IMMANUËL
(Imma̱nuël) [met ons is God].
Een naam die voor het eerst wordt genoemd door de profeet Jesaja (7:14; 8:8), tijdens de regering van Achaz (761–745 v.G.T.). In Mattheüs 1:23, de enige plaats waar de naam Immanuël, die tevens een titel is, nog meer voorkomt, wordt hij op Christus, de Messias, toegepast.
Met het oog op de omstandigheden waaronder deze profetie werd uitgesproken, hebben bijbelcommentators naar een „Immanuël” in Jesaja’s tijd gezocht, naar iemand die destijds als een passend teken diende dat ’God met hen was’. In die tijd, de 8ste eeuw v.G.T., hadden Pekah, de koning van Israël, en Rezin, de koning van Syrië, hun zinnen erop gezet Achaz, de koning van Juda, ten val te brengen en de zoon van Tabeël op zijn troon te zetten (Jes. 7:1-6). Jehovah gedacht echter zijn Koninkrijksverbond met David, een voorvader van Achaz, en zond zijn profeet met de volgende geruststellende boodschap:
„Luistert alstublieft, o huis van David. . . . Jehovah zelf [zal] u een teken geven: Ziet! Het meisje [Hebreeuws: ‛al·mahʹ] zelf zal werkelijk zwanger worden, en zij baart een zoon, en zij zal hem stellig de naam Immanuël geven. Boter en honing zal hij eten tegen de tijd dat hij het slechte weet te verwerpen en het goede te kiezen. Want voordat de jongen het slechte zal weten te verwerpen en het goede te kiezen, zal de grond van de twee koningen voor wie gij een ziekmakende angst gevoelt, volkomen verlaten zijn.” — Jes. 7:13-16.
Na de mededeling over de geboorte van Jesaja’s tweede zoon beschrijft de profetie hoe er een eind zou komen aan de bedreiging van Juda. Als een niet te stuiten vloedgolf zouden de Assyriërs Syrië en het noordelijke koninkrijk Israël overstromen en pas halt houden wanneer zij zich dreigend over het land Juda hadden verspreid. Ja, zij zouden „de breedte van uw land . . . vullen, o Immanuël!” Vervolgens waarschuwt de profeet Jesaja in een verheven poëtische stijl alle tegenstanders van Jehovah: Indien zij zich omgorden voor de oorlog, indien zij snode plannen ontwerpen, indien zij een woord tegen Jehovah spreken — „het zal niet tot stand komen, want God is met ons [Immanuël]!” — Jes. 8:5-10.
Immanuël is in alle opzichten een volledige afschaduwing van de Heer Jezus Christus — enerzijds als persoon en anderzijds in de rol die hij op aarde vervulde. Het Hebreeuwse woord ‛al·mahʹ dat in de profetie wordt gebruikt, kan derhalve zowel op het voorbeeld worden toegepast (indien de jonge vrouw van Achaz of van Jesaja wordt bedoeld) als op het tegenbeeld (Maria, die verloofd en nog maagd was). Er bestaat geen twijfel over dat Maria maagd was toen zij „zwanger [werd] door heilige geest”, want zowel Mattheüs als Lukas hebben dit historische feit opgetekend (Matth. 1:18-25; Luk. 1:30-35). Mattheüs merkte op: „Dit alles is in werkelijkheid geschied opdat vervuld zou worden hetgeen Jehovah door bemiddeling van zijn profeet had gesproken.” Het was een teken waardoor de langverwachte Messias werd geïdentificeerd. In overeenstemming daarmee gebruikte Mattheüs in zijn evangelie (toen hij Jesaja 7:14 aanhaalde) het Griekse woord parʹthe·nos, dat „maagd” betekent, om het woord ‛al·mahʹ weer te geven, en zei: „Ziet! De maagd [parʹthe·nos] zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zullen hem de naam Immanuël geven” (Matth. 1:22, 23). Dat betekent volstrekt niet dat hij zich vrijheden heeft veroorloofd of de tekst heeft verdraaid. Meer dan een eeuw voordien hadden de joodse vertalers van de Griekse Septuaginta in hun weergave van Jesaja 7:14 eveneens het woord parʹthe·nos gebruikt.
Dat Jezus Christus met Immanuël vereenzelvigd wordt, betekent niet dat hij de incarnatie van God was, ’God in het vlees’, zoals voorstanders van de Drieëenheidsleer beweren. Zij zeggen dat deze gedachte in de betekenis van Immanuël, namelijk „Met ons is God”, opgesloten ligt. Het was bij de joden algemeen gebruikelijk om het woord God, of zelfs Jehovah, in Hebreeuwse namen te verwerken. Zelfs in deze tijd zijn er veel mannen die Immanuël heten, maar geen van hen is een incarnatie van God.
Komt iemand de instructie die de engel aan Maria gaf (’gij moet hem de naam Jezus geven’) en Jesaja’s profetie („zij zal hem stellig de naam Immanuël geven”) als een tegenstrijdigheid voor, dan moet hij bedenken dat de Messias ook nog andere namen zou krijgen (Luk. 1:31; Jes. 7:14). In Jesaja 9:6 staat bijvoorbeeld met betrekking tot de Messias: „Zijn naam zal worden genoemd: Wonderbaar Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.” Toch werd geen van deze namen als persoonlijke naam aan Maria’s eerstgeborene gegeven, noch als zuigeling, noch nadat hij zijn bediening had opgenomen. Het waren veeleer profetische titels en namen waardoor de Messias geïdentificeerd zou worden. Jezus heeft in elk opzicht in overeenstemming met de betekenis van deze namen geleefd. Ze hadden een profetische betekenis in die zin dat ze verwezen naar zijn eigenschappen en naar de goede diensten die hij zou bewijzen aan allen die hem als Messias aanvaardden. Dat geldt ook voor de titel Immanuël. Jezus voldeed aan en vervulde de betekenis van deze titel.
Aanbidders van Jehovah hebben altijd de wens gekoesterd dat God met hen zou zijn, dat hij hun in al hun doen en laten ter zijde zou staan en hen zou ondersteunen, en dikwijls heeft hij hun de verzekering gegeven dat hij met hen is, soms zelfs door middel van zichtbare tekens (Gen. 28:10-20; Ex. 3:12; Joz. 1:5, 9; 5:13–6:2; Ps. 46:5-7; Jer. 1:19). Wellicht heeft Jehovah het zo geleid dat men tegenwoordig niet precies weet wie Immanuël in de dagen van Achaz was, opdat de aandacht van latere generaties niet van de Grotere Immanuël zou worden afgeleid wanneer deze als een teken van de hemel zou verschijnen. Jehovah heeft, door zijn geliefde Zoon als het beloofde Messiaanse „zaad” (Gen. 3:15) en de rechtmatige erfgenaam van de troon van David naar de aarde te laten komen, het grootste teken gegeven dat hij de mensheid niet in de steek had gelaten en dat hij zich aan zijn Koninkrijksverbond hield. De naam en titel Immanuël was dus heel goed op Christus van toepassing, want zijn komst was inderdaad een teken van de hemel, en aangezien deze voornaamste vertegenwoordiger van Jehovah zich onder de mensen bevond, kon Mattheüs onder inspiratie terecht zeggen: „Met ons is God.”