Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 746-748
  • Jehu

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jehu
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE ZALVING VAN JEHU
  • VERNIETIGING VAN HET HUIS VAN ACHAB
  • BAÄLAANBIDDERS VERDELGD
  • DE BLOEDSCHULD VAN HET HUIS VAN JEHU
  • ISRAËL DOOR SYRIË EN ASSYRIË IN HET NAUW GEBRACHT
  • ASSYRISCHE INSCRIPTIES BEVATTEN JEHU’S NAAM
  • Jehu
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Jehu komt op voor de ware aanbidding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2011
  • Is het verrichten van „goede werken” genoeg?
    Ontwaakt! 1973
  • Een man wiens hart oprecht was
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 746-748

JEHU

(Je̱hu) [vermoedelijk: Jehovah is hij].

Zoon van Josafat (niet koning Josafat van Juda) en kleinzoon van Nimsi (2 Kon. 9:14). Jehu regeerde als koning over Israël van ongeveer 905 tot 876 v.G.T. Onder de regering van koning Achab van Israël was de profeet Elia naar de berg Horeb gevlucht om niet in handen te vallen van Achabs vrouw Izebel, die hem trachtte te doden. God gebood Elia terug te gaan en drie mannen te zalven: Elisa tot Elia’s opvolger, Hazaël tot koning van Syrië en Jehu tot koning van Israël (1 Kon. 19:15, 16). Elia zalfde Elisa (of stelde hem aan). De zalving van Jehu werd echter pas door Elia’s opvolger Elisa verricht.

Was het feit dat de zalving van Jehu aan Elisa werd overgelaten, aan laksheid van de kant van Elia te wijten? Nee. Enige tijd nadat Elia de zalvingsopdracht had ontvangen, deelde Jehovah hem mee dat de rampspoed over Achabs huis (die door Jehu zou worden voltrokken) niet tijdens Achabs leven maar in de dagen van diens zoon zou komen (1 Kon. 21:27-29). Het uitstel was dus kennelijk aan Jehovah’s leiding toe te schrijven en niet aan nalatigheid van de kant van Elia. Jehovah liet de zalving precies op de juiste tijd geschieden, namelijk toen voor Jehu de tijd rijp was om onmiddellijk overeenkomstig zijn zalving te kunnen handelen. Resoluut en dynamisch als hij was, liet Jehu geen moment verloren gaan maar ging onmiddellijk tot actie over.

De bestemde tijd brak aan. Het was oorlogstijd. Achab was nu dood en zijn zoon Joram regeerde. Israëls leger had zich bij Ramoth-Gilead verzameld, waar het de wacht hield wegens de strijdkrachten van koning Hazaël van Syrië. Jehu was daar als een van de militaire bevelhebbers (2 Kon. 8:28; 9:14). Ongeveer 13 jaar daarvoor waren hij en zijn adjudant, Bidkar, als soldaten in het leger van Achab erbij geweest toen Elia Achab wegens zijn handelwijze veroordeelde en profeteerde dat Jehovah ’het Achab zou vergelden op het stuk land dat aan Naboth behoorde’. Dit stuk land was door Achab in bezit genomen nadat zijn vrouw Izebel de moord op Naboth had bewerkstelligd. — 1 Kon. 21:11-19; 2 Kon. 9:24-26.

Terwijl Israëls strijdkrachten bij Ramoth-Gilead de wacht hielden, bevond koning Joram van Israël zich in Jizreël om te genezen van de wonden die de Syriërs hem bij Rama hadden toegebracht. De koning van Juda, Ahazia, was daar ook. Hij was een neef van Joram, want zijn moeder was Athalia, de zuster van Joram van Israël en de dochter van Achab en Izebel. Koning Ahazia was naar Jizreël gekomen om zijn zieke oom Joram te bezoeken. — 2 Kon. 8:25, 26, 28, 29.

DE ZALVING VAN JEHU

Elisa riep zijn bediende, een van de profetenzonen, en droeg hem op een pul met olie te nemen, naar het Israëlitische legerkamp te Ramoth-Gilead te gaan, Jehu daar te zalven en dan te vluchten. Elisa’s bediende gehoorzaamde door Jehu uit het midden van de andere oversten vandaan te roepen en een huis binnen te leiden, waar hij hem zalfde en Jehu de opdracht overbracht dat hij het gehele huis van Achab moest vernietigen. Daarop vluchtte de bediende, zoals Elisa geboden had. — 2 Kon. 9:1-10.

Toen Jehu het huis uit kwam, probeerde hij net te doen of er niets aan de hand was en de profeet niets belangrijks had gezegd, maar de mannen zagen aan zijn uiterlijk en aan zijn gedrag dat er iets van grote betekenis had plaatsgevonden. Toen zij bleven aandringen, maakte Jehu bekend dat hij tot koning van Israël was gezalfd, en onmiddellijk na deze verrassende mededeling werd hij door het leger tot koning uitgeroepen. — 2 Kon. 9:11-14.

VERNIETIGING VAN HET HUIS VAN ACHAB

Na bevel te hebben gegeven het nieuws voor Jizreël geheim te houden, reed Jehu in razende vaart naar die stad (2 Kon. 9:15, 16). Boden, die door Joram uit Jizreël waren uitgezonden om te vragen: „Is het vrede?” moesten zich achter Jehu’s mannen aansluiten. Toen de „deinende massa” van Jehu’s ruiters en wagens dichterbij kwam, herkende de wachter op de toren Jehu aan de „waanzinnige” manier waarop hij zijn strijdwagen reed. Joram, de zoon van Achab, kreeg argwaan en reed in zijn strijdwagen Jehu tegemoet. Op het stuk land van Naboth ontmoetten zij elkaar. Jehu schoot Joram neer met een pijl, en daar hij zich de profetie van Elia herinnerde, beval hij zijn adjudant Bidkar het lichaam van Joram op het veld van Naboth te werpen. Nu vervolgde Jehu zijn rit naar de stad Jizreël. Achabs kleinzoon Ahazia, die samen met Joram de stad uitgetrokken was, trachtte blijkbaar naar zijn eigen hoofdstad, Jeruzalem, terug te keren maar kwam niet verder dan Samaria en verborg zich daar. Hij werd later gevangengenomen en naar Jehu gebracht, die zich dicht bij de stad Ibleam, niet ver van Jizreël, bevond. Jehu gebood zijn mannen, Ahazia in zijn strijdwagen te doden. Op de weg die omhoogvoert naar Gur, bij Ibleam, verwondden zij hem dodelijk, maar hij ontkwam en vluchtte naar Megiddo, waar hij stierf. Toen werd hij naar Jeruzalem gebracht en daar begraven. — 2 Kon. 9:17-28; 2 Kron. 22:6-9.

Toen Jehu in Jizreël aankwam, riep Achabs weduwe Izebel hem toe: „Is het goed gegaan met Zimri, de doder van zijn heer?” (Zie 1 Koningen 16:8-20.) Jehu werd echter door dit verkapte dreigement niet van zijn stuk gebracht, maar hij gebood de hofbeambten haar naar beneden te werpen. Dat deden zij. Haar bloed spatte tegen de muur en Jehu vertrapte haar onder zijn paarden. Men krijgt wellicht wat meer inzicht in Jehu’s karakter door de laconieke mededeling in het verslag: „Daarna ging hij naar binnen en at en dronk”, waarna hij beval haar te begraven. Inmiddels was Izebel door de honden opgegeten, waardoor Jehu herinnerd werd aan Elia’s profetische uitspraak over de gewelddadige wijze waarop zij aan haar eind zou komen. — 2 Kon. 9:30-37; 1 Kon. 21:23.

Jehu rustte niet voordat hij zijn opdracht volledig had vervuld. Hij daagde de mannen van Samaria uit om een van Achabs 70 zonen op de troon te zetten en dan te strijden. Uit vrees verklaarden zij zich echter loyaal aan Jehu. Zonder omhaal stelde Jehu hun loyaliteit op de proef door te zeggen: „Indien gij mij toebehoort . . . , neemt dan de hoofden van de mannen die zonen van uw heer zijn en komt morgen om deze tijd bij mij te Jizreël.” De volgende dag verschenen er boden met de 70 hoofden in manden bij zich. Jehu gaf vervolgens het bevel de hoofden in twee hopen aan de poort van Jizreël te leggen tot de morgen. Hierna doodde Jehu al Achabs aanzienlijken en kennissen en zijn priesters. Ook liet hij de broers van Achabs kleinzoon, koning Ahazia van Juda, afslachten, 42 man. Zo verdelgde hij ook de zonen van Joram van Juda, de echtgenoot van Athalia, de dochter van de goddeloze Izebel. — 2 Kon. 10:1-14.

Er waren al belangrijke stappen gedaan om de Baälaanbidding in Israël uit te roeien, maar Jehu had nog veel te doen, en met de hem zo typerende voortvarendheid en ijver ging hij aan de slag. Onderweg tijdens zijn rit naar Samaria ontmoette hij Jonadab, een Rechabiet. Men zal zich herinneren dat de nakomelingen van deze man later door Jehovah bij monde van de profeet Jeremia om hun getrouwheid werden geprezen (Jer. 35:1-16). Jonadab verklaarde dat hij aan Jehu’s zijde stond in diens strijd tegen de Baälsdienst en ging met Jehu mee om hem te helpen. Alle verwanten of nabestaanden van Achab die in Samaria waren overgebleven, werden verdelgd. — 2 Kon. 10:15-17.

BAÄLAANBIDDERS VERDELGD

Door middel van een list, namelijk door een grote vergadering ter aanbidding van Baäl uit te roepen, wist Jehu vervolgens alle Baälaanbidders van Israël ertoe te bewegen in het huis van Baäl bijeen te komen. Na zich ervan te hebben vergewist dat er geen aanbidders van Jehovah aanwezig waren, gaf Jehu zijn mannen het bevel iedereen in het huis ter dood te brengen. Daarna vernietigden zij de heilige zuilen van Baäl en braken het huis af. Zij hielden die plaats afgezonderd voor privaten, en daarvoor werd ze nog gebruikt in de dagen van Jeremia, de schrijver van het verslag in het boek Koningen. Het bericht luidt: „Zo verdelgde Jehu Baäl uit Israël” (2 Kon. 10:18-28). Later kwamen er echter opnieuw moeilijkheden als gevolg van de Baälaanbidding, zowel in Israël als in Juda. — 2 Kon. 17:16; 2 Kron. 28:2; Jer. 32:29.

Waarschijnlijk om het tienstammenrijk Israël gescheiden te houden van het koninkrijk Juda met zijn tempel van Jehovah in Jeruzalem, liet koning Jehu de kalveraanbidding in Israël bestaan, met Dan en Bethel als centra. „En Jehu zelf zorgde er niet voor met geheel zijn hart in de wet van Jehovah, de God van Israël, te wandelen. Hij week niet af van de zonden van Jerobeam, waarmee hij Israël had doen zondigen.” — 2 Kon. 10:29, 31.

Niettemin beloonde Jehovah Jehu om diens ijver en de grondige manier waarop hij de Baälsdienst had uitgeroeid en Jehovah’s oordelen aan het huis van Achab had voltrokken. Jehovah beloofde hem dat zijn zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zouden zitten, hetgeen vervuld werd in Jehu’s nakomelingen Joahaz, Joas, Jerobeam II en Zacharia, wiens regering eindigde toen hij in 791 v.G.T. werd vermoord. De dynastie van Jehu regeerde derhalve ongeveer 114 jaar over Israël. — 2 Kon. 10:30; 13:1, 10; 14:23; 15:8-12.

DE BLOEDSCHULD VAN HET HUIS VAN JEHU

Na de dagen van Jehu evenwel zei Jehovah bij monde van de profeet Hosea: „Want nog een korte tijd en ik moet het huis van Jehu rekenschap vragen wegens de daden van bloedvergieting van Jizreël, en ik moet de koninklijke heerschappij van het huis van Israël doen ophouden” (Hos. 1:4). Dat deze bloedschuld op het huis van Jehu rustte, kon niet het gevolg zijn van het feit dat Jehu de opdracht had uitgevoerd het huis van Achab te verdelgen, want God prees hem daarvoor. Ook kon hem geen bloedschuld ten laste worden gelegd omdat hij Ahazia van Juda en diens broers had verdelgd, want door hun familiebetrekkingen, namelijk door het huwelijk van Joram van Juda, de zoon van koning Josafat, met Athalia, de dochter van Achab en Izebel, was de koninklijke geslachtslijn van Juda bezoedeld door de slechte invloed van het goddeloze huis van Omri. De oplossing van de bloedschuldkwestie schijnt veeleer gelegen te zijn in de vermelding dat Jehu de kalveraanbidding in Israël liet voortbestaan en dat hij niet met geheel zijn hart in de wet van Jehovah wandelde.

Door de ondergang van het huis van Jehu was de macht van het koninkrijk Israël feitelijk gebroken; nadien heeft het nog maar zo’n 50 jaar voortbestaan. Menahem, die Zacharia’s moordenaar Sallum neersloeg, was de enige die een zoon als troonopvolger had. Deze zoon, Pekahia, werd vermoord, evenals zijn moordenaar en opvolger Pekah. Hosea, Israëls laatste koning, werd door de koning van Assyrië gevangengenomen. — 2 Kon. 15:10, 13-30; 17:4.

De grootste zonde van Israël, zolang het heeft bestaan, was de kalveraanbidding. Deze leidde ertoe dat de natie zich van Jehovah terugtrok, zodat ze uiteindelijk in verval raakte. De schuld voor de „bloedvergieting van Jizreël” was dus een van de dingen die, te zamen met moorden, stelen, overspel en andere misdrijven, in werkelijkheid hun oorsprong vonden in de valse aanbidding, waar het volk zich met toestemming van de regeerders aan overgaf (Hos. 4:2). Ten slotte moest God „de koninklijke regering van het huis van Israël doen ophouden”. — Hos. 1:4.

ISRAËL DOOR SYRIË EN ASSYRIË IN HET NAUW GEBRACHT

Omdat Jehu zich niet geheel en al tot Jehovah wendde en niet volkomen in zijn wegen wandelde, had hij gedurende heel zijn regering te kampen met moeilijkheden van de kant van Hazaël, de koning van Syrië. Stukje bij beetje nam Hazaël gebied van Israël aan de overzijde van de Jordaan in bezit (2 Kon. 10:32, 33; Amos 1:3, 4). Terzelfder tijd werd Israëls bestaan in toenemende mate door Assyrië bedreigd.

ASSYRISCHE INSCRIPTIES BEVATTEN JEHU’S NAAM

In zijn inscripties beweert Salmaneser III, koning van Assyrië, dat hij van Jehu schatting ontving. De inscriptie luidt: „De schatting van Jehu (Ia-ú-a), zoon van Omri (Hu-um-ri); ik ontving van hem zilver, goud, een gouden saplu-schaal, een gouden kelk met puntige bodem, gouden bekers, gouden emmers, tin, een staf voor een koning, (en) houten puruhtoe [de betekenis van het laatste woord is niet bekend].” (In werkelijkheid was Jehu niet de zoon van Omri. Vanaf Omri’s dagen echter werd deze uitdrukking soms gebruikt om er de koningen van Israël mee aan te duiden, ongetwijfeld vanwege Omri’s dapperheid en het feit dat hij de stichter was van Samaria, dat de hoofdstad van Israël is gebleven totdat dit tienstammenrijk door Assyrië werd veroverd.)

Behalve deze inscriptie treft men op de zogenoemde „zwarte obelisk” een afbeelding aan van naar men aanneemt een afgezant van Jehu die zich voor Salmaneser neerbuigt en hem schatting brengt. Volgens sommige commentators is dit, voor zover bekend, de eerste afbeelding van Israëlieten. (Zie de illustratie op bladzijde 121.) De betrouwbaarheid van Salmanesers bewering staat echter niet absoluut vast. Ook kan niet met zekerheid worden gezegd dat een Israëliet er precies zo uitzag als de afbeelding weergeeft, want het is mogelijk dat de natiën van toen hun vijanden een afzichtelijk uiterlijk gaven, evenals ook nu personen uit een vijandelijke natie vaak als zwak, grotesk of lelijk worden afgeschilderd.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen