JONA
(Jo̱na) [duif].
„Zoon van Amittai”; een profeet van Jehovah uit Gath-Hefer (2 Kon. 14:25), een grensstad in het gebied van Zebulon (Joz. 19:10, 13). Als vervulling van het woord van Jehovah, dat hij door bemiddeling van Jona gesproken had, slaagde koning Jerobeam (II) van Israël erin „de grens van Israël [te herstellen], vanaf de toegang van Hamath helemaal tot aan de zee van de Araba [de Zoutzee]” (2 Kon. 14:23-25; vergelijk Deuteronomium 3:17). Jona schijnt dus te eniger tijd gedurende de regering van Jerobeam (II) als profeet voor het tienstammenrijk te hebben gediend. Klaarblijkelijk is hij dezelfde persoon die van Jehovah de opdracht kreeg het oordeel tegen Nineve af te kondigen (Jona 1:1, 2), en is hij derhalve tevens de schrijver van het boek dat zijn naam draagt.
In plaats van zich te kwijten van zijn opdracht om tot de Ninevieten te prediken, besloot Jona zich eraan te onttrekken. In de zeehaven Joppe boekte hij passage op een schip met bestemming Tarsis (algemeen met Spanje in verband gebracht), dat meer dan 3500 km ten W. van Nineve verwijderd lag. — Jona 1:1-3; 4:2.
Eenmaal aan boord van het van een dek voorziene vaartuig, viel Jona in de „binnenste ruimten” ervan in een diepe slaap. Toen er intussen een door God gezonden hevige storm opstak en het schip dreigde te vergaan, riepen de zeelieden tot hun goden om hulp en wierpen voorwerpen overboord om het vaartuig lichter te maken. De scheepskapitein maakte Jona wakker en drong er bij hem op aan ook zijn „god” aan te roepen. Ten slotte wierpen de zeelieden het lot om vast te stellen door wiens schuld de storm was opgestoken. Klaarblijkelijk zorgde Jehovah er vervolgens voor dat het lot op Jona viel. Toen Jona ondervraagd werd, bekende hij dat hij zich aan zijn opdracht had onttrokken. Omdat hij niet wilde dat anderen door zijn schuld zouden vergaan, verzocht hij hun hem in zee te werpen. Toen alle pogingen om het schip weer aan land te brengen, faalden, deden de zeelieden met Jona zoals hij gezegd had; en de zee kwam tot bedaren. — Jona 1:4-15.
Toen Jona onder het wateroppervlak zonk, slingerde zich zeewier om zijn hoofd. Ten slotte hield het gevoel dat hij aan het verdrinken was op en bemerkte hij dat hij zich binnen in een grote vis bevond. In gebed tot Jehovah verheerlijkte Jona hem als Redder en gaf hij de verzekering dat hij zou betalen wat hij plechtig beloofd had. Op de derde dag werd de profeet op het droge land uitgebraakt. — Jona 1:7–2:10.
Na voor de tweede maal de opdracht te hebben gekregen naar Nineve te gaan, ondernam hij de lange reis daarheen. „Ten slotte dan begon Jona de stad één dag gaans binnen te trekken, en hij bleef afkondigen en zeggen: ’Nog maar veertig dagen en Nineve zal ondersteboven worden gekeerd.’” — Jona 3:1-4.
Sommige critici achten het ongeloofwaardig dat de Ninevieten, met inbegrip van de koning, gehoor gaven aan Jona’s prediking (Jona 3:5-9). In dit verband zijn de opmerkingen van commentator C. F. Keil interessant: „De geweldige indruk die Jona’s boetpredikatie op de Ninevieten maakte, zodat de stad in zak en as boete deed, wordt begrijpelijk wanneer wij eenvoudig denken aan het feit dat de oosterling zeer ontvankelijk is voor emoties, dat alle heidense religies van Azië gekenmerkt worden door eerbied voor één Opperwezen en dat in Assyrië sedert de vroegste tijden hoge achting aan waarzeggerij en orakels werd toegekend . . ., en bovendien nog de omstandigheid in aanmerking nemen dat het optreden van een vreemdeling, die zonder enig aanwijsbaar persoonlijk belang met door niets getemperde vrijmoedigheid de grote koningsstad haar goddeloze wegen onder het oog bracht, en met een vertrouwen dat zo kenmerkend is voor de door God gezonden profeten aankondigde dat de stad binnen een zeer kort tijdsbestek ten onder zou gaan, stellig een overweldigende indruk op de geest van de mensen zou maken, die nog versterkt zou kunnen zijn als het bericht over de wonderdaden van Israëls profeten tot Nineve was doorgedrongen.” — Biblischer Commentar über das Alte Testament, Deel 3, Band 4, Leipzig 1888, blz. 296.
Nadat er 40 dagen waren verstreken en er nog steeds niets met Nineve was gebeurd, was Jona zeer misnoegd omdat Jehovah geen rampspoed over de stad had gebracht. Hij bad zelfs of God zijn leven van hem wilde wegnemen. Maar Jehovah antwoordde Jona met de vraag: „Zijt gij met recht in toorn ontbrand?” (Jona 3:10–4:4) Daarop ging de profeet de stad uit en bouwde ten slotte een loofhut voor zichzelf. Daar, ten O. van Nineve, wachtte Jona af om te zien wat er met de stad zou gebeuren. — Jona 4:5.
Toen er door een wonder een fleskalebasplant uit de grond opschoot om Jona schaduw te verschaffen, was de profeet zeer verheugd. Maar zijn vreugde was van korte duur. De volgende dag, vroeg in de ochtend, werd de plant door een worm aangetast zodat ze verdorde. Beroofd van haar schaduw werd Jona blootgesteld aan een verschroeiende oostenwind en aan de hitte van de zon, die op zijn hoofd brandde. Weer vroeg hij te mogen sterven. — Jona 4:6-8.
Door middel van deze fleskalebasplant werd Jona een les in barmhartigheid geleerd. Hij gevoelde deernis met de fleskalebasplant en vroeg zich vermoedelijk af waarom ze moest sterven. Toch had Jona haar niet geplant en ook niet verzorgd. Anderzijds had Jehovah, als de Schepper en Instandhouder van het leven, veel meer reden om deernis met de stad Nineve te gevoelen. Haar inwoners en haar vee waren veel waardevoller dan één fleskalebasplant. Jehovah vroeg Jona derhalve: „Moest ik, van mijn kant, geen deernis gevoelen met Nineve, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn die volstrekt het verschil niet weten tussen hun rechterhand en hun linker, benevens veel huisdieren?” (Jona 4:9-11) Dat Jona begrepen moet hebben waar het om ging, blijkt uit de openhartigheid waarmee hij zijn eigen ervaringen schildert.
Het is mogelijk dat Jona later minstens één van degenen die zich aan boord van het schip uit Joppe bevonden, heeft ontmoet, misschien in de tempel te Jeruzalem, en van hem gehoord heeft over de geloften die de zeelieden gedaan hadden nadat de storm was gaan liggen. — Jona 1:16; vergelijk Jona 2:4, 9; zie JONA, HET BOEK; NINEVE.
[Kaart op blz. 826]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
TARSIS
MIDDELLANDSE ZEE
Joppe
Nineve