JOPPE
(Jo̱ppe) [schoonheid; schoon].
Een oude havenstad, ca. 55 km ten N.W. van Jeruzalem. Het huidige Jaffa (dat in 1948 een stadsdeel van Tel Aviv werd en nadien Tel Aviv-Jaffa genoemd werd) bevindt zich op de plaats van de oude stad. De stad ligt op een ca. 35 m hoge rotsheuvel. De haven van de stad, de enige natuurlijke haven tussen de berg Karmel en de Egyptische grens, wordt gevormd door een lage rand van rotsen die over een afstand van tussen de 90 en 120 m buiten de kust ligt en er evenwijdig mee loopt. De haven is toegankelijk hetzij via een smalle opening in de rotsrand of aan het open, maar ondiepe noordelijke einde. Vanuit het Z. wordt de toegang door rotsen versperd.
Joppe lag aan de grens van het stamgebied van Dan, wat echter niet hoeft te betekenen dat het ook tot dat gebied behoorde (Joz. 19:40, 41, 46). In Rechters 5:17 wordt Dan echter in verband gebracht met schepen, en hieruit zou wellicht op te maken zijn dat de Danieten in feite de zeehaven Joppe beheersten.
Gezien het intensieve handelsverkeer dat koning Salomo met andere natiën onderhield (1 Kon. 10:22, 28, 29), werden de havenfaciliteiten in Joppe waarschijnlijk uitgebreid. Naar Joppe zonden de Tyriërs vlotten met timmerhout uit de wouden van de Libanon, dat voor de bouw van de tempel gebruikt moest worden (2 Kron. 2:16). Later ging de profeet Jona, toen hij zich aan zijn toewijzing trachtte te onttrekken, in Joppe aan boord van een schip dat naar Tarsis voer (Jona 1:3). Na de Babylonische ballingschap diende Joppe opnieuw als aanvoerhaven voor cederhout uit de Libanon, dat bij de herbouw van de tempel gebruikt werd. — Ezra 3:7.
In de 1ste eeuw G.T. was er in Joppe een christelijke gemeente. Dorkas (Tabitha), een vrouw die ’overvloedig was in goede daden en gaven van barmhartigheid’, was met deze gemeente verbonden. Na haar dood kwam Petrus op verzoek van de discipelen uit het naburige Lydda en wekte Dorkas vervolgens uit de doden op. Toen het nieuws over dit wonder zich door heel Joppe verbreidde, werden velen gelovigen (Hand. 9:36-42). Petrus bleef nog heel wat dagen in Joppe, waar hij als gast verbleef bij een zekere Simon, een leerlooier, die een huis aan de zee had (Hand. 9:43; 10:6). Toen Petrus op het dak van Simons huis in trance was, ontving hij een goddelijke openbaring waardoor hem getoond werd dat ook tot niet-joden moest worden gepredikt. Dit gebeurde precies op de tijd dat de boodschappers die de niet-jood Cornelius had gestuurd, arriveerden. Bijgevolg aarzelde Petrus niet om met deze boodschappers naar Cesarea te gaan. Ook gingen er zes joodse broeders, blijkbaar uit Joppe, met hem mee. — Hand. 10:9-45; 11:5-14.
[Illustratie op blz. 831]
De huidige havenstad Jaffa