Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 672-679
  • Illustraties

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Illustraties
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DOELTREFFENDHEID
  • WELK DOEL ZE DIENEN
  • JUIST GEZICHTSPUNT EN JUISTE BENADERING
  • IN DE HEBREEUWSE GESCHRIFTEN
  • IN DE GRIEKSE GESCHRIFTEN
  • Enkele van de bekendste illustraties van Jezus Christus
  • 1. De twee schuldenaars (Luk. 7:41-43)
  • 2. De zaaier (Matth. 13:3-8; Mark. 4:3-8; Luk. 8:5-8)
  • 3. Onkruid tussen de tarwe (Matth. 13:24-30)
  • 4. Het mosterdzaadje (Matth. 13:31, 32; Mark. 4:30-32; Luk. 13:18, 19)
  • 5. Het zuurdeeg (Matth. 13:33)
  • 6. De verborgen schat (Matth. 13:44)
  • 7. De koopman die parels zocht (Matth. 13:45, 46)
  • 8. Het sleepnet (Matth. 13:47-50)
  • 9. De onbarmhartige slaaf (Matth. 18:23-35)
  • 10. De barmhartige Samaritaan (Luk. 10:30-37)
  • 11. De volhardende vriend (Luk. 11:5-8)
  • 12. De onredelijke rijke (Luk. 12:16-21)
  • 13. De onvruchtbare vijgeboom (Luk. 13:6-9)
  • 14. Het grote avondmaal (Luk. 14:16-24)
  • 15. Het ene verloren schaap (Luk. 15:3-7)
  • 16. De verloren drachme (Luk. 15:8-10)
  • 17. De verloren zoon (Luk. 15:11-32)
  • 18. De onrechtvaardige beheerder (Luk. 16:1-8)
  • 19. De rijke man en Lazarus (Luk. 16:19-31)
  • 20. Onnutte slaven (Luk. 17:7-10)
  • 21. De weduwe en de rechter (Luk. 18:1-8)
  • 22. De zelfrechtvaardige Farizeeër en de berouwvolle belastinginner (Luk. 18:9-14)
  • 23. De werkers die een denarius uitbetaald kregen (Matth. 20:1-16)
  • 24. De minen (Luk. 19:11-27)
  • 25. De twee kinderen (Matth. 21:28-31)
  • 26. De moordzuchtige bebouwers (Matth. 21:33-44; Mark. 12:1-11; Luk. 20:9-18)
  • 27. Het bruiloftsfeest voor de zoon van de koning (Matth. 22:1-14)
  • 28. De tien maagden (Matth. 25:1-13)
  • 29. De talenten (Matth. 25:14-30)
  • 30. De schapen en de bokken (Matth. 25:31-46)
  • Het boek Openbaring
  • Door Christus’ discipelen gebruikte illustraties
  • Illustraties
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Passende illustraties
    Handleiding voor de Theocratische Bedieningsschool
  • „Zonder illustratie sprak hij niet tot hen”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2002
  • Illustraties over het Koninkrijk
    Jezus: De weg, de waarheid, het leven
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 672-679

ILLUSTRATIES

[Grieks: pa·raʹbo·le, een naast of bij elkaar plaatsen].

De Griekse uitdrukking heeft een ruimere betekenis dan onze Nederlandse woorden „spreuk” en „gelijkenis” of „parabel”. Daarom kan pa·raʹbo·le heel goed vertaald worden met „illustratie”, een woord dat eveneens een ruime betekenis heeft, onder andere die van „gelijkenis” en in veel gevallen „spreuk”. Een „spreuk” bevat een waarheid in expressieve, vaak metaforische taal, en een „gelijkenis” is een vergelijking in de vorm van een korte, meestal fictieve vertelling waaraan een moraal of een geestelijke waarheid wordt ontleend.

Dat de Schrift het woord pa·raʹbo·le in een ruimere betekenis gebruikt dan het Nederlandse woord „gelijkenis”, blijkt uit Mattheüs 13:34, 35, waar Mattheüs uiteenzet dat er omtrent Jezus Christus was voorzegd dat hij in „illustraties” (NW), „gelijkenissen” (NBG, SV), zou spreken. In Psalm 78:2, die in dit verband door Mattheüs wordt aangehaald, staat de uitdrukking „spreuk” (Hebreeuws: ma·sjalʹ). De evangelieschrijver gebruikte hiervoor het Griekse woord pa·raʹbo·le. Zoals uit de letterlijke betekenis van dit Griekse woord blijkt, diende de pa·raʹbo·le als middel om een gedachte te onderwijzen of over te dragen, om iets te verklaren door het ’naast’ iets soortgelijks te ’plaatsen’. (Vergelijk Markus 4:30.) De meeste Nederlandse vertalingen gebruiken het woord „gelijkenis” als weergave van de Griekse uitdrukking, maar dit brengt niet in alle gevallen de volledige betekenis over.

In Hebreeën 9:9 en 11:19 bijvoorbeeld vinden veel vertalingen het nodig andere uitdrukkingen dan „gelijkenis” te gebruiken. In eerstgenoemde tekst wordt de tabernakel of tent die door Israël in de wildernis werd gebruikt, door de apostel Paulus „een illustratie [pa·raʹbo·le, „zinnebeeld”, NBG, LV; „afbeelding”, Lu, PC, SV] voor de bestemde tijd” genoemd. In de tweede tekst zegt de apostel dat Abraham zijn zoon Isaäk „bij wijze van illustratie” (NW) (pa·raʹbo·le, „bij wijze van spreken”, NBG) uit de doden terug had ontvangen. Het gezegde „Geneesheer, genees uzelf” wordt ook een pa·raʹbo·le genoemd (Luk. 4:23). Derhalve is een meer fundamentele uitdrukking als „illustratie” (NW) in alle gevallen een consequente vertaling van pa·raʹbo·le.

Een andere, verwante term is „allegorie” (Grieks: al·le·goʹri·a), wat een voortgezette vergelijking (metafoor) is waarin een reeks handelingen een symbool vormen van andere handelingen, terwijl de personages dikwijls voorbeelden of personificaties zijn. Paulus gebruikt het Griekse woord voor „allegoriseren” in Galaten 4:24 in verband met Abraham, Sara en Hagar. Het wordt met „zinnebeeld” (OB) „zinnebeeldige betekenis” (Lu, PC) vertaald, maar ook met „symbolisch drama” (NW).

De apostel Johannes gebruikte weer een andere uitdrukking (pa·roiʹmi·a), die duidt op een „vergelijking” (Joh. 10:6; 16:25, 29); ze wordt vertaald met „beeld”, „beeldspraak”, „gelijkenis” en „vergelijking” (LV, NBG, Lu, NW). Petrus gebruikte dezelfde uitdrukking in verband met het „spreekwoord” over de hond die tot zijn eigen uitbraaksel terugkeert en de zeug tot het rollen in de modder. — 2 Petr. 2:22.

DOELTREFFENDHEID

Illustraties of gelijkenissen zijn als krachtig hulpmiddel bij het onderwijs op minstens vijf manieren doeltreffend: (1) Ze boeien de toehoorder en houden zijn aandacht vast; weinig dingen wekken zo veel belangstelling als een ervaring of een verhaal. Wie kent niet de illustratie van de verloren zoon of van het verloren schaap? (2) Ze zetten tot denken aan; een van de beste denkoefeningen is te proberen de betekenis te vinden van een vergelijking, teneinde de aldus weergegeven abstracte waarheden te begrijpen. (3) Ze spreken de gevoelens van de toehoorder aan, en aangezien de praktische toepassing van de waarheden gewoonlijk overduidelijk is, doen ze een beroep op zijn geweten en zijn hart. (4) Ze zijn een geheugensteun; men kan het verhaal later reconstrueren en het in de praktijk toepassen. (5) Door illustraties blijft de waarheid behouden, want ze zijn te allen tijde en in elk tijdperk van de geschiedenis toe te passen en te begrijpen, daar ze uit het leven gegrepen en aan de natuur ontleend zijn, terwijl louter woorden mettertijd een andere betekenis kunnen krijgen. Dit is een van de redenen waarom de bijbelse waarheden tegenwoordig nog net zo duidelijk zijn als in de tijd dat ze verteld of opgetekend werden.

WELK DOEL ZE DIENEN

Zoals uit het bovenstaande blijkt, is onderwijzen het voornaamste doel van alle illustraties. De bijbelse illustraties hebben echter ook nog andere oogmerken:

(1) Het feit dat men zich soms terdege moet inspannen om de volledige, diepere, het hart rakende betekenis van een illustratie te begrijpen, maakt dikwijls dat personen die God niet liefhebben, maar slechts een oppervlakkige belangstelling bezitten en daarom niet willen dat de waarheid tot hun hart doordringt, het wel voor gezien houden (Matth. 13:13-15). Dat soort mensen wordt door God niet bijeengebracht. Illustraties bewogen nederige personen ertoe een nadere verklaring te vragen; de trotsen weigerden dit. Jezus zei: „Wie oren heeft, hij luistere.” De meeste mensen van de scharen die Jezus hadden aangehoord, gingen huns weegs, maar de discipelen kwamen naar hem toe en vroegen om een verklaring. — Matth. 13:9, 36.

(2) Illustraties houden waarheden verborgen voor degenen die er misbruik van willen maken en Gods dienstknechten in de val willen laten lopen. Jezus beantwoordde de strikvraag van de Farizeeën met de illustratie van het voor de belasting bestemde geldstuk, die hij met de volgende woorden besloot: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is.” Zijn vijanden konden de illustratie toepassen zoals zij wilden; zijn discipelen begrepen echter heel goed dat het hier om het neutraliteitsbeginsel ging. — Matth. 22:15-21.

(3) Daar het aan de toehoorder wordt overgelaten de beginselen van de illustratie op zichzelf toe te passen, kan ze voor hem niet alleen een duidelijke waarschuwing en een berisping inhouden, maar terzelfder tijd kan ze hem ook ontwapenen, zodat hij niets weet te antwoorden. Met andere woorden, zoals het gezegde luidt: „Wie de schoen past, trekke hem aan.” Toen de Farizeeën Jezus bekritiseerden omdat hij met belastinginners en zondaars at, antwoordde hij: „De gezonden hebben geen geneesheer nodig, maar zij die iets mankeren wel. Gaat dan heen en leert wat het zeggen wil: ’Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffer.’ Want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.” — Matth. 9:11-13.

(4) Moet iemand worden gecorrigeerd, dan kan door het gebruik van illustraties zelfs vermeden worden dat de toehoorder vooringenomen wordt en zich voor de terechtwijzing afsluit; op die manier bereikt men meer dan door louter de feiten vast te stellen. Dat ervoer Nathan; hij vond een horend oor bij koning David toen hij hem terechtwees wegens zijn zonde in verband met Bathseba en Uria (2 Sam. 12:1-14). Dit ging ook op in het geval van de goddeloze koning Achab. Toen hij koning Ben-Hadad van Syrië, een vijand van God, tegen Gods wil in leven had gelaten, werd hij er door een illustratie nietsvermoedend toe gebracht de beginselen te overwegen die bij zijn situatie betrokken waren en een vonnis uit te spreken waarmee hij zichzelf veroordeelde. — 1 Kon. 20:34, 38-43.

(5) Illustraties kunnen iemand ertoe brengen op de een of andere manier iets te doen, waardoor hij zijn ware gezicht toont. Aldus blijkt of hij een ware dienstknecht van God is of niet. Toen Jezus zei: „Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven”, „keerden velen van zijn discipelen zich tot de dingen die zij hadden achtergelaten en wandelden voortaan niet meer met hem”. Op deze manier zifte Jezus degenen uit die niet werkelijk van harte gelovig waren. — Joh. 6:54, 60-66.

JUIST GEZICHTSPUNT EN JUISTE BENADERING

Bijbelse illustraties kunnen vanuit verschillende gezichtspunten beschouwd worden. Ze behandelen en belichten niet alleen beginselen, maar hebben vaak ook een profetische betekenis en toepassing. Bovendien hadden sommige een profetische betekenis voor de tijd waarin ze werden uitgesproken of kort daarna, terwijl andere ook nog eens in de verre toekomst vervuld zouden worden.

Twee veel voorkomende misvattingen kunnen een belemmering vormen voor het begrijpen van de bijbelse illustraties. Een daarvan is de mening dat illustraties alleen maar goede verhalen zijn die als voorbeelden of lessen dienen. De gelijkenis van de verloren zoon wordt bijvoorbeeld door sommigen louter als een mooi verhaal bezien, en de illustratie van de rijke man en Lazarus als een voorbeeld van de beloning en bestraffing na de dood.

In dit verband kan het ook goed zijn op te merken dat illustraties niet noodzakelijkerwijs werkelijk hebben plaatsgevonden, al waren ze uit het leven gegrepen en aan de natuur ontleend. Hoewel sommige illustraties beginnen met de woorden „Eens”, „Een mens had”, „Er was een mens”, „Een zeker mens was”, of soortgelijke zinsneden, werden ze onder invloed van Gods geest verteld en waren ze werkelijk „illustraties” of „gelijkenissen” (Recht. 9:8; Matth. 21:28, 33; Luk. 16:1, 19). Over Jezus Christus wordt gezegd: „Al deze dingen sprak Jezus tot de scharen door middel van illustraties. Ja, zonder illustratie sprak hij niet tot hen.” — Matth. 13:34; Mark. 4:33, 34.

Een tweede belemmering voor het begrijpen van een illustratie is dat men bij de toepassing ervan te veel in details treedt en door een willekeurige toepassing of uitleg probeert elk detail van het verhaal een passende symbolische betekenis te geven.

De juiste benadering is dat men eerst, door de context te lezen, vaststelt in welke omlijsting de illustratie werd uitgesproken; men dient zich af te vragen: Wat was de situatie en wat waren de omstandigheden? Wanneer de regeerders en het volk van Israël bijvoorbeeld als „dictators van Sodom” en „volk van Gomorra” worden aangesproken, dan denken wij aan een volk van grove zondaars tegen Jehovah (Jes. 1:10; Gen. 13:13; 19:13, 24). Wanneer de psalmist tot Jehovah bidt of Hij de vijanden van God en van Zijn volk dezelfde behandeling wil doen toekomen „als Midian”, herinnert dat ons aan de verpletterende nederlaag van die verdrukkers van Gods volk, waarbij meer dan 120.000 man vielen. — Ps. 83:2, 3, 9-11; Recht. 8:10-12.

Kennis van de Mozaïsche wet en van de toenmalige gewoonten en gebruiken, alsook van het spraakgebruik in die tijd, is dikwijls eveneens een hulp. Zo helpt kennis van de Wet ons bijvoorbeeld de illustratie van het sleepnet te begrijpen (Matth. 13:47-50). Het feit dat men destijds in Palestina belasting moest betalen voor vruchtbomen en dat onvruchtbare bomen derhalve omgehouwen werden, helpt ons beter te begrijpen waarom Jezus de onvruchtbare vijgeboom liet verdorren om hem als illustratie te gebruiken. — Matth. 21:18-22.

Ten slotte moet men de in een illustratie genoemde details niet willekeurig, d.w.z. niet vanuit een persoonlijk of filosofisch gezichtspunt verklaren. De voor christenen geldende regel luidt: „Niemand [is] de dingen Gods te weten gekomen behalve de geest van God. Nu hebben wij niet de geest van de wereld ontvangen, maar de geest die van God komt, opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig zijn gegeven. Deze dingen spreken wij ook, niet met woorden die door menselijke wijsheid worden geleerd, maar met woorden die door de geest worden geleerd, daar wij geestelijke zaken met geestelijke woorden combineren.” — 1 Kor. 2:11-13.

IN DE HEBREEUWSE GESCHRIFTEN

Bij talrijke gelegenheden kregen de profeten de opdracht de boodschap die zij moesten brengen, door bepaalde handelingen uit te beelden, waardoor het effect van het gesproken woord werd versterkt. Jeremia voorzei rampspoed voor Jeruzalem, en hij zette zijn boodschap kracht bij door voor de ogen van de bijeengekomen oudere mannen van het volk en van de priesters een kruik te verbrijzelen. Hij voorzei dat verscheidene natiën Babylon zouden dienen, en om deze boodschap levendig over te dragen, zond hij banden en jukhouten naar hun koningen (Jer. hfdst. 19, 27). Jesaja liep naakt en barrevoets rond om de Israëlieten ervan te doordringen dat de Egyptenaren en de Ethiopiërs, naar wie zij voor hulp opzagen, op deze wijze in gevangenschap weggevoerd zouden worden (Jes. hfdst. 20). Ezechiël grifte een afbeelding van Jeruzalem in een baksteen, bouwde er een belegeringswal tegen, plaatste een ijzeren bakplaat tussen hemzelf en zijn model en legde zich op zijn zijde met zijn gezicht ernaartoe, om de komende belegering van Jeruzalem af te beelden. — Ezech. hfdst. 4.

Soms werd er een verhaal verteld om de gedachte die moest worden overgebracht, te beklemtonen. Jotham deed dit om de grondbezitters van Sichem te tonen dat het dwaas van hen was om zo’n slechte man als Abimelech tot koning te kiezen (Recht. 9:7-20). In het boek Ezechiël wordt over twee arenden en een wijnstok verteld, om de houding van Juda tegenover Babylon en Egypte te illustreren (Ezech. hfdst. 17). Ook gebruikte Ezechiël twee zusters, Ohola en Oholiba, die prostituée werden, om de handelwijze van Samaria (het tienstammenrijk Israël) en Jeruzalem (Juda) te illustreren. — Ezech. hfdst. 23.

De hier genoemde voorbeelden zijn slechts een paar van de vele illustraties die in de Hebreeuwse Geschriften voorkomen. Bijna alle bijbelschrijvers en profeten hebben illustraties gebruikt, die hun voor een deel rechtstreeks door God werden medegedeeld, hetzij mondeling of door middel van visioenen of concrete werkelijkheden, zoals bijvoorbeeld de tabernakel, die een „illustratie” wordt genoemd. — Hebr. 9:9.

IN DE GRIEKSE GESCHRIFTEN

Ook de christelijke Griekse Geschriften staan vol aanschouwelijke illustraties. Jezus Christus, van wie werd gezegd: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken” (Joh. 7:46), bezat een groter reservoir van kennis waaruit hij kon putten dan enig ander mens die ooit op aarde had geleefd. Enkele door Jezus gebruikte illustraties waren korte, kernachtige uitspraken, die met de „spreekwoorden” in de Hebreeuwse Geschriften vergeleken kunnen worden; de meeste waren echter langer en hadden het karakter van een verhaal. Jezus ontleende zijn illustraties meestal aan de schepping rondom, het dagelijks leven, toevallige gebeurtenissen of mogelijke situaties, en aan recente gebeurtenissen waarmee zijn toehoorders bekend waren.

Enkele van de bekendste illustraties van Jezus Christus

Hieronder zult u nuttige informatie aantreffen omtrent de achtergrond en context van 30 illustraties die Jezus Christus tijdens zijn aardse bediening vertelde en die door de evangelieschrijvers zijn opgetekend:

1. De twee schuldenaars (Luk. 7:41-43)

Verteld in Galilea in het jaar 31 G.T. Het doel van de gelijkenis van de twee schuldenaars (van wie de ene tienmaal zoveel schuld had als de andere) en de toepassing ervan, vindt men in de context, Lukas 7:36-40, 44-50.

Aanleiding tot deze illustratie was de houding van Simon, bij wie Jezus te gast was, tegenover de vrouw die binnenkwam en Jezus’ voeten met welriekende olie inwreef. De aanwezigheid van zo’n ongenode gast was niet ongebruikelijk, want blijkbaar konden bij bepaalde gelegenheden ongenode personen tijdens een maaltijd het vertrek binnenkomen en langs de wand gaan zitten, en vanaf die plaats een gesprek voeren met degenen die in het midden van het vertrek aan tafel aanlagen. Jezus gebruikte de situatie van de twee schuldenaars heel toepasselijk door erop te wijzen dat Simon hem geen water voor zijn voeten had gegeven, hem niet met een kus had begroet en zijn hoofd niet met olie had ingewreven — attenties die men een gast gewoonlijk bewees. Maar de vrouw die vele zonden bedreven had, toonde grotere liefde en gastvrijheid jegens Jezus, hoewel hij niet bij haar te gast was. Vervolgens zei hij tot haar: „Uw zonden zijn vergeven.”

2. De zaaier (Matth. 13:3-8; Mark. 4:3-8; Luk. 8:5-8)

Verteld bij de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T. De illustratie zelf bevat geen aanknopingspunten voor de uitleg; maar in Mattheüs 13:18-23, Markus 4:14-20 en Lukas 8:11-15 wordt een duidelijke verklaring gegeven. De aandacht wordt gevestigd op de omstandigheden die van invloed zijn op de aarde, ofte wel het hart, en op de invloeden die de groei van het zaad, ofte wel het woord van het Koninkrijk, kunnen belemmeren. — Zie ZAAIEN, ZAAIER.

3. Onkruid tussen de tarwe (Matth. 13:24-30)

Verteld bij de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T. Volgens Mattheüs 13:36-43 verklaarde Jezus de illustratie door de „tarwe” of de „zonen van het koninkrijk” tegenover het „onkruid”, de „zonen van de goddeloze”, te stellen. — Zie ONKRUID.

4. Het mosterdzaadje (Matth. 13:31, 32; Mark. 4:30-32; Luk. 13:18, 19)

Verteld bij de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T. Als thema wordt duidelijk „het koninkrijk der hemelen” genoemd.

Een mosterdzaadje is bijzonder klein en kon derhalve als afbeelding van iets nietigs worden gebruikt (Luk. 17:6). Sommige mosterdplanten worden wel 3 tot 4,5 m hoog; ze hebben sterke takken en worden in zekere zin, zoals Jezus verklaarde, een „boom”. Bij de betekenis van de illustratie is het niet van belang hoe groot de „boom” uiteindelijk in vergelijking tot de bomen van het woud wordt, maar het gaat om de verhouding tussen de nietigheid van het zaadje en de grootte van de „boom” die zich daaruit ontwikkelt.

5. Het zuurdeeg (Matth. 13:33)

Verteld bij de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T. Wederom is „het koninkrijk der hemelen” het thema.

Met de „drie grote maten” worden drie saʹta of drie sea-maten bedoeld, wat overeenkomt met ruim 20 liter. De hoeveelheid zuurdeeg was in vergelijking daarmee klein, maar ze kon de gehele massa doen gisten. Het zuurdeeg was gewoonlijk een stukje van het gegiste deeg dat men van het vorige baksel had overgehouden. Het veroorzaakte onmerkbaar een wezenlijke verandering in de aard van de gehele deegmassa waaraan het werd toegevoegd.

6. De verborgen schat (Matth. 13:44)

Verteld in de omgeving van de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T. Jezus sprak ditmaal niet tot de scharen, maar tot zijn discipelen (Matth. 13:36). Zoals uit de tekst blijkt, gaat het hier over „het koninkrijk der hemelen”, dat een oorzaak van vreugde is voor degene die het vindt, maar wel van hem verlangt dat hij veranderingen in zijn leven aanbrengt en zich erop instelt eerst het Koninkrijk te zoeken en alles ervoor op te geven.

7. De koopman die parels zocht (Matth. 13:45, 46)

Verteld in de omgeving van de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T.; de toehoorders waren Jezus’ discipelen. Hij vergelijkt het koninkrijk der hemelen met een mooie parel van zo’n grote waarde dat een man alles wat hij heeft, verkoopt om de parel te verkrijgen. — Zie PAREL.

8. Het sleepnet (Matth. 13:47-50)

Verteld in de omgeving van de Zee van Galilea, waarschijnlijk in het jaar 31 G.T. Jezus beschrijft aan de hand van deze illustratie het afscheiden of het verwijderen van degenen die ongeschikt zijn voor het koninkrijk der hemelen. — Zie SLEEPNET; VISSEN (Rein en onrein).

9. De onbarmhartige slaaf (Matth. 18:23-35)

Verteld in Kapernaüm in het jaar 32 G.T. Wat Jezus ertoe bracht deze illustratie te vertellen, blijkt uit Mattheüs 18:21, 22, en de toepassing is in vers 35 te vinden. De illustratie beklemtoont hoe klein de schuld van onze medemensen jegens ons is in vergelijking met onze schuld jegens God. Ze doordringt ons zondige mensen, die op grond van Christus’ slachtoffer zulk een grote schuld kwijtgescholden krijgen, van de noodzaak dat wij de naar verhouding onbeduidende zonden die onze medemensen jegens ons begaan, vergeven.

10. De barmhartige Samaritaan (Luk. 10:30-37)

Verteld in Judea, waarschijnlijk in de omgeving van Bethanië, in het jaar 32 G.T. De context (Luk. 10:25-29) geeft te kennen dat de illustratie werd verteld als antwoord op de vraag: „Wie is dan mijn naaste?” De juiste conclusie die men uit de illustratie moet trekken, blijkt uit vers 36 en 37.

De weg van Jeruzalem naar Jericho voerde door een woeste, verlaten omgeving, die vaak het toneel van roofovervallen was. Het was zo erg dat daar mettertijd een garnizoen werd gestationeerd om reizigers te beschermen. Jericho lag ongeveer 23 km ten N.O. van Jeruzalem. De priesters, aan wie de taak was toegewezen in de tempel te Jeruzalem de slachtoffers te brengen, en de levieten, die hen daarbij assisteerden, stonden onder de Wet, en de verwijzing hiernaar bracht Jezus ertoe deze illustratie te vertellen, om te tonen wie de „naaste” was die men volgens de Wet moest liefhebben. De Samaritanen erkenden de in de Pentateuch opgetekende Wet, maar de joden bejegenden hen niet als naasten, ja, zij gingen zelfs helemaal niet met hen om (Joh. 4:9). Zij zagen met grote minachting op de Samaritanen neer (Joh. 8:48), en er waren zelfs joden die hen openlijk in hun synagogen vervloekten en dagelijks tot God baden dat de Samaritanen geen eeuwig leven ten deel zou vallen. Er werd olie en wijn op de wonden van de man gegoten, wat destijds veelvuldig gebruikte geneesmiddelen waren. De twee denarii die de Samaritaan aan de waard gaf, opdat deze voor de man zou zorgen, kwamen ongeveer met twee daglonen overeen. — Matth. 20:2.

11. De volhardende vriend (Luk. 11:5-8)

Vermoedelijk verteld in Judea in het jaar 32 G.T. Deze illustratie vormde een deel van het antwoord van Jezus op de vraag van zijn discipelen hun te leren bidden (Luk. 11:1-4). Zoals uit vers 9 en 10 blijkt, moet men niet de conclusie trekken dat God door onze verzoeken gestoord wordt, maar dat hij verwacht dat wij blijven vragen.

Gastvrijheid is een plicht waarvan men zich in het Oosten gaarne op uitbundige wijze kwijt. Zelfs wanneer een gast — wellicht wegens de moeilijkheden die het reizen destijds met zich bracht — onverwacht te middernacht aankwam, voelde zijn gastheer zich verplicht hem iets te eten te geven. Daar het vaak moeilijk was precies te weten hoeveel brood men voor het gezin nodig had, kon men in geval van nood iets bij de buren lenen. In dit geval was de buurman reeds naar bed gegaan. Daar sommige huizen, vooral die van de armen, vaak uit slechts één groot vertrek bestonden, zou hij het gehele gezin storen wanneer hij zou opstaan. Dat kan de reden zijn geweest waarom hij aarzelde aan het verzoek te voldoen.

12. De onredelijke rijke (Luk. 12:16-21)

Vermoedelijk verteld in Judea in het jaar 32 G.T. De illustratie vormt een deel van Jezus’ antwoord aan een man die hem vroeg in een erfeniskwestie te bemiddelen. (Zie Deuteronomium 21:17.) Zoals uit vers 15 blijkt, wilde hij daarmee de gedachte beklemtonen: „Ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit.” Vergelijk dit met de woorden die Jezus daarna (vanaf vers 22) tot zijn discipelen sprak.

13. De onvruchtbare vijgeboom (Luk. 13:6-9)

Vermoedelijk verteld in Judea, tegen het einde van het jaar 32 G.T., drie volle jaren na Jezus’ doop. Kort daarvoor was bericht dat Pilatus enkele Galileeërs had laten ombrengen. Jezus had ook gesproken over de dood van de 18 mensen op wie de toren van Siloam was gevallen, en hij had tot de mensen gezegd dat zij allen eveneens zouden omkomen als zij geen berouw zouden hebben (Luk. 13:1-5). Daarna vertelde hij deze illustratie.

Het was algemeen gebruikelijk om in de wijngaarden ook vijge- en olijfbomen op een bepaalde afstand van elkaar te planten, zodat men, wanneer de wijnoogst slecht uitviel, toch wat inkomen had. Nieuwe bomen van stekken dragen gewoonlijk binnen twee of drie jaar minstens een paar vijgen. De parallel tussen de in de illustratie genoemde drie jaar en de drie reeds verstreken jaren van Jezus’ bediening kan van belang zijn. Van een afstand scheen de boom vruchtbaar te zijn, maar dat was bedrieglijk. Als een object waarvoor men belasting verschuldigd was, vormde de boom een financiële last en verdiende het omgehakt te worden.

14. Het grote avondmaal (Luk. 14:16-24)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. Vers 1-15 verschaft de omlijsting; Jezus vertelde deze illustratie tijdens een maaltijd, toen een van de gasten tot hem zei: „Gelukkig is hij die brood eet in het koninkrijk Gods.”

Het was algemeen gebruikelijk om de voor een feestmaal uitgenodigde gasten te berichten wanneer de maaltijd gereed was. Degenen die zich voor dit grote avondmaal lieten verontschuldigen, hadden andere interesses die voor hen belangrijker waren en normaliter op zich niet onredelijk schenen. Uit hun reactie bleek echter dat zij in werkelijkheid niet aanwezig wilden zijn en dat zij niet de nodige achting voor de gastheer hadden. De meesten van degenen die later werden uitgenodigd — de armen en gebrekkigen, de blinden en de kreupelen, alsook anderen die uiteindelijk werden binnengebracht — waren personen die door de wereld in het algemeen als onwaardig werden beschouwd. — Vergelijk vers 13.

15. Het ene verloren schaap (Luk. 15:3-7)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. Volgens Lukas 15:1, 2 vertelde Jezus deze illustratie omdat de Farizeeën en schriftgeleerden erover morden dat hij zondaars en belastinginners ontving. In Mattheüs 18:12-14 wordt een soortgelijke illustratie verteld, die echter bij een andere gelegenheid werd gebruikt.

Belastinginners, vooral degenen die joden waren, werden gehaat omdat het hun beroep was belasting te innen voor de gehate Romeinen. Zij werden derhalve veracht. Jezus’ illustratie van het ene verloren schaap was voor zijn toehoorders iets wat zij uit het dagelijks leven kenden. Een verloren schaap is hulpeloos; de herder zoekt net zolang tot hij het gevonden heeft. De vreugde in de hemel over een zondaar die berouw heeft, vormt een scherpe tegenstelling met het gemor van de schriftgeleerden en Farizeeën over de belangstelling die Jezus voor zulke personen toonde.

16. De verloren drachme (Luk. 15:8-10)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. De achtergrond is in Lukas 15:1, 2 te vinden, en deze illustratie volgt direct op die van het ene verloren schaap. Uit vers 10 blijkt de toepassing.

De waarde van een drachme kwam bijna overeen met een dagloon. De verloren munt kan in dit geval echter van bijzonder grote waarde geweest zijn, daar hij wellicht tot een set van tien drachmen — misschien een erfstuk — of tot een kostbare sierketting behoorde. De vrouw moest een lamp aansteken om de munt te zoeken, omdat de lichtopening van een huis — als die er al was — gewoonlijk nogal klein was; en het vegen van de vloer, die meestal gewoon van leem was, vergemakkelijkte het zoeken.

17. De verloren zoon (Luk. 15:11-32)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. De Farizeeën en schriftgeleerden morden omdat Jezus belastinginners en zondaars ontving en met hen at. Jezus reageerde hierop door de illustraties van het ene verloren schaap en de verloren drachme te vertellen, gevolgd door deze gelijkenis.

Volgens de joodse wet bedroeg het erfdeel van de jongste zoon de helft van dat van de oudste broer (Deut. 21:17). Net zoals de jongste zoon naar een ver land was gegaan, zo hadden in de ogen der joden de belastinginners hen verlaten door dienst te gaan verrichten voor Rome. Zwijnen te moeten hoeden was vernederend voor een jood, aangezien deze dieren volgens de Wet onrein waren (Lev. 11:7). Toen de jongste zoon naar huis terugkeerde, vroeg hij als een loonarbeider aangenomen te worden, niet als zoon. Een loonarbeider behoorde niet eens tot het huisgezin, zoals een slaaf, maar was een buitenstaander, die vaak slechts voor één dag werd gehuurd (Matth. 20:1, 2, 8). De vader vroeg om een lang gewaad, het beste, voor de jongste zoon. Dit was niet slechts een eenvoudig kledingstuk, maar waarschijnlijk een rijk geborduurd feestgewaad zoals men een geëerde gast aanbood. De ring en de sandalen waren mogelijk tekenen van waardigheid en van het feit dat men een vrij man was.

18. De onrechtvaardige beheerder (Luk. 16:1-8)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. Vers 9-13 toont wat wij van de illustratie kunnen leren. De beheerder werd niet om zijn onrechtvaardige handelwijze geprezen, maar om zijn praktische wijsheid.

De beheerder was met de verantwoordelijkheid voor de belangen van zijn meester belast; hij bekleedde dus een belangrijke vertrouwenspositie (Gen. 24:2; 39:4). In Jezus’ illustratie betekende zijn ontslag dat hij zonder middelen voor levensonderhoud het huis uit gestuurd zou worden. Dat hij de schulden van de schuldenaars van zijn meester verlaagde, leverde hem geen geld op, maar hij won daardoor vrienden die hem in de toekomst wellicht zouden ondersteunen. Honderd bath-maten olie kwamen overeen met 2200 liter, en honderd kor-maten tarwe met 22.000 liter.

19. De rijke man en Lazarus (Luk. 16:19-31)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. Uit Lukas 16:14, 15 blijkt dat de Farizeeën, die liefhebbers van geld waren, naar Jezus luisterden en hem hoonden. Hij zei echter tot hen: „Gij zijt het die uzelf rechtvaardig verklaart voor de mensen, maar God kent uw hart; want wat hoog is onder de mensen, is iets walgelijks in Gods ogen.” — Zie LAZARUS nr. 2.

20. Onnutte slaven (Luk. 17:7-10)

Vermoedelijk verteld in Perea, waarschijnlijk in het begin van het jaar 33 G.T. Uit vers 10 blijkt welke les uit de illustratie getrokken kan worden.

Slaven die op het veld van hun meester werkten, maakten dikwijls ook het avondmaal voor hem gereed. Het was voor hen niet alleen vanzelfsprekend dat zij met eten wachtten totdat hun meester gegeten had, maar vaak wedijverden zij met elkaar wie de eer zou krijgen hem te bedienen. Zij beschouwden het niet als een extra last maar als iets waar hun meester recht op had.

21. De weduwe en de rechter (Luk. 18:1-8)

Verteld in het begin van het jaar 33 G.T. Zoals in vers 1 staat, werd de illustratie verteld „met betrekking tot de noodzaak om altijd te bidden en het niet op te geven”. Ook in vers 7 en 8 is de toepassing te vinden. De illustratie, die de noodzaak van gebed beklemtoont, was bijzonder passend met het oog op hetgeen in het voorgaande hoofdstuk, vers 20-37, wordt gezegd.

Blijkbaar behoorde de rechter niet tot een joodse rechtbank. In de eerste eeuw waren er vier joodse gerechtshoven: een dorpsgerechtshof, dat uit drie man bestond; een gerechtshof dat uit zeven oudere mannen van het dorp bestond; in Jeruzalem waren lagere gerechtshoven die elk uit 23 personen bestonden (zulke gerechtshoven bestonden in heel Palestina in alle steden die groot genoeg waren); en het hoogste gerechtshof, dat in Jeruzalem zetelde, het grote Sanhedrin, dat uit 71 leden bestond en waarvan de rechterlijke macht zich over de hele natie uitstrekte. Maar de in de illustratie genoemde rechter past niet in het rechtsstelsel van de joden, waar een gerechtshof uit op zijn minst drie rechters moest bestaan; het moet dus een door de Romeinen aangestelde rechter of politiefunctionaris zijn geweest. Er wordt duidelijk gezegd dat hij God niet vreesde en zich niet om de publieke opinie bekommerde. In de illustratie wordt niet gezegd dat God als de onrechtvaardige rechter is; ze geeft veeleer de tegenstelling tussen God en de rechter aan. Als deze rechter uiteindelijk deed wat goed was, hoeveel te meer zou God dat dan doen! Vasthoudendheid van de zijde van de weduwe zette de onrechtvaardige rechter tot handelen aan; Gods dienstknechten moeten eveneens aanhouden in het gebed. God, die rechtvaardig is, zal hun gebeden verhoren en hun recht verschaffen.

22. De zelfrechtvaardige Farizeeër en de berouwvolle belastinginner (Luk. 18:9-14)

Verteld in het begin van het jaar 33 G.T. Vers 9 laat de achtergrond van de illustratie zien en vers 14 het doel.

Degenen die naar de tempel gingen om te bidden, gingen niet het Heilige of het Allerheiligste binnen, maar konden naar de voorhoven rondom gaan. Deze mannen, joden, bevonden zich waarschijnlijk in het buitenste voorhof, het zogenoemde voorhof der vrouwen. De Farizeeën waren trots en zelfrechtvaardig en zagen met verachting op anderen neer (Joh. 7:47, 49). De aanduiding „Farizeeën” betekent zelfs „afgezonderden”. Zij vastten tweemaal per week, hoewel de Mozaïsche wet dit niet verlangde. De dagen die zij hiervoor uitkozen, waren naar verluidt de vaste marktdagen, wanneer er veel mensen in de stad waren en er in de synagoge speciale diensten werden gehouden en het plaatselijke Sanhedrin bijeenkwam; zo zou hun vroomheid gezien worden (Matth. 6:16). De joodse belastinginners mochten weliswaar naar de tempel gaan, maar zij werden gehaat omdat zij in dienst van Rome stonden.

23. De werkers die een denarius uitbetaald kregen (Matth. 20:1-16)

Verteld in Perea in het jaar 33 G.T. De illustratie maakt deel uit van het antwoord dat Jezus gaf op Petrus’ vraag in Mattheüs 19:27: „Zie! Wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd; wat zal ons eigenlijk ten deel vallen?” Zie ook Mattheüs 19:30 en 20:16.

De wijnoogst is een bijzonder belangrijke tijd voor de eigenaar van een wijngaard. Sommige arbeiders werden voor de gehele oogsttijd gehuurd; anderen werden naar behoefte in dienst genomen. De uitbetaling van het loon aan het eind van de dag was in overeenstemming met de Mozaïsche wet; arme arbeiders waren daarop aangewezen (Lev. 19:13; Deut. 24:14, 15). Een denarius, die als dagloon werd uitbetaald, was een Romeinse zilvermunt. De dag, van zonsopgang tot zonsondergang, werd door de joden in twaalf gelijke delen verdeeld; het derde uur was dan ongeveer van 8 tot 9 uur ’s morgens, het zesde uur ongeveer van 11 uur ’s morgens tot 12 uur; het negende uur ongeveer van 2 tot 3 uur ’s middags, en het elfde uur ongeveer van 4 tot 5 uur ’s middags.

24. De minen (Luk. 19:11-27)

Verteld in of bij Jericho in het jaar 33 G.T., toen Jezus voor de laatste maal op weg was naar Jeruzalem (Luk. 19:1, 28). Waarom hij deze illustratie vertelde, blijkt uit vers 11, waar staat: „Zij meenden dat het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk ging vertonen.”

Het was in het Romeinse Rijk gebruikelijk dat iemand van edele geboorte naar Rome reisde om koninklijke macht te verkrijgen. Dat had ook Archelaüs, de zoon van Herodes de Grote, gedaan maar de joden zonden 50 gezanten naar het hof van Augustus om beschuldigingen tegen hem in te brengen om zo mogelijk zijn streven naar macht te dwarsbomen. De zilveren minen, waarvan elke slaaf er één kreeg, kwamen destijds overeen met 88 daglonen.

25. De twee kinderen (Matth. 21:28-31)

Verteld in de tempel te Jeruzalem op 11 Nisan van het jaar 33 G.T. De illustratie maakte deel uit van Jezus’ antwoord op de vragen in vers 23: „Krachtens welke autoriteit doet gij deze dingen? En wie heeft u die autoriteit gegeven?” Nadat hij op de vragen van de religieuze leiders was ingegaan, toonde hij hun aan de hand van enkele illustraties wat voor personen zij eigenlijk waren.

Hoe Jezus zijn illustratie toepaste, blijkt uit vers 31 en 32. Hij gaf te verstaan dat de overpriesters en de invloedrijke oudere mannen tot wie hij sprak, te vergelijken waren met het eerste kind, aangezien zij voorgaven God te dienen maar het in werkelijkheid niet deden. De belastinginners en hoeren daarentegen die in Johannes de Doper geloofden, waren als het tweede kind; zij weigerden eerst botweg God te dienen, maar hadden later spijt en veranderden hun handelwijze.

26. De moordzuchtige bebouwers (Matth. 21:33-44; Mark. 12:1-11; Luk. 20:9-18)

Verteld in de tempel te Jeruzalem op 11 Nisan 33 G.T., slechts drie dagen voordat Jezus, de Zoon van God, werd gedood. Ook deze illustratie vertelde Jezus als antwoord op de vraag naar de bron van zijn autoriteit (Mark. 11:27-33). Onmiddellijk na de illustratie vertellen de evangelieverslagen dat de religieuze leiders beseften dat Jezus over hen gesproken had. — Matth. 21:45; Mark. 12:12; Luk. 20:19.

De omheining rond de wijngaard kan van steen geweest zijn (Spr. 24:30, 31), of het kan een heg zijn geweest (Jes. 5:5). De wijnpers was vaak in de rotsgrond uitgehouwen en bestond uit twee niveaus, waarbij het sap van het bovenste naar het onderste niveau stroomde. De toren was een uitkijkpost voor de bewaker, die dieven en dieren buiten moest houden. In sommige gevallen kregen de in dienst genomen bebouwers een bepaald gedeelte van de vruchten. In andere gevallen betaalden zij huur of kwamen met de eigenaar overeen hem een bepaalde hoeveelheid van de opbrengst te geven. In deze illustratie was waarschijnlijk het laatste het geval. Door de zoon, de erfgenaam, te vermoorden, dachten zij wellicht zich de wijngaard te kunnen toeëigenen, aangezien degene die hem geplant had, zich buiten het land bevond. In Jesaja 5:1-7 wordt gezegd dat de „wijngaard van Jehovah” „het huis van Israël” is. Zoals de evangelieschrijvers tonen, haalde Jezus Psalm 118:22, 23 aan als sleutel om de illustratie te begrijpen.

27. Het bruiloftsfeest voor de zoon van de koning (Matth. 22:1-14)

Verteld in de tempel te Jeruzalem op 11 Nisan 33 G.T. Zoals uit vers 1 blijkt, zette Jezus met deze illustratie het voorgaande gesprek voort en beantwoordde daarmee ook voor een deel nog de vraag krachtens welke autoriteit hij zijn werk deed (Matth. 21:23-27). De toepassing is in de vers 2 en 14 te vinden.

28. De tien maagden (Matth. 25:1-13)

Verteld op de Olijfberg net buiten Jeruzalem op 11 Nisan 33 G.T. Deze illustratie met betrekking tot het „koninkrijk der hemelen” vormt een onderdeel van Jezus’ antwoord op de door zijn discipelen gestelde vraag die in Mattheüs 24:3 staat opgetekend. Het doel van de illustratie blijkt duidelijk uit Mattheüs 25:13; zie HUWELIJK (Het feest).

29. De talenten (Matth. 25:14-30)

Verteld op de Olijfberg op 11 Nisan 33 G.T. Deze illustratie over een man die op het punt stond naar het buitenland te reizen, vertelde Jezus slechts drie dagen voor zijn dood aan vier van zijn discipelen; kort daarna zou hij naar de hemel opstijgen. Ook deze gelijkenis maakt deel uit van Jezus’ antwoord op de vraag in Mattheüs 24:3. — Mark. 13:3, 4.

Anders dan in de illustratie van de minen, waarin elke slaaf slechts één mine kreeg, werden de talenten aan „een ieder naar zijn eigen bekwaamheid” gegeven (Luk. 19:11-27). Het zilveren talent, waarover hier klaarblijkelijk wordt gesproken, kwam overeen met wat een arbeider destijds in 14 jaar kon verdienen. De slaven hadden allen belangstelling moeten hebben voor het bezit van hun meester en hadden derhalve ijverig en verstandig met de hun toevertrouwde goederen van de meester zaken moeten doen. Zij hadden, indien zij het geld van hun meester niet zelf wilden vermeerderen, het op zijn minst bij de bankiers moeten deponeren opdat het niet volledig ongebruikt zou liggen, maar rente zou opbrengen. De slechte en trage slaaf echter verborg het hem toevertrouwde talent in de grond en handelde daarmee eigenlijk tegen de belangen van zijn meester in.

30. De schapen en de bokken (Matth. 25:31-46)

Verteld op de Olijfberg op 11 Nisan 33 G.T. Uit vers 31, 32, 41 en 46 blijkt dat hier wordt geïllustreerd hoe de mensen van alle natiën van elkaar gescheiden en geoordeeld worden wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid komt. Deze illustratie maakt deel uit van Jezus’ antwoord op de vraag van zijn discipelen betreffende ’het teken van zijn tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen’. — Matth. 24:3.

Schapen worden in de Schrift soms gebruikt om Gods volk af te beelden, en dat is zeer passend, want schapen laten zich gemakkelijk leiden en zijn afhankelijk van hun herder (Ps. 100:3; Joh. 10:16). Bokken zijn daarentegen koppiger en onafhankelijker. De „rechterhand”, waar de „schapen” worden gezet, is een ereplaats (Hand. 2:33; Ef. 1:19, 20). De „linkerhand”, waar de „bokken” worden gezet, beeldt een oneervolle plaats af. (Vergelijk Prediker 10:2.) Merk op dat de „schapen”, die aan de rechterhand van de op de troon geplaatste Zoon des mensen worden gezet, niet dezelfde personen zijn als de „broeders” van Jezus Christus, aan wie zij goed hadden gedaan. — Matth. 25:34-40; Hebr. 2:11, 12.

Het boek Openbaring

In de Openbaring, het laatste boek van de Heilige Schrift, zijn meer illustraties te vinden dan in welk ander bijbelboek maar ook. Zoals de schrijver Johannes zelf vertelt, werd de Openbaring hem „in tekenen” meegedeeld (Openb. 1:1). Er kan dus naar waarheid worden gezegd dat de bijbel een boek is waarin van het begin tot het eind op een in het oog springende wijze gebruik wordt gemaakt van passende illustraties.

Door Christus’ discipelen gebruikte illustraties

De christelijke bijbelschrijvers hebben niet alleen de door Jezus Christus vertelde illustraties opgetekend, maar hebben ook zelf een goed gebruik van illustraties gemaakt. In het boek Handelingen heeft Lukas de voortreffelijke illustraties opgetekend die de apostel Paulus gebruikte toen hij in Athene tot niet-joden sprak. Paulus verwees naar voorwerpen van verering waarmee de Atheners bekend waren, en naar de geschriften van hun eigen dichters (Hand. 17:22-31). Wanneer men de brief aan de Hebreeën leest, bemerkt men dat dezelfde apostel (aan wie deze brief over het algemeen wordt toegeschreven) dikwijls gebruik maakte van illustraties uit de geschiedenis van Gods bemoeienissen met Israël. Voor de Korinthiërs, die met Griekse sporten bekend waren, vergeleek hij de christelijke loopbaan met een wedloop (1 Kor. 9:24-27). In het oog springend is de illustratie van de olijfboom met de daaraan verbonden waarschuwing tegen zelfgenoegzaamheid en de tot de christenen gerichte vermaning om met hun denkvermogen heilige dienst voor God te verrichten. — Rom. 11:13-32; 12:1, 2.

Jakobus, de halfbroer van Jezus, gebruikte in zijn brief op een heel prettige manier enkele alledaagse dingen. Hij verwees naar een man die in een spiegel keek, de toom van een paard, het roer van een boot enz. om bepaalde geestelijke waarheden duidelijk te maken (Jak. 1:23, 24; 3:3, 4). Petrus en Judas verwezen dikwijls naar gebeurtenissen die in vroegere geïnspireerde geschriften werden vermeld, om de boodschap die zij onder invloed van de heilige geest moesten overbrengen, te illustreren. Al deze onder leiding van Gods geest gebruikte voortreffelijke illustraties dienen hun doel, namelijk Gods Woord, de bijbel, tot een levend boek te maken.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen