te brengen. Aangezien de koning wist dat de joden blij zouden zijn te horen dat hij, Herodes, gestorven was, beval hij tevens de aanzienlijkste mannen van de joodse natie in Jericho te verzamelen op een plaats die het hippodroom werd genoemd, en liet hen daar opsluiten. Vervolgens beval hij degenen in zijn naaste omgeving dat het bericht omtrent zijn dood pas vrijgegeven mocht worden wanneer men deze joodse leiders had gedood. Dan, zo zei hij, zou elk gezin in Judea bij zijn begrafenis beslist wenen. Dit bevel werd echter nooit uitgevoerd. Zijn zuster Salome en haar man Alexas bevrijdden de mannen en stuurden hen naar huis.

DE KINDERMOORD

De bijbel bericht dat Herodes alle jongetjes van twee jaar oud en daaronder in Bethlehem en omgeving liet ombrengen. Dit stemt overeen met andere historische verslagen omtrent Herodes en zijn boosaardige karakter. De kindermoord vond vrij kort voor Herodes’ dood plaats, want Jezus ontkwam aan dit lot doordat zijn ouders hem naar Egypte brachten, maar na de dood van Herodes keerden zij weer terug en vestigden zich in Galilea. Deze beide gebeurtenissen had Jehovah bij monde van zijn profeten Jeremia en Hosea voorzegd. — Matth. 2:1-23; Jer. 31:15; Hos. 11:1.

DE DATUM VAN ZIJN DOOD

In verband met het tijdstip van Herodes’ dood doet zich een probleem voor. Volgens sommige chronologen stierf hij in het jaar 5 of 4 v.G.T. Hun chronologie is grotendeels op het verslag van de geschiedschrijver Josephus gebaseerd. Josephus berekende het tijdstip waarop Herodes door Rome tot koning werd benoemd, aan de hand van een „consulaire tijdrekening”, d.w.z. hij plaatste de gebeurtenis in de ambtsperiode van bepaalde Romeinse consuls. In overeenstemming hiermee zou Herodes in het jaar 40 v.G.T. tot koning zijn benoemd, maar Josephus wordt tegengesproken door een andere geschiedschrijver, Appianus, volgens wiens gegevens deze gebeurtenis in het jaar 39 v.G.T. zou hebben plaatsgevonden. Volgens dezelfde methode plaatst Josephus de verovering van Jeruzalem door Herodes in het jaar 37 v.G.T., maar hij zegt tevens dat dit 27 jaar na de inneming van de stad door Pompejus gebeurde (welke inneming in 63 v.G.T. plaatsvond). Dan zou 36 v.G.T. het jaar zijn waarin Herodes de stad Jeruzalem innam. Josephus nu zegt dat Herodes 37 jaar na zijn benoeming tot koning en 34 jaar na de inneming van Jeruzalem is gestorven. Volgens deze berekening moet Herodes, wanneer hij in 36 v.G.T. de stad innam, drie jaar voordien benoemd zijn, namelijk in 39 v.G.T. De datum van zijn dood zou volgens deze laatste berekeningsmethode dus het jaar 2 of misschien 1 v.G.T. zijn.

Waarschijnlijk rekende de joodse geschiedschrijver Josephus de regeringsperiodes van de koningen van Judea vanaf het troonsbestijgingsjaar, zoals men dat ook had gedaan in het geval van de koningen uit de geslachtslijn van David. Als Herodes in 39 v.G.T. door Rome tot koning werd benoemd, dan zou zijn eerste regeringsjaar in Nisan 38 v.G.T. zijn begonnen; en als zijn eerste regeringsjaar gerekend werd vanaf het tijdstip waarop hij Jeruzalem veroverde, namelijk in 36 v.G.T., dan zou het dienovereenkomstig in Nisan 35 v.G.T. zijn begonnen. Indien Herodes dus — zoals Josephus zegt — 37 jaar na zijn benoeming door Rome en 34 jaar na zijn verovering van Jeruzalem stierf en indien deze jaren in beide gevallen geteld worden vanaf het begin van het regeringsjaar in de daaropvolgende maand Nisan, dan viel zijn dood in het jaar 1 v.G.T. Volgens W. E. Filmer, die in de Journal of Theological Studies van oktober 1966 argumenten in verband hiermee naar voren brengt, wijst het getuigenis van de joodse overlevering erop dat Herodes op 2 Sjebat (de maand Sjebat komt overeen met januari/februari op onze kalender) stierf.

Volgens Josephus stierf Herodes niet lang na een maansverduistering en kort voor een Pascha. Aangezien er in de nacht van 12 op 13 maart van het jaar 4 v.G.T. (volgens de Juliaanse kalender [10/11 maart volgens de Gregoriaanse kalender]) een maansverduistering plaatsvond, hebben sommigen geconcludeerd dat Josephus deze verduistering bedoelde.

Anderzijds deed zich ook in het jaar 1 v.G.T., ongeveer drie maanden vóór het Pascha, een maansverduistering voor; bovendien was dit een totale verduistering, terwijl die in het jaar 4 v.G.T. slechts een gedeeltelijke verduistering was. De verduistering in 1 v.G.T. vond plaats op 9 januari (volgens de Juliaanse kalender [7 januari, Gregoriaanse kalender]), 15 dagen vóór 2 Sjebat, volgens de overlevering de sterfdag van Herodes. Nog een (gedeeltelijke) verduistering deed zich voor op 29 december 1 v.G.T. (volgens de Juliaanse kalender [27 december, Gregoriaanse kalender]).

Weer een andere berekeningsmethode gaat uit van de leeftijd waarop Herodes stierf. Volgens Josephus was hij ongeveer 70 jaar oud. Op de leeftijd van 15 jaar zou hij tot bestuurder van Galilea zijn aangesteld (hetgeen men over het algemeen op 47 v.G.T. dateert), maar geleerden beschouwen dit als een vergissing en zeggen dat Josephus blijkbaar 25 jaar bedoelde. Volgens die berekening zou Herodes dus in het jaar 2 of 1 v.G.T. gestorven zijn. Wij moeten echter in gedachte houden dat Josephus bij het dateren van gebeurtenissen vele tegenstrijdige beweringen doet en derhalve niet de betrouwbaarste bron is. De betrouwbaarste inlichtingen vinden wij in de bijbel.

Uit de bijbel blijkt dat Herodes hetzij in het jaar 1 v.G.T. of mogelijk ergens in het jaar 1 G.T. stierf. De bijbelse geschiedschrijver Lukas vertelt ons dat Johannes in het 15de jaar van Tiberius Caesar begon te dopen (Luk. 3:1-3). Tiberius werd bij de dood van Augustus, op 19 augustus van het jaar 14 G.T. (volgens de Juliaanse kalender [17 augustus, Gregoriaanse kalender]), keizer van het Romeinse Rijk. De Romeinen gebruikten geen systeem met troonsbestijgingsjaren; derhalve liep het 15de jaar van 19 augustus 28 G.T. tot 18 augustus 29 G.T. (Juliaanse kalender). Johannes was zes maanden ouder dan Jezus en begon zijn bediening (blijkbaar in de lente van het jaar) vóór Jezus als diens voorloper of wegbereider (Luk. 1:35, 36). Jezus, die — zoals uit de bijbel blijkt — in de herfst van het jaar werd geboren, was ongeveer 30 jaar oud toen hij naar Johannes kwam om zich te laten dopen (Luk. 3:21-23). Daarom werd hij hoogstwaarschijnlijk in de herfst, rond oktober van het jaar 29 G.T., gedoopt. Wanneer men 30 jaar terugrekent, komt men op de herfst van het jaar 2 v.G.T. als het tijdstip waarop de Zoon van God als mens werd geboren. (Vergelijk Lukas 3:1, 23 met Daniëls profetie van de „zeventig weken” in Daniël 9:24-27.) — Zie ZEVENTIG WEKEN.

De astrologen die Jezus bezochten

Nadat Jezus „in de dagen van koning Herodes” in Bethlehem geboren was, kwamen volgens het verslag van de apostel Mattheüs astrologen uit oostelijke streken naar Jeruzalem en zeiden dat zij zijn ster hadden gezien toen zij in het oosten waren. Meteen het ergste vrezend, ging de achterdochtige Herodes te rade bij de overpriesters en schriftgeleerden en vernam dat de Christus in Bethlehem geboren zou worden. Vervolgens ontbood hij de astrologen en kwam van hen nauwkeurig de tijd te weten waarop de ster was verschenen. — Matth. 2:1-7.

Gelieve op te merken dat dit enige tijd na Jezus’ geboorte plaatsvond, want hij lag nu niet meer in de kribbe, maar woonde met zijn ouders in een huis (Matth. 2:11; vergelijk Lukas 2:4-7). Toen de astrologen niet met het bericht over de verblijfplaats van het jonge kind naar Herodes terugkeerden, beval hij alle kinderen van twee jaar oud en daaronder in heel Bethlehem en omgeving om te brengen. Jezus was intussen door zijn ouders op grond van een goddelijke waarschuwing naar Egypte meegenomen (Matth. 2:12-18). Herodes kan nauwelijks vóór het jaar 1 v.G.T. gestorven zijn, anders zou Jezus (die rond 1 oktober geboren werd) nog geen drie maanden oud geweest zijn.

Anderzijds hoeft Jezus niet noodzakelijkerwijs twee jaar oud geweest te zijn toen de kinderen werden gedood; hij zou zelfs jonger dan een jaar geweest kunnen zijn, want Herodes telde vanaf het tijdstip waarop de ster aan de astrologen was verschenen toen zij in het oosten waren (Matth. 2:1, 2, 7-9). Hiermee kan heel goed een periode van enkele maanden gemoeid zijn geweest. Herodes was blijkbaar van mening dat als hij alle baby’s in de leeftijd tot twee jaar liet doden, daar beslist ook degene die als „koning der joden” was geboren, bij moest zijn (Matth. 2:2). Dat Herodes niet lang na deze gebeurtenissen is gestorven, blijkt uit het feit dat Jezus klaarblijkelijk niet lang in Egypte is gebleven. — Matth. 2:19-21.

Wij mogen daarom concluderen dat de bijbelse chronologie, astronomische gegevens en beschikbare historische verslagen erop schijnen te duiden dat Herodes in het jaar 1 v.G.T. of mogelijk zelfs begin 1 G.T. gestorven is.

2. Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote en Malthace, een Samaritaanse vrouw. Hij werd samen met zijn broer Archelaüs in Rome opgevoed. Herodes had in zijn testament Antipas tot zijn troonopvolger benoemd, maar op het laatste moment wijzigde hij zijn testament en stelde Archelaüs voor hem in de plaats. Antipas bestreed het testament ten overstaan van Augustus Caesar, die de aanspraak van Archelaüs weliswaar bevestigde, maar het koninkrijk verdeelde: Antipas werd tetrarch van Galilea en Perea. De benaming „tetrarch” (ofwel „viervorst”) betekent ’regeerder over een vierde’ van een provincie en had betrekking op een minder belangrijke districtsregeerder of vazalvorst. In de volksmond kan hij echter, evenals Archelaüs, koning genoemd zijn. — Matth. 14:9; Mark. 6:22, 25-27.

Antipas trouwde met de dochter van de Arabische koning Aretas, wiens hoofdstad Petra was. Toen hij echter op een van zijn reizen naar Rome zijn halfbroer Filippus, de zoon van Herodes de Grote en Mariamne (II) (niet Filippus de tetrarch), bezocht, werd hij hartstochtelijk verliefd op de vrouw van Filippus, Herodias, die eerzuchtig op positie uit was. Hij nam haar mee naar Galilea en trouwde met haar. Van de dochter van Aretas liet hij zich scheiden en stuurde haar naar huis terug. Deze belediging lokte een oorlog uit. Aretas viel het gebied van Herodes Antipas binnen en bracht hem zulke zware verliezen toe dat hij op de rand van de ondergang geraakte. Antipas werd gered doordat na zijn verzoek aan Rome om hulp Aretas een keizerlijk bevel kreeg de oorlog te staken.

Antipas genoot de bijzondere gunst van Tiberius Caesar, de opvolger van Augustus. Net als zijn vader heeft hij bouwprojecten geleid, zij het in veel geringere mate. Aan het Meer van Gennesareth (de Zee van Galilea of Tiberias) bouwde hij een stad, die hij Tiberias noemde, naar de keizer (Joh. 6:1, 23). Een andere stad, Julias, had hij genoemd naar Julia (beter bekend onder de naam Livia), de vrouw van Augustus. Ook heeft hij forten, paleizen en theaters gebouwd.

LAAT JOHANNES DE DOPER DODEN

Herodes Antipas werd wegens zijn overspelige verhouding met Herodias door Johannes de Doper terechtgewezen. Johannes had het recht om Antipas in deze kwestie tot de orde te roepen, want Antipas was in naam een jood en beleed onder de Wet te staan. Antipas liet Johannes in de gevangenis werpen en had hem graag gedood, maar hij was bang voor het volk, dat Johannes voor een profeet hield. Toen Antipas evenwel zijn verjaardag vierde, wist de dochter van Herodias hem zozeer te behagen, dat hij zwoer haar alles te geven wat zij maar wenste. Herodias instrueerde haar dochter dat zij om het hoofd van Johannes moest vragen. Hoewel het Herodes niet aangenaam was, gaf hij vanwege zijn eed en om tegenover de aanwezigen op het feest zijn gezicht niet te verliezen, lafhartig toe. (Onder de Wet was hij echter niet aan een eed gebonden die van hem verlangde dat hij een onwettige daad zoals moord zou begaan.) — Matth. 14:3-12; Mark. 6:17-29.

Toen Antipas later berichten over Jezus’ bediening vernam — dat hij predikte, genas en demonen uitwierp — schrok hij, want hij vreesde dat Jezus in werkelijkheid de uit de doden opgestane Johannes was. Daarna was hij erop gebrand Jezus te zien, klaarblijkelijk echter niet om hem te horen prediken, maar omdat hij niet zeker van deze conclusie was. — Matth. 14:1, 2; Mark. 6:14-16; Luk. 9:7-9.

Het geschiedde waarschijnlijk toen Jezus op weg naar Jeruzalem door Perea trok, dat de Farizeeën tot hem zeiden: „Ga weg en vertrek van hier, want Herodes wil u doden.” Herodes kan dit gerucht zelf in omloop hebben gebracht in de hoop dat Jezus bevreesd uit zijn gebied zou wegvluchten, want hij kan ervoor teruggedeinsd zijn nogmaals zijn hand tegen een profeet van God op te heffen om hem te doden. Kennelijk doelend op Herodes’ sluwheid, noemde Jezus hem in zijn antwoord „die vos”. — Luk. 13:31-33; zie HERODES, PARTIJGANGERS VAN.

DRIJFT DE SPOT MET JEZUS

Op de laatste dag van zijn aardse leven werd Jezus voor Pontius Pilatus gebracht. Toen Pilatus vernam dat Jezus een Galileeër was, zond hij hem naar Herodes Antipas, de districtsregeerder (tetrarch) van Galilea (die zich destijds in Jeruzalem bevond), want de Galileeërs hadden Pilatus reeds moeilijkheden bezorgd (Luk. 13:1; 23:1-7). Toen Herodes Jezus zag, verheugde hij zich, echter niet omdat hij zich om Jezus’ welzijn bekommerde of omdat hij werkelijk te weten wilde komen of de beschuldigingen die de priesters en schriftgeleerden tegen hem inbrachten, op waarheid berustten, maar veeleer omdat hij Jezus een teken wilde zien verrichten. Jezus weigerde dit en zweeg ook toen Herodes hem „met zeer veel woorden” ondervroeg. Jezus wist dat dit gedwongen onderhoud met Herodes niets dan een schijnvertoning was. De teleurgestelde Herodes behandelde Jezus dan ook met verachting en dreef de spot met hem door hem in een schitterend kleed te steken en hem terug te zenden naar Pilatus, die — voor zover het Rome betrof — de hogere instantie was. Pilatus en Herodes waren voorheen vijanden geweest, wat kennelijk het gevolg was van bepaalde beschuldigingen die Herodes tegen Pilatus had ingebracht. Maar dit optreden van de zijde van Pilatus beviel Herodes, en zij werden vrienden. — Luk. 23:8-12.

Na de vrijlating van Petrus en Johannes uit de gevangenis, kort na Pinksteren in 33 G.T., zeiden de discipelen in een gebed tot God: „In deze stad [waren] zowel Herodes [Antipas] als Pontius Pilatus, te zamen met mensen der natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige dienstknecht Jezus . . . Nu dan, Jehovah, schenk aandacht aan hun bedreigingen, en geef uw slaven dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken.” — Hand. 4:23, 27-29.

In Handelingen 13:1 wordt over Manaën, een christen, gezegd dat hij met de districtsregeerder Herodes was opgevoed. Daar Antipas samen met een zekere burger in Rome werd opgevoed, kan deze verklaring in de bijbel erop duiden dat Manaën zijn opvoeding in Rome heeft ontvangen.

NAAR GALLIË VERBANNEN

Toen Agrippa (I) door Gajus Caesar (Caligula) tot koning over de tetrarchie van Filippus werd aangesteld, maakte Antipas’ vrouw Herodias haar man bittere verwijten: het was enkel en alleen aan laksheid van zijn zijde te wijten dat hij het koningschap niet had ontvangen. Zij trachtte hem ertoe te bewegen naar Rome te gaan en caesar om een koningstitel te vragen; hij, Antipas, was immers reeds tetrarch, terwijl Agrippa daarentegen voorheen helemaal geen ambt bekleed had. Ten slotte zwichtte hij voor het voortdurende aandringen van zijn vrouw. Maar Antipas’ eerzuchtige verzoek wekte Caligula’s toorn op. De keizer leende in plaats daarvan het oor aan de beschuldigingen die door Agrippa werden ingebracht, en Antipas werd naar Gallië (naar wat nu de Franse stad Lyon is) verbannen; hij stierf uiteindelijk in Spanje.

3. Herodes Agrippa I. Kleinzoon van Herodes de Grote. Hij was de zoon van Aristobulus, die op zijn beurt weer de zoon was van Herodes de Grote en Mariamne (I), de kleindochter van de hogepriester Hyrcanus II. Herodes de Grote had Aristobulus laten ombrengen. Agrippa was de laatste van het geslacht Herodes die — net als eens zijn grootvader — koning van heel Palestina werd.

Agrippa verkreeg zijn positie als „koning Herodes” door een aantal manipulaties en met de hulp van zijn vrienden in Rome. Aangezien hij in Rome samen met keizer Tiberius’ zoon Drusus en met Claudius, de neef van de keizer, was opgevoed, werd hij daar een vertrouwde verschijning in invloedrijke kringen. Hij leidde een buitengewoon losbandig en verkwistend leven. Diep in de schulden — hij was zelfs de Romeinse schatkist geld schuldig — verliet hij Rome en vluchtte naar Idumea. Ten slotte kon hij zich met de hulp van zijn zuster Herodias en zijn vrouw Kypros (de dochter van een neef van Herodes de Grote; de vrouw van deze neef was Herodes’ dochter) een tijdlang in Tiberias vestigen. Er ontstond ruzie tussen hem en Antipas, waardoor hij genoodzaakt was weg te gaan. Uiteindelijk belandde hij weer in Rome en vond opnieuw gunst bij Tiberius Caesar.

Door een ondoordachte uitlating kwam Agrippa echter in moeilijkheden met keizer Tiberius. In een onbewaakt ogenblik sprak hij tegenover Gajus (Caligula), met wie hij bevriend was, de wens uit dat deze spoedig keizer zou worden. Toevallig hoorde Agrippa’s dienaar dit en zo kwamen zijn opmerkingen Tiberius ter ore, die Agrippa in de gevangenis wierp. Enkele maanden lang hing zijn leven aan een zijden draad, maar het daaropvolgende jaar stierf Tiberius en werd Caligula keizer. Caligula liet Agrippa vrij en verhief hem tot de positie van koning over de gebieden waarover zijn overleden oom Filippus en Lysanias hadden geregeerd.

Toen Caligula werd vermoord — volgens geleerden in het jaar 41 G.T. — bevond Agrippa zich in Rome. Hij kon als bemiddelaar of onderhandelaar optreden tussen de senaat en zijn vriend, de nieuwe keizer Claudius. Uit dankbaarheid gaf Claudius hem het gebied Judea en Samaria. Koning Herodes Agrippa I werd daarmee de heerser over een rijk dat ongeveer overeenkwam met dat waarover zijn grootvader Herodes de Grote had geregeerd. In die tijd vroeg Agrippa aan Claudius het koninkrijk Chalcis voor zijn broer Herodes, welk verzoek werd ingewilligd. (Deze Herodes wordt in de geschiedenis slechts vermeld als koning van Chalcis, een klein gebied aan de westelijke helling van de Anti Libanon.)

De joden accepteerden Agrippa omdat hij via zijn grootmoeder Mariamne van Hasmonese afkomst was. Hoewel hij zich een voorvechter betoonde voor de zaak van de joden die zich onder het Romeinse juk bevonden, heeft hij in een ander opzicht een bedroevend bericht opgebouwd doordat hij de christenen vervolgde, die over het algemeen door de ongelovige joden werden gehaat. Hij „bracht Jakobus, de broer van Johannes, door het zwaard om het leven” (Hand. 12:1, 2). Toen hij zag dat dit de joden beviel, liet hij Petrus arresteren en in de gevangenis werpen. Door tussenkomst van een engel kwam Petrus weer vrij; dit veroorzaakte grote opschudding onder Agrippa’s soldaten en leidde ertoe dat de mannen die Petrus hadden bewaakt, gestraft werden. — Hand. 12:3-19.

DOOR GODS ENGEL TERECHTGESTELD

Agrippa’s heerschappij vond een abrupt einde. Op een feest ter ere van caesar, dat in Cesarea plaatsvond, stak hij zich in een schitterend koninklijk gewaad en begon een openbare toespraak te houden voor mensen uit Tyrus en Sidon, die hem om vrede hadden verzocht. Toen zij hem hoorden spreken, schreeuwden zij: „De stem van een god en niet van een mens!” De bijbel vertelt hoe hij onmiddellijk daarop als een veroordeelde huichelaar werd terechtgesteld: „Ogenblikkelijk sloeg de engel van Jehovah hem, omdat hij de heerlijkheid niet aan God gaf; en hij werd door wormen opgegeten en blies de laatste adem uit” (Hand. 12:20-23). Volgens chronologen stierf koning Herodes Agrippa I in het jaar 44 G.T. op de leeftijd van 54 jaar, nadat hij drie jaar over geheel Judea had geregeerd.

4. Herodes Agrippa II. Achterkleinzoon van Herodes de Grote. Hij was de zoon van Herodes Agrippa I en diens vrouw Kypros. Met hem eindigde volgens geschiedkundigen de lijn van vorsten van het geslacht Herodes. Agrippa had drie zusters: Bernice, Drusilla en Mariamne (III) (Hand. 25:13; 24:24). Hij werd aan het keizerlijke hof in Rome opgevoed. Toen hij 17 jaar was stierf zijn vader, maar keizer Claudius’ raadgevers vonden hem te jong om de heerschappij over het rijk van zijn vader over te nemen. Daarom stelde Claudius in plaats daarvan bestuurders over die gebieden aan. Nadat Agrippa II enige tijd in Rome was gebleven, ontving hij het koningschap over Chalcis, een klein vorstendom aan de westelijke helling van de Anti Libanon, nadat zijn oom (Herodes, de koning van Chalcis) was gestorven.

Niet lang daarna benoemde Claudius hem tot koning over de tetrarchieën die voorheen aan Filippus en Lysanias hadden behoord (Luk. 3:1). Bovendien kreeg hij het toezicht over de tempel van Jeruzalem, en ongeveer in de jaren 48 tot 66 G.T. was hij gemachtigd de joodse hogepriesters aan te stellen. Zijn rijk werd nog verder uitgebreid toen Claudius’ opvolger Nero hem Tiberias en Taricheae in Galilea, alsook Julias in Perea en zijn onderhorige plaatsen schonk.

Agrippa leefde in een bloedschennige verhouding met zijn zuster Bernice, die haar man, de koning van Cilicië, verlaten had. Deze onreine, onschriftuurlijke verhouding met zijn eigen zuster bracht grote schande over hem. — Lev. 18:9, 29; Deut. 27:22.

Toen duidelijk werd dat de rebellie van de joden tegen het Romeinse juk (66–70 G.T.) alleen maar op een nationale ramp zou uitlopen, trachtte Agrippa hen ertoe te overreden een gematigder koers te volgen. Daar zijn verzoeken echter vruchteloos bleken te zijn, liet hij de joden in de steek en sloot zich bij het Romeinse leger aan, waar hij in de strijd door een slingersteen werd gewond.

PAULUS’ VERDEDIGINGSREDE TEGENOVER AGRIPPA

Het eerste wat men in de bijbel over koning Herodes Agrippa II en zijn zuster Bernice leest, is dat zij — waarschijnlijk in het jaar 58 G.T. — een beleefdheidsbezoek aan de bestuurder Festus brachten (Hand. 25:13). Festus was de opvolger van Felix. In de tijd dat Felix bestuurder was, hadden de joden de apostel Paulus aangeklaagd, maar Felix, die bij de joden in de gunst wilde komen, liet toen hij werd opgevolgd, Paulus in gevangenschap achter (Hand. 24:27). Terloops zij opgemerkt dat Felix een zwager van Agrippa was, want hij was met diens zuster Drusilla getrouwd (Hand. 24:24). Terwijl Paulus na zijn beroep op caesar de verdere ontwikkelingen afwachtte (Hand. 25:8-12), uitte koning Agrippa tegenover de bestuurder Festus de wens, te horen wat Paulus te zeggen had (Hand. 25:22). Paulus verheugde zich erover dat hij zich voor Agrippa kon verdedigen en noemde hem een man die „zeer goed op de hoogte [was] van alle gebruiken zowel als de twistpunten die er onder de joden zijn” (Hand. 26:1-3). Paulus’ krachtige redevoering bracht Agrippa ertoe te zeggen: „Gij zoudt mij in korte tijd overreden een christen te worden.” Hierop antwoordde Paulus: „Ik zou voor het aangezicht van God wel de wens tot uitdrukking willen brengen dat hetzij in korte tijd of in lange tijd niet alleen gij, maar ook allen die mij heden horen, zo zouden worden als ik, met uitzondering van deze boeien” (Hand. 26:4-29). Agrippa en Festus stelden vast dat Paulus onschuldig was, maar besloten dat hij, omdat hij zich op caesar had beroepen, naar Rome moest gaan om berecht te worden. — Hand. 26:30-32; 25:11, 12.

Na de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. ging Herodes Agrippa met zijn zuster Bernice naar Rome, waar hij het ambt van praetor ontving. Agrippa stierf kinderloos omstreeks het jaar 100 G.T.

5. Herodes Filippus. Zoon van Herodes de Grote en Mariamne (II), de dochter van de hogepriester Simon. Filippus was de eerste echtgenoot van Herodias, die zich later van hem liet scheiden om met zijn halfbroer Herodes Antipas te trouwen. In de bijbel wordt hij in Mattheüs 14:3, Markus 6:17, 18 en Lukas 3:19 terloops vermeld.

De naam „Herodes Filippus” wordt gebruikt om hem te onderscheiden van Filippus de tetrarch, die eveneens een zoon van Herodes de Grote was, maar — volgens Josephus — van een andere vrouw, Cleopatra van Jeruzalem.

Klaarblijkelijk stond Filippus op de nominatie om zijn vader op de troon op te volgen, aangezien hij de oudste zoon was nadat zijn vader zijn drie halfbroers Antipater, Alexander en Aristobulus had laten terechtstellen. In Herodes’ vroegere testament was hij na Antipas genoemd. Maar in Herodes’ uiteindelijke testament werd hij gepasseerd en ging het koninkrijk naar Archelaüs. Volgens Josephus was Filippus’ naam door Herodes uit zijn testament geschrapt omdat Mariamne (II), Filippus’ moeder, op de hoogte was geweest van de samenzwering van Antipater tegen Herodes, maar dit niet had onthuld.

Filippus had bij Herodias een dochter, Salome. Zij was klaarblijkelijk degene die voor Herodes Antipas danste en, op aanwijzing van haar moeder, om het hoofd van Johannes de Doper vroeg. — Matth. 14:1-13; Mark. 6:17-29.

6. Filippus de tetrarch. Zoon van Herodes de Grote en zijn vrouw Cleopatra van Jeruzalem. Hij werd in Rome opgevoed en trouwde met Salome, de dochter van Herodes Filippus en Herodias. Toen zijn vader stierf, verdeelde Augustus Caesar het koninkrijk: Filippus ontving de tetrarchie Batanaea, Trachonitis, Auranitis en een bepaald gebied rond Jamnia; deze gebieden brachten hem jaarlijks 100 talenten op. (Iturea werd misschien later toegevoegd en wordt daarom door Josephus niet genoemd.) Hij regeerde meer dan 30 jaar.

Filippus’ naam wordt slechts éénmaal in de bijbel genoemd, namelijk wanneer het tijdstip wordt aangegeven waarop Johannes de Doper met zijn bediening begon (Luk. 3:1). Uit deze schriftplaats is, met behulp van historische gegevens over de regeringstijd van Augustus en van Tiberius, af te leiden dat Johannes in 29 G.T. met zijn bediening begon.

[Tabel op blz. 612]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

EEN GEDEELTELIJKE STAMBOOM VAN DE LEDEN VAN HET GESLACHT HERODES

(De namen van de mannen staan in hoofdletters)

ANTIPATER

ANTIPATER (ANTIPAS) en Kypros (zijn vrouw)

FASAËL

HERODES DE GROTE (Matth. 2:1-22; Luk. 1:5)

JOSEPHUS

PHERORAS

Salome

VROUWEN VAN HERODES DE GROTE

Doris

ANTIPATER

Mariamne (I)

ALEXANDER

ARISTOBULUS

HERODES Koning van Chalcis

AGRIPPA I Koning van Judea (Hand. 12:1-6, 18-23)

AGRIPPA II Koning van Chalcis; kreeg later het gebied dat voorheen aan Filippus de tetrarch had behoord, alsook andere gebieden (Hand. 25:13, 22-27; 26:1, 2, 19-32)

Mariamne (III)

Drusilla Vrouw van Felix (Hand. 24:24)

Bernice (Hand. 25:13, 23; 26:30)

Herodias Moeder van Salome (Matth. 14:3, 4, 6-8)

Salampsio

Kypros

Mariamne (II)

HERODES FILIPPUS Eerste echtgenoot van Herodias (Matth. 14:3)

Salome

Cleopatra van Jerusalem

FILIPPUS Tetrarch van Iturea en Trachonitis (Luk. 3:1)

Malthace

ARCHELAÜS Koning van Judea; later een ethnarch (Matth. 2:22)

ANTIPAS Tetrarch van Galilea; in de volksmond „koning” genoemd; tweede echtgenoot van Herodias (Matth. 14:1-12; Mark. 6:14-29; Luk. 3:1, 19, 20; 13:31, 32; 23:6-15; Hand. 4:27; 13:1)

(Herodes de Grote had nog vijf andere vrouwen, en in totaal vijftien kinderen)

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen