Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 160-162
  • Beeld

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Beeld
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • BEELDEN IN HET BOEK DANIËL
  • HET BEELD VAN HET WILDE BEEST
  • Beeld
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Beeld van het beest
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Beeld van het beest
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Menselijke regeringen verbrijzeld door Gods koninkrijk
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 160-162

BEELD.

Een afbeelding of gelijkenis van iemand of iets. — Matth. 22:20.

Hoewel in de bijbel beelden veelvuldig in verband met afgoderij worden genoemd, is dit echter niet altijd het geval. Voordat God de mens schiep, zei hij: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis” (Gen. 1:26, 27). Daar Gods Zoon zei dat zijn Vader „een Geest” is, sluit dit elke lichamelijke gelijkenis tussen God en de mens uit (Joh. 4:24). De mens bezit veeleer eigenschappen die een weerspiegeling vormen van de eigenschappen van zijn hemelse Maker en hem duidelijk van de dieren onderscheiden. (Zie ADAM nr. 1.) Hoewel de mens naar het beeld van zijn Schepper was geschapen, diende hij niet tot een voorwerp van aanbidding of verering te worden.

Evenals Adams zoon Seth naar Adams „gelijkenis, naar zijn beeld” (Gen. 5:3) was (ofschoon hij pas werd geboren toen zijn vader reeds onvolmaakt was), gaf ook Adams gelijkenis met God te kennen dat hij oorspronkelijk Gods aardse zoon was (Luk. 3:38). Hoewel de mens tot onvolmaaktheid verviel, werd het feit dat hij oorspronkelijk naar Gods beeld was geschapen, na de vloed van Noachs dagen als basis aangehaald voor de goddelijke wet die mensen machtigt aan moordenaars de doodstraf te voltrekken (Gen. 9:5, 6). Volgens de christelijke instructies met betrekking tot de hoofdbedekking van de vrouw dienden christelijke mannen niet zo’n hoofdbedekking te dragen, aangezien de man „Gods beeld en heerlijkheid is”, terwijl de vrouw de heerlijkheid van de man is. — 1 Kor. 11:7.

Gods eerstgeboren Zoon, die later de mens Jezus werd, is het beeld van zijn Vader (2 Kor. 4:4). Aangezien God klaarblijkelijk met deze Zoon sprak toen hij zei: „Laten wij de mens maken naar ons beeld”, moet deze gelijkenis tussen de Zoon en zijn Vader, de Schepper, reeds vanaf de schepping van de Zoon hebben bestaan (Gen. 1:26; Joh. 1:1-3; Kol. 1:15, 16). Toen hij als volmaakt mens op aarde was, weerspiegelde hij de eigenschappen en de persoonlijkheid van zijn Vader (voor zover dat binnen de grenzen van het mens-zijn mogelijk was) in de volste mate, zodat hij kon zeggen: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Joh. 14:9; 5:17, 19, 30, 36; 8:28, 38, 42). Deze gelijkenis werd echter nog treffender toen Jezus tot geestelijk leven werd opgewekt en hem door zijn Vader, Jehovah God, „alle autoriteit in de hemel en op aarde” werd gegeven (1 Petr. 3:18; Matth. 28:18). Aangezien Jezus, de Zoon van God, destijds door God tot „een superieure positie” werd verhoogd, weerkaatst hij nu de heerlijkheid van zijn Vader in nog grotere mate dan hij dit deed voordat hij de hemel verliet om naar de aarde te komen (Fil. 2:9; Hebr. 2:9). Hij is nu de „nauwkeurige afdruk van [Gods] wezen”. — Hebr. 1:2-4.

Alle gezalfde leden van de christelijke gemeente zijn door God ertoe voorbestemd „gevormd te worden naar het beeld van zijn Zoon” (Rom. 8:29). Christus Jezus is hun voorbeeld, niet alleen met betrekking tot hun levenswijze (want zij treden in zijn voetstappen en bootsen zijn handelwijze en zijn gewoonten na), maar ook met betrekking tot hun dood en opstanding (1 Petr. 2:21-24; 1 Kor. 11:1; Rom. 6:5). Nadat zij het aardse „beeld hebben gedragen van degene die van stof gemaakt is [Adam]”, zullen zij nadien als geestelijke schepselen „het beeld van de hemelse [van de laatste Adam, Christus Jezus] dragen” (1 Kor. 15:45, 49). Tijdens hun aardse leven hebben zij het voorrecht „de heerlijkheid van Jehovah” te weerspiegelen, die Gods Zoon op hen uitstraalt, zodat zij langzamerhand veranderd worden in het beeld dat deze heerlijkheid weerspiegelende Zoon op hen overdraagt (2 Kor. 3:18; 4:6). Op deze wijze schept God in hen een nieuwe persoonlijkheid, een persoonlijkheid die een weerspiegeling of beeld van zijn goddelijke eigenschappen vormt. — Ef. 4:24; Kol. 3:10.

Bepaalde voorwerpen, die naar het beeld van planten, bloemen en dieren, ja, zelfs van cherubs gevormd waren, werden op Jehovah’s bevel vervaardigd en waren derhalve op zijn plaats. Hoewel deze voorwerpen gebruikt werden als zinnebeeldige afbeeldingen in verband met Gods aanbidding, werden ze niet vereerd of aanbeden, doordat men bijvoorbeeld tot ze bad of er slachtoffers aan opdroeg. — Zie AFGOD, AFGODERIJ.

BEELDEN IN HET BOEK DANIËL

De Babylonische koning Nebukadnezar had in het 2de jaar van zijn koningschap (klaarblijkelijk gerekend vanaf de tijd van zijn verovering van Jeruzalem in 607 v.G.T.) een droom die hem zozeer beroerde dat hij niet meer kon slapen. Hij zag in zijn droom een reusachtig, angstwekkend beeld in mensengedaante. De lichaamsdelen bestonden uit verschillende metalen, die vanaf het hoofd naar beneden van steeds mindere kwaliteit en harder werden, te beginnen met goud en eindigend met ijzer. De voeten en de tenen bestonden echter uit leem vermengd met ijzer. Het hele beeld werd door een uit een berg gehouwen steen tot stof verbrijzeld, waarna de steen de gehele aarde vulde. — Dan. 2:1-35.

Klaarblijkelijk houdt het beeld verband met de heerschappij over de aarde en Jehovah’s voornemen dienaangaande. Dit blijkt onmiskenbaar uit Daniëls geïnspireerde uitleg. Het gouden hoofd was een afbeelding van Nebukadnezar, die met Gods toelating de heerser van de toenmalige wereldmacht was geworden en, wat nog belangrijker is, die het typologische koninkrijk Juda omvergeworpen had. Maar met de woorden: „Gijzelf zijt het hoofd van goud”, beperkte Daniël de betekenis van het hoofd schijnbaar niet slechts tot Nebukadnezar. Aangezien de andere lichaamsdelen koninkrijken afbeeldden, symboliseerde het hoofd ongetwijfeld de dynastie van Babylonische koningen, die met Nebukadnezar begon en eindigde toen Nabonidus en zijn zoon Belsazar bij de omverwerping van Babylon hun koningschap verloren.

Het koninkrijk dat door de zilveren borst en armen werd afgebeeld, was derhalve de Medo-Perzische wereldmacht, die in 539 v.G.T. Babylon omverwierp. Het was „geringer” dan de Babylonische dynastie, doch niet in de zin dat zijn heerschappij zich over een kleiner gebied uitstrekte of dat het militair of economisch zwakker was. Babylons superioriteit ten opzichte van Medo-Perzië kan veeleer hebben bestaan in het feit dat Babylon het typologische koninkrijk van God, met de regeringszetel in Jeruzalem, omvergeworpen had. De dynastie van Medo-Perzische wereldheersers eindigde met Darius III (Codomannus), wiens strijdkrachten in 331 v.G.T. door de Macedoniër Alexander totaal verslagen werden. Derhalve zijn de koperen buik en dijen van het beeld een afbeelding van de Griekse wereldmacht. — Dan. 2:36-39.

Het Griekse of hellenistische Rijk bleef (hoewel in verdeelde vorm) bestaan totdat het ten slotte in het opkomende Romeinse Rijk opging. De Romeinse wereldmacht werd derhalve afgebeeld door het minderwaardiger, maar hardere metaal, het ijzer, dat in de benen van het grote beeld werd aangetroffen. De kracht van Rome om vijandelijke koninkrijken te verbrijzelen en te verpletteren, zoals de profetie te kennen geeft, is in de geschiedenis welbekend (Dan. 2:40). Rome alleen kan echter niet de door de benen en voeten afgebeelde wereldmacht zijn geweest, aangezien de Romeinse wereldmacht de eindfase van de profetische droom niet beleefde, namelijk, de komst van de uit de berg gehouwen symbolische steen, die het gehele beeld zou verbrijzelen en daarna de gehele aarde zou vullen.

Daniël zelf zei tot Nebukadnezar dat de droom betrekking had op iets wat „in het laatst der dagen zal geschieden” (Dan. 2:28), en aangezien over de symbolische steen wordt gezegd dat hij Gods koninkrijk afbeeldt, mag verwacht worden dat de heerschappij die door de ijzeren benen en voeten van het beeld werd afgebeeld, zou blijven bestaan tot de oprichting van dit koninkrijk, ja, tot de tijd dat het in actie komt om ’al deze koninkrijken te verbrijzelen en er een eind aan te maken’. — Dan. 2:44.

De geschiedenis laat zien dat het Romeinse Rijk weliswaar nog een tijdlang in de vorm van het Heilige Roomse Rijk van de Duitse natie bleef voortbestaan, maar ten slotte door de opkomende macht Engeland, dat eens aan het Romeinse Rijk onderworpen was, werd verdrongen. Vanwege hun nauwe betrekkingen en hun over het algemeen eensgezinde optreden, worden Engeland en de Verenigde Staten tegenwoordig vaak als de Anglo-Amerikaanse wereldmacht aangeduid, waarbij gedoeld wordt op de huidige dominerende wereldmacht.

Het mengsel van ijzer en leem in de tenen van het grote beeld illustreert op treffende wijze de toestand die zich in de laatste verschijningsvorm van de politieke wereldheerschappij zou openbaren. Leem wordt elders in de Schrift gebruikt als een symbool van mensen, die uit het stof der aarde zijn gemaakt (Job 10:9; Jes. 29:16; Rom. 9:20, 21). In zijn uitlegging van de droom stelt Daniël het „leem” derhalve gelijk met „het nageslacht der mensen”, welks vermenging met het „ijzer” er de oorzaak van is dat het door de tien tenen van het beeld gesymboliseerde „koninkrijk” broos wordt. Dit duidt op een verzwakking van de met ijzer te vergelijken kracht van de laatste vorm van wereldbeheersing door aardse koninkrijken.

Het gouden beeld dat Nebukadnezar later in de vlakte van Dura oprichtte, houdt niet rechtstreeks verband met het reusachtige beeld uit zijn droom. Wanneer men de afmetingen ervan beschouwt — het was 60 el (ca. 27 m) hoog en slechts 6 el (ca. 2,7 m) breed (een verhouding van 10 op 1) — was het waarschijnlijk geen standbeeld van een mens, tenzij het op een voetstuk stond dat veel hoger was dan de menselijke gestalte zelf. De verhouding tussen de lengte en de breedte van het menselijk lichaam bedraagt slechts 4 op 1. Het beeld kan derhalve veeleer een symbolische betekenis hebben gehad, misschien zoiets als de obelisken van het oude Egypte.

HET BEELD VAN HET WILDE BEEST

De apostel Johannes zag in een visioen een zevenkoppig wild beest uit de zee opstijgen en vervolgens kreeg hij een visioen van een tweehoornig beest, dat uit de aarde opsteeg. Dit dier sprak als een draak en gebood de bewoners der aarde „een beeld [te] maken voor het [zevenkoppige] wilde beest” (Openb. 13:1, 2, 11-14). De betekenis van zowel het zevenkoppige wilde beest als het tweehoornige beest wordt onder het trefwoord BEESTEN, SYMBOLISCHE uiteengezet. Zoals daar wordt getoond, worden beesten in de bijbel vaak als symbool van politieke regeringen gebruikt. Het beeld van het zevenkoppige wilde beest moest derhalve een instelling zijn die de karakteristieke kenmerken van het de gehele wereld beheersende politieke stelsel (afgebeeld door het zevenkoppige wilde beest) vertoont en zijn wil tot uitdrukking brengt. Het moest logischerwijs eveneens zeven koppen en tien horens hebben, net als het uit de zee opstijgende wilde beest waarvan het een afbeelding is. Het is dan ook interessant om te zien dat in Openbaring hoofdstuk 17 een ander zevenkoppig beest wordt beschreven, dat verschilt van het wilde beest uit de zee.

Nadat in Openbaring hoofdstuk 13 voor het eerst gewag is gemaakt van het beeld van het beest, wordt het daarna steeds samen met het wilde beest genoemd, vooral in verband met de aanbidding van dit wilde beest en het ontvangen van zijn merkteken. Het beeld van het beest deelt namelijk in deze beide dingen. — Openb. 14:9-11; 15:2; 16:2; 19:20; 20:4; zie MERKTEKEN.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen