JOAB
(Jo̱ab) [Jehovah is vader].
De tweede van de drie zonen van Davids halfzuster Zeruja (de dochter van Davids moeder, kennelijk niet bij Isaï, maar uit een eerder huwelijk met Nahas [2 Sam. 17:25]). Joab was derhalve Davids neef. Zijn broers waren Abisaï en Asaël (2 Sam. 8:16; 1 Kron. 2:13-16). Om deze drie mannen aan te duiden, wordt niet de naam van de vader, maar steeds de naam van de moeder genoemd, omdat zij Davids zuster was; aldus wordt de verhouding van David tot de drie mannen duidelijk gemaakt.
KENMERKENDE EIGENSCHAPPEN
Joab was een kundig generaal, een man met een goed organisatietalent, vindingrijk en doortastend. Anderzijds was hij een eerzuchtige opportunist, wraakzuchtig, sluw en soms gewetenloos.
Joab stond aan het hoofd van Davids mannen in de tijd dat Isboseth, de zoon van Saul, koning was over heel Israël met uitzondering van de stam Juda, die David trouw bleef (2 Sam. 2:10). De dienaren van Isboseth en die van David kwamen tegenover elkaar te staan bij de vijver van Gibeon. De troepen van Isboseth stonden onder bevel van Sauls oom Abner, de man door wiens toedoen Isboseth op de troon was geplaatst. Toen de mannen daar zo tegenover elkaar zaten, stelde Abner voor een kampspel op te voeren tussen 12 mannen van elke partij. Zij grepen elkaar bij het hoofd en elk doorstak zijn tegenstander met het zwaard, zodat allen dood neervielen (2 Sam. 2:12-16). Omdat de kwestie door het kampspel niet was beslecht, kwam het tot een compleet gevecht. Uit een na afloop gehouden telling bleek dat Isboseths troepen 360 man verloren hadden en die van David slechts 20. — 2 Sam. 2:30, 31.
Toen Abner tijdens het gevecht op de vlucht sloeg, werd hij nagezet door Joabs snelvoetige broer Asaël. Ondanks Abners hevige protesten en zijn waarschuwingen bleef Asaël hem op de hielen zitten, totdat Abner ten slotte met het achtereinde van zijn speer naar achteren stootte en hem doorboorde (2 Sam. 2:18-23). Toen Abner en zijn mannen de heuvel van Amma bereikten, verzamelden zij zich op de top, vanwaar Abner een oproep deed om de strijd te staken teneinde te voorkomen dat er bitterheid ontstond en derhalve het bloedvergieten geen einde zou nemen. Joab legde bij deze gelegenheid praktische wijsheid aan de dag door gehoor te geven aan de oproep en naar David in Hebron terug te keren. — 2 Sam. 2:24-28, 32.
Vermoordt Abner uit wraak
Niettemin bleef Joabs wraakzucht in zijn binnenste smeulen, en hij wachtte een gelegenheid af om wraak te nemen. Intussen voerde hij een langdurige oorlog tegen het huis van Saul, dat steeds zwakker werd, terwijl David sterker werd. Ten slotte sloot Abner, toen hij zich in een persoonlijke kwestie door Isboseth beledigd voelde, een verbond met David en beloofde dat hij heel Israël aan Davids zijde zou brengen (2 Sam. 3:6-21). Joab was het volstrekt oneens met deze gang van zaken en beschuldigde Abner van spionage. Maar listig vriendschap voor Abner veinzend, vermoordde hij hem op geraffineerde wijze om zijn broer Asaël te wreken. Mogelijk heeft daarbij ook de gedachte meegespeeld dat hij zich daarmee tevens ontdeed van een mogelijke mededinger naar de functie van bevelhebber over Davids leger. — 2 Sam. 3:22-27.
Toen David van de moord hoorde, betuigde hij ten aanhoren van heel Israël dat zijn huis hier onschuldig aan was. David ondernam op dat moment echter niets tegen Joab en Abisaï, die met Joab onder één hoedje had gespeeld bij de moord, want, zo zei hij: „Ik ben heden zwak, ofschoon ik tot koning gezalfd ben, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn mij te hard. Moge Jehovah de bedrijver van wat slecht is, overeenkomstig zijn eigen slechtheid vergelden.” — 2 Sam. 3:28-30, 35-39.
BEVELHEBBER OVER ISRAËLS LEGERS
Nadat David als koning over heel Israël gezalfd was, trok hij op tegen Jeruzalem (Jebus). De Jebusieten tartten David, in de mening dat hun positie onneembaar was. Maar David zag dat de watertunnel van de stad haar kwetsbaar maakte. Daarom bood hij al wie door de tunnel naar boven zou klimmen en als eerste de Jebusieten zou slaan, de positie van „hoofd en vorst” aan. Joab klom naar boven, David nam de stad in en Joab werd beloond met de hoge post van bevelhebber over de legers van Israël (2 Sam. 5:6-8; 8:16; 20:23; 1 Kron. 11:4-8). Als bevelhebber beschikte Joab over een groep van tien persoonlijke bedienden die zijn wapens droegen, onder wie de sterke man Naharai, de Berothiet. — 2 Sam. 18:15; 1 Kron. 11:39.
Nadat David Edom veroverd had, bleef Joab daar zes maanden in een poging al wat mannelijk was onder hen uit te roeien (2 Sam. 8:13, 14; 1 Kon. 11:14-17). Later bewees Joab zijn capaciteiten als generaal in de strijd tegen de Ammonieten en de Syriërs, door zijn broer Abisaï aan het hoofd van een divisie te plaatsen om een tangbeweging van de vijandelijke legers te verijdelen (2 Sam. 10:8-14; 1 Kron. 19:6-16). Hij heeft ongetwijfeld een grote rol gespeeld in de andere veldslagen die David tegen de Filistijnen, de Moabieten en anderen geleverd heeft.
Steunt het koningschap van David
Bij het beleg van het Ammonitische Rabba gaf Joab duidelijk blijk van loyaliteit jegens David als Jehovah’s gezalfde koning. Hij nam „de waterstad” in, waarmee waarschijnlijk het gedeelte van de stad bedoeld werd waar zich de watervoorziening of het fort dat de watervoorziening beschermde, bevond. Toen dit uiterst belangrijke stadsdeel eenmaal ingenomen was, kon de hoofdstad het niet veel langer houden en was de overgave ten slotte onafwendbaar. In plaats van zelf het beleg van de stad tot een succesvolle climax te voeren, scheen Joab (hetzij werkelijk uit respect voor de koning, of in het belang van Israël of om er zelf beter van te worden) de juiste achting voor zijn aardse soeverein te tonen. Hij zei dat hij liever zag dat Jehovah’s gezalfde koning de inname van de vijandelijke koningsstad zou voltooien en de eer voor dit wapenfeit zou krijgen, ook al had hij, Joab, het belangrijkste voorbereidende werk gedaan. — 2 Sam. 12:26-31; 1 Kron. 20:1-3.
Maakt zich medeschuldig aan de dood van Uria
Tijdens het beleg van Rabba zond David via Uria een brief aan Joab waarin hij hem opdroeg Uria bij de hevigste gevechtsaanvallen in te zetten zodat hij zou sneuvelen. Joab verleende zijn volle medewerking aan deze regeling, maar in zijn verslag aan de koning over de afloop van de strijd maakte hij handig gebruik van dit feit om David te beletten hem verwijten te maken dat hij dappere mannen in de strijd had verspeeld door hen te dicht naar de stadsmuur te sturen. Joab zei in zijn verslag: „Enigen van de knechten van de koning stierven; en ook uw knecht Uria de Hethiet is gestorven.” Zoals Joab had gedacht, bevatte Davids antwoord geen spoor van misnoegen, maar vormde het een aanmoediging voor Joab. — 2 Sam. 11:14-25. Zie DAVID.
Helpt Absalom en weerstaat hem vervolgens
Het was Joab die, nadat Absalom drie jaar in ballingschap had vertoefd omdat hij zijn halfbroer Amnon had gedood, een vrouw uit Tekoa naar David stuurde en haar zijn woorden in de mond legde om Absaloms terugkeer te bepleiten. Het pleidooi had succes en Joab bracht Absalom terug naar Jeruzalem, hoewel David Absalom niet wilde zien. Twee jaar later verzocht Absalom Joab herhaaldelijk te komen om een goed woord voor hem te doen bij de koning, maar Joab weigerde. Ten slotte ging Absalom tot andere maatregelen over: hij liet Joabs gersteveld in brand steken, waarop deze terstond woedend bij hem kwam. Nu kon Absalom de reden voor zijn daad verklaren en Joab ertoe bewegen naar de koning te gaan teneinde te bewerken dat Absalom weer bij David in de gunst kwam. — 2 Sam. 13:38; 14:1-33.
Hoewel Joab Absaloms zaak steunde door zijn terugkeer te bewerkstelligen, steunde hij David toen Absalom in opstand kwam. David gaf Joab het bevel over een derde deel van zijn mannen, met de strikte opdracht Absalom met zachtheid te behandelen. Maar tijdens het gevecht sloeg Joab het bevel van David en de raad van een andere soldaat in de wind en doodde Absalom (2 Sam. 18:1-17). Evenals in een aantal andere gevallen liet hij ook in dit geval zijn eigen oordeel zwaarder wegen dan de theocratische bevelen die via Gods gezalfde koning kwamen. Maar hij had de moed om David later openhartig en onomwonden toe te spreken toen de rouw die David over Absalom bedreef, de eenheid van het koninkrijk in gevaar dreigde te brengen. — 2 Sam. 19:1-8.
ALS LEGEROVERSTE AFGEZET, DAARNA WEER AANGESTELD
David zette Joab als legeroverste af en benoemde Amasa in zijn plaats, klaarblijkelijk omdat Joab tegen Davids bevel in Absalom had gedood (2 Sam. 19:13). Amasa bleek echter lang niet zo’n goede generaal te zijn als Joab. Toen David Amasa beval de mannen van Juda bijeen te roepen om tegen de opstandeling Seba, de zoon van Bikri, te strijden, riep Amasa Juda wel op, maar kwam later dan het door David vastgestelde tijdstip. Aangezien de zaak dringend was, droeg David Abisaï op Seba achterna te zetten, opdat, zo luidden zijn woorden, „hij niet werkelijk versterkte steden voor zich vindt en voor onze ogen ontsnapt”. In het daaropvolgende gevecht schijnt Joab de leiding genomen te hebben zoals hij dat ook deed toen hij legeroverste was. Tijdens het daaropvolgende beleg van de stad Abel van Beth-Maächa wierpen de burgers op Joabs verzoek Seba’s hoofd over de muur, waarop Joab de stad spaarde; hij hief het beleg op en keerde naar Jeruzalem terug. — 2 Sam. 20:1-7, 14-22.
Vermoordt Amasa
Tijdens de achtervolging van Seba beging Joab een ernstig misdrijf. Toen Amasa (zijn neef [2 Sam. 17:25; 1 Kron. 2:16, 17]) hem in de buurt van Gibeon tegemoet kwam, liet Joab zijn zwaard uit de schede vallen. Hij raapte het op en hield het klaar voor gebruik in zijn linkerhand, terwijl hij met zijn rechterhand Amasa’s baard greep alsof hij hem wilde kussen. Amasa was niet op zijn hoede en Joab doodde hem met één stoot van zijn zwaard. Het is waar dat Joab misschien enig wantrouwen jegens Amasa koesterde omdat deze Absaloms rebellenleger had aangevoerd. Maar hoe dan ook, Joab, de opportunist, greep in een noodsituatie en een tijd van strijd de gelegenheid aan om zijn eigen positie te versterken door zijn rivaal te vermoorden. Het kan zijn dat David voorlopig niet tegen Joab optrad vanwege Amasa’s relatie met Absalom en het feit dat Joab nog maar kort geleden tegen het rebellenleger van Absalom onder aanvoering van Amasa gestreden had. Aan Joabs eerzuchtige wensen werd voldaan; hij werd weer als hoofd van het leger aangesteld. — 2 Sam. 20:8-13, 23.
Waarom verzuimde David Joab na de moord op Abner terecht te stellen, en waarom benoemde hij Joab weer tot generaal over het leger nadat hij ook Amasa had vermoord, die in de plaats van Joab tot generaal was aangesteld? De bijbel zegt daar niets over. Indien het David aan de kracht ontbrak om de hand te houden aan Gods wet, kan dit toe te schrijven zijn geweest aan de sterke invloed die Joab en zijn familie in het leger hadden. Of misschien waren er andere omstandigheden waarover de bijbel niet spreekt. Hoe het ook zij, men bedenke dat hoewel David Joab om de een of andere al dan niet deugdelijke reden niet terechtstelde, hij hem niet vergaf, maar zijn zoon en opvolger Salomo gebood ervoor te zorgen dat Joab voor zijn slechtheid zou boeten.
Voert de volkstelling niet volledig uit
Bij een andere gelegenheid werd David er door Satan toe aangezet onrechtmatig een volkstelling te houden. Tevergeefs protesteerde Joab bij David. Hij voltooide het werk echter niet, want hij sloeg de stammen Levi en Benjamin over, „omdat Joab het woord van de koning verfoeilijk had gevonden”. — 1 Kron. 21:1-6; 2 Sam. 24:1-9.
Steunt Adonia’s poging om de troon te bemachtigen
In weerwil van zijn vroegere dienst onder David liet Joab David in de steek toen deze oud en ziek geworden was en nam hij deel aan de samenzwering van Davids zoon Adonia (1 Kon. 1:18, 19). Misschien deed hij dit met de gedachte dat hij, als Adonia koning werd, de macht achter de troon zou zijn, of misschien dacht hij dat zijn positie onder Adonia zekerder zou zijn dan onder Salomo. Toen hij hoorde dat David Salomo als koning had aangesteld, liet hij Adonia in de steek (1 Kon. 1:49). Later, toen Adonia gedood was, vluchtte Joab naar de tent van Jehovah en greep de hoornen van het altaar vast (1 Kon. 2:28). Hij vond er echter geen asiel, want hij was een opzettelijke moordenaar; daarom zond Salomo Benaja om hem ter plaatse terecht te stellen. Zo volgde Salomo de raad op die David hem op zijn sterfbed had gegeven om de grijze haren van Joab niet in vrede in Sjeool te laten afdalen, vanwege de bloedschuld die op Joab rustte wegens zijn moord op Abner en Amasa, „twee mannen die rechtvaardiger en beter waren dan hij”. Joab werd bij zijn eigen huis in de wildernis begraven. Daarna werd Benaja als hoofd van het leger aangesteld. — 1 Kon. 2:5, 6, 29-35; 11:21.
De laatste verzen (8-12) van Psalm 60, een psalm van David, zijn gewijd aan Joabs overwinning op de Edomieten. — Zie het opschrift van deze psalm.