JONA, HET BOEK.
Het enige boek in de Hebreeuwse Geschriften dat uitsluitend handelt over de opdracht die een profeet van Jehovah kreeg om in een niet-Israëlitische stad een onheilsboodschap aan de bewoners te verkondigen, met als resultaat dat de stad berouw toonde. De wederwaardigheden die in dit boek worden verhaald, heeft de schrijver — Jona, de zoon van Amittai — zelf beleefd. Daar hij kennelijk dezelfde is als de Jona uit 2 Koningen 14:25, moet hij tijdens de regering van Israëls koning Jerobeam II (ca. 844–803 v.G.T) hebben geprofeteerd. Het is daarom redelijk te stellen dat de in het boek Jona opgetekende gebeurtenissen zich in de 9de eeuw v.G.T. hebben afgespeeld.
AUTHENTICITEIT
Wegens de bovennatuurlijke aard van veel van de gebeurtenissen die in het boek Jona worden vermeld, is het door bijbelcritici dikwijls aangevallen. Het opsteken van de stormwind die even snel weer ging liggen, de vis waardoor Jona werd opgeslokt en die drie dagen later de profeet ongedeerd weer uitbraakte, alsook de plotselinge groei en dood van een fleskalebasplant — dat alles is als niet-historisch betiteld omdat zulke dingen in deze tijd niet meer voorkomen. Deze opvatting zou wellicht enige grond hebben indien zulke gebeurtenissen in het boek Jona als iets heel gewoons werden afgeschilderd. Dat is echter niet het geval. Het boek verhaalt gebeurtenissen uit het leven van iemand die een speciale opdracht van God had ontvangen. Zij die volhouden dat deze dingen eenvoudigweg niet gebeurd kunnen zijn, moeten derhalve hetzij het bestaan van God loochenen of zijn vermogen ontkennen om ter wille van zijn voornemen de natuurkrachten alsook het plante-, dieren- en menselijke leven op een speciale wijze te beïnvloeden. — Matth. 19:26; zie VISSEN.
Sommigen menen de authenticiteit van het boek Jona in twijfel te moeten trekken omdat in de Assyrische annalen geen gegevens over de activiteiten van deze profeet te vinden zijn. In feite dient het ontbreken van dergelijke inlichtingen echter geen verbazing te wekken. Het was bij oude volken gebruikelijk hoog op te geven van hun successen, maar hun mislukkingen en vernederingen te verzwijgen en alles wat hen in een ongunstig daglicht plaatste, uit te wissen. Aangezien bovendien niet alle verslagen uit de oudheid bewaard gebleven of gevonden zijn, kan niemand met zekerheid zeggen dat er nooit een verslag over de gebeurtenissen in Jona’s tijd heeft bestaan.
Het ontbreken van bepaalde details (zoals de naam van de Assyrische koning en de precieze plaats waar Jona op het droge land werd uitgebraakt) wordt als nog een bewijs aangevoerd dat het boek Jona niet werkelijk historisch is. Met dit bezwaar wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat alle historische verhalen beknopte verslagen zijn, waarin de geschiedschrijver slechts de inlichtingen heeft opgetekend die hij voor zijn doel belangrijk of noodzakelijk achtte. Zoals commentator C. F. Keil (Biblischer Commentar über das Alte Testament, Deel 3, Band 4, blz. 276) terecht opmerkt: „Niet één van de oude geschiedschrijvers biedt zulk een volledigheid; en de bijbelse geschiedschrijvers zijn er nog veel minder op uit dingen mee te delen die niet nauw samenhangen met het hoofddoel van hun verhaal of met de religieuze betekenis van de feiten.”
Daar uit archeologisch bewijsmateriaal is opgemaakt dat de muur rondom het oude Nineve slechts ongeveer 13 km lang was, wordt beweerd dat het boek Jona overdrijft wanneer daarin de omvang van de stad als drie dagen gaans wordt beschreven (Jona 3:3). Dit is echter geen geldige reden om de bijbelse opgave in twijfel te trekken. Zowel in het bijbelse als in het hedendaagse spraakgebruik kan de naam van een stad tevens haar voorsteden omvatten. Genesis 10:11, 12 laat trouwens zien dat Nineve, Rehoboth-Ir, Kalah en Resen samen de „grote stad” vormden.
Het feit dat Jona niet in de eerste persoon schreef, wordt ook als argument gebruikt om het boek in diskrediet te brengen. Maar daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat het voor bijbelschrijvers heel gewoon was over zichzelf in de derde persoon te spreken (Ex. 24:1-18; Jes. 7:3; 20:2; 37:2, 5, 6, 21; Jer. 20:1, 2; 26:7, 8, 12; 37:2-6, 12-21; Dan. 1:6-13; Amos 7:12-14; Hag. 1:1, 3, 12, 13; 2:1, 10-14, 20; Joh. 21:20). Zelfs wereldlijke geschiedschrijvers uit de oudheid, zoals Xenophon en Thucydides, deden dit. Toch is het opmerkenswaard dat de authenticiteit van hun berichtgeving nooit op grond hiervan in twijfel getrokken is.
Met de inleidende verklaring: „Het woord van Jehovah kwam voorts”, maakt het boek Jona er aanspraak op van God afkomstig te zijn (Jona 1:1). De joden hebben van meet af aan zowel dit als andere profetische boeken die op een dergelijke wijze worden ingeleid, als echt aanvaard (Jer. 1:1, 2; Hos. 1:1; Micha 1:1; Zef. 1:1; Hag. 1:1; Zach. 1:1; Mal. 1:1). Dit op zich pleit al sterk voor de authenticiteit van het boek. Terecht is dan ook opgemerkt: „Het is in feite ondenkbaar . . . dat de joodse autoriteiten een dergelijk boek in de canon van de Schrift zouden hebben opgenomen indien zij geen afdoende bewijzen voor de echtheid en de authenticiteit ervan hadden gehad.” — The Imperial Bible-Dictionary, Deel 1, blz. 945.
Bovendien is dit boek volkomen in harmonie met de rest van de Schrift. Het schrijft redding toe aan Jehovah (Jona 2:9; vergelijk Psalm 3:8; Jesaja 12:2; Openbaring 7:10), en het verhaal illustreert Jehovah’s barmhartigheid, lankmoedigheid, geduld en onverdiende goedheid jegens zondige mensen. — Jona 3:10; 4:2, 11; vergelijk Deuteronomium 4:29-31; Jeremia 18:6-10; Romeinen 9:21-23; Efeziërs 2:4-7; 2 Petrus 3:9.
Nog een bewijs voor de authenticiteit van dit bijbelboek is de openhartigheid ervan. Jona’s verkeerde houding ten aanzien van zijn opdracht en van het feit dat God de Ninevieten spaarde, wordt niet verbloemd.
Het meest doorslaggevende bewijs wordt echter verschaft door Gods Zoon zelf, die zei: „[Dit geslacht] zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de reusachtige vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! méér dan Jona is hier” (Matth. 12:39-41; 16:4). De opstanding van Christus Jezus zou evenzeer een feit worden als Jona’s bevrijding uit de buik van de vis een feit was. En het geslacht dat Jona’s prediking hoorde, moet evenzeer hebben bestaan als het geslacht dat hoorde wat Christus Jezus zei. Mythische mannen van Nineve zouden nooit in het oordeel kunnen opstaan en een onontvankelijk geslacht van joden veroordelen.
OVERZICHT VAN DE INHOUD
I. Jehovah geeft Jona de opdracht naar Nineve te gaan en een boodschap tegen de stad af te kondigen (1:1, 2)
II. Jona onttrekt zich aan zijn opdracht; neemt in Joppe een schip met bestemming Tarsis (1:3)
A. Tijdens de reis laat Jehovah een zware storm opsteken, waardoor het schip in gevaar komt te verkeren (1:4)
1. De zeelieden roepen tot hun goden om hulp en gooien voorwerpen overboord om het schip lichter te maken; Jona slaapt (1:5)
2. De scheepskapitein maakt Jona wakker (1:6)
3. De zeelieden werpen het lot om vast te stellen door wiens schuld de rampspoed geschiedt; het lot valt op Jona (1:7)
4. Als Jona ondervraagd wordt, vertelt hij wat hij gedaan heeft en verzoekt in zee geworpen te worden (1:8-12)
5. Daar de zeelieden er wegens de storm niet in slagen het schip weer aan land te brengen, geven zij gehoor aan Jona’s verzoek om overboord geworpen te worden; de storm gaat liggen (1:13-15)
B. De zeelieden brengen Jehovah een slachtoffer en doen geloften (1:16)
III. Jehovah beschikt een grote vis waardoor Jona wordt opgeslokt, en Jona blijft drie dagen en drie nachten in het inwendige van de vis (1:17)
A. Binnen in de vis vraagt Jona in gebed Jehovah om hulp, beschrijft wat hij heeft doorgemaakt en geeft de verzekering dat hij zal betalen wat hij plechtig beloofd heeft (2:1-9)
B. De vis braakt Jona op het droge land uit (2:10)
IV. Jehovah gebiedt Jona opnieuw naar Nineve te gaan (3:1, 2)
A. Jona gehoorzaamt; kondigt af dat Nineve over 40 dagen ondersteboven gekeerd zal worden (3:3, 4)
B. De Ninevieten hebben berouw; de koning hult zich in een zak en verordent voor mens en huisdier een vasten (3:5-9)
V. Omdat Jehovah Nineve niet vernietigt, is Jona misnoegd en vraagt hij te mogen sterven (3:10–4:3)
A. Jehovah vraagt Jona of zijn toorn gerechtvaardigd is (4:4)
B. De profeet gaat de stad uit en bouwt ten slotte een loofhut, om van daar uit te zien wat er van Nineve zal worden (4:5)
C. Jehovah leert Jona met behulp van een fleskalebasplant een les in barmhartigheid (4:6-11)
Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 153-155.