Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 590-591
  • Heilige plaats

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Heilige plaats
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • ZINNEBEELDIGE BETEKENIS
  • Heilige plaats
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Allerheiligste
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Toen een aardse tempel het middelpunt was van de aanbidding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • Allerheiligste
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 590-591

HEILIGE PLAATS.

Een uitdrukking die in de Schrift verschillend wordt toegepast. Ze kon (1) in het algemeen worden toegepast op de legerplaats van Israël (Gods volk), alsook op Jeruzalem en de daarmee verbonden heilige plaatsen; tevens werd ze specifiek gebruikt met betrekking tot (2) het heiligdom, d.w.z. de volledige tent der samenkomst en haar voorhof of later de tempel en zijn voorhoven; (3) slechts de twee afdelingen van de tabernakel of het tempelgebouw; (4) de eerste binnenste ruimte van de tabernakel, onderscheiden van het Allerheiligste. Telkens als de uitdrukking „heilige plaats” voorkomt, kan uit de context worden opgemaakt wat daarmee bedoeld wordt.

1. De legerplaats van Israël (Deut. 23:14); later het land Palestina en in het bijzonder de stad Jeruzalem. Gods heiligdom bevond zich daar, zijn naam was er gevestigd en zijn volk werd als heilig beschouwd (Ezech. 21:2). De gehele legerplaats moest heilig worden gehouden, en later ook het gehele land dat God aan zijn volk gegeven had. Al wie een offer aan een valse god bracht of een of andere onreine handeling verrichtte, verontreinigde derhalve Gods heiligdom of heilige plaats. — Lev. 20:3; vergelijk Leviticus 18:21, 30; 19:30; Numeri 5:2, 3; Jeremia 32:34; Ezechiël 5:11; 23:38.

2. De tent der samenkomst en later de tempel. Het gehele afgebakende terrein, inclusief het voorhof van de tabernakel en de tempelvoorhoven, was een heilige plaats (Ex. 38:24; 2 Kron. 29:5; Hand. 21:28). De belangrijkste voorwerpen in het voorhof waren het offeraltaar en het koperen bekken. Ze werden als heilig beschouwd. Alleen wie ceremonieel rein was, mocht te allen tijde het tabernakelvoorhof binnengaan; ook in de tempelvoorhoven mocht niemand komen die onrein was. Zo mocht bijvoorbeeld een vrouw in een onreine toestand noch iets heiligs aanraken noch in de heilige plaats komen (Lev. 12:2-4). De tabernakel werd klaarblijkelijk als verontreinigd beschouwd wanneer de Israëlieten zich aanhoudend in een onreine toestand bevonden (Lev. 15:31). Personen die offergaven aanboden om van melaatsheid gereinigd te worden, brachten hun offer niet verder dan de poort van het voorhof (Lev. 14:11). Het was een onrein persoon op straffe des doods verboden aan een gemeenschapsoffer in de tabernakel of de tempel deel te nemen. — Lev. 7:20, 21.

3. Het Allerheiligste, de binnenste afdeling. In Leviticus 16:2 wordt deze ruimte ’de heilige plaats [Hebreeuws: qoʹdhesj, (het) heilige] binnen het gordijn’ genoemd. Waarschijnlijk had Paulus deze afdeling in gedachten toen hij zei dat Jezus niet „in een met handen gemaakte heilige plaats [Grieks: haʹ- gi·a, heiligdommen]” is binnengegaan, „maar in de hemel zelf” (Hebr. 9:24). In Hebreeën 10:19 spreekt Paulus over „de heilige plaats” (NW); „het Allerheiligste” (Belgische PB) (Grieks: ton haʹgi·on, de heiligdommen).

4. De eerste, grotere afdeling, het Heilige of de heilige plaats, onderscheiden van de binnenste afdeling, het Allerheiligste (Ex. 26:33). Deze afdeling besloeg twee derde van de lengte van het gehele bouwwerk (1 Kon. 6:16, 17; 2 Kron. 3:3, 8). In het Heilige bevond zich aan de zuidzijde de gouden lampestandaard (Ex. 25:31-40; 40:24, 25), aan de westzijde vóór het gordijn van het Allerheiligste het gouden reukaltaar (Ex. 30:1-6; 40:26, 27) en aan de noordzijde de tafel met toonbrood (Ex. 25:23-30; 40:22, 23; Hebr. 9:2, 3). Daarbij kwam nog het gouden gerei zoals schalen, snuiters enz. In het Heilige van de tempel bevonden zich het gouden altaar, tien tafels met toonbrood en tien lampestandaarden. Van de lampestandaarden en de tafels werden er vijf aan de rechterkant en vijf aan de linkerkant geplaatst. — 1 Kon. 7:48-50; 2 Kron. 4:7, 8, 19, 20.

Wanneer de priester zich in het binnenste van de heilige plaats bevond, zag hij tussen de paneellijsten van de zijwanden en aan het plafond de veelkleurige geborduurde cherubs van de binnenste tentkleden van de tabernakel (Ex. 26:1, 15). Aan vier met goud beklede zuilen was het gordijn naar het Allerheiligste opgehangen, dat eveneens met cherubs geborduurd was (Ex. 26:31-33). Ook de afscherming aan de ingang van de tabernakel was van veelkleurig materiaal (Ex. 26:36). In de tempel waren de muren van het heilige voorzien van snijwerk van cherubs, figuren van palmbomen, pompoenvormige ornamenten en slingers van bloesems, en alles was met goud bekleed. — 1 Kon. 6:17, 18, 22, 29.

De hogepriester had de plicht om op het gouden altaar in de tabernakel elke morgen welriekend reukwerk in rook te doen opgaan en de zeven lampen van de lampestandaard klaar te maken en te ontsteken (Ex. 30:1, 6-8). Ook moest hij eenmaal per jaar met bloed verzoening doen voor het reukaltaar (het reinigen) (Ex. 30:10). Op deze dag, de jaarlijkse Verzoendag, mocht er geen andere priester in de tent der samenkomst zijn wanneer de hogepriester met het bloed van de offerdieren naar binnen ging. — Lev. 16:17.

ZINNEBEELDIGE BETEKENIS

Daar Gods woonplaats een heiligdom, een heilige plaats, is, wordt de christelijke gemeente met een heilige plaats vergeleken en als Gods tempel aangeduid (1 Kor. 3:17; Ef. 2:21, 22). De regeling die God getroffen heeft om door middel van het offer van Jezus Christus verzoening voor de mensen te bewerkstelligen, wordt „de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt”, genoemd. Christus is „eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding voor ons verworven”, schrijft de apostel Paulus (Hebr. 9:11, 12). Toen Christus naar de hemel terugkeerde om voor Jehovah te verschijnen, ging hij de plaats binnen die door het Allerheiligste, de binnenste afdeling van de tabernakel, werd afgebeeld (Hebr. 9:24, 25). De tabernakel en de daarin verrichte diensten waren derhalve „een voorafbeelding en een schaduw van de hemelse dingen”. — Hebr. 8:5.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen