Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 844-847
  • Jozua, het boek

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jozua, het boek
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • AUTHENTICITEIT
  • SCHRIJVER
  • BEVAT GEEN TEGENSTRIJDIGHEDEN
  • OVERZICHT VAN DE INHOUD
  • Jozua, Het boek
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Bijbelboek nummer 6 — Jozua
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Jozua getuigt van Jehovah’s getrouwheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
  • Hoofdpunten uit het boek Jozua
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2004
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 844-847

JOZUA, HET BOEK.

Dit bijbelboek vormt een belangrijke schakel in de geschiedenis van Israël doordat het laat zien op welke wijze Gods beloften aan de patriarchen Abraham, Isaäk en Jakob in vervulling gingen. Het behandelt vermoedelijk een periode van meer dan 20 jaar (1473–ca. 1450 v.G.T.) en verhaalt de verovering van Kanaän, de daarop aansluitende verdeling van het land onder de Israëlieten en besluit met Jozua’s toespraken waarin hij het volk aanmoedigde getrouw aan Jehovah te zijn.

Het feit dat het boek de oudtijdse namen van bepaalde steden noemt (Joz. 14:15; 15:15), nauwkeurige instructies bevat en vervolgens verhaalt hoe die ten uitvoer werden gebracht, laat zien dat het door een tijdgenoot werd geschreven. (Zie bijvoorbeeld Jozua 1:11-18; 2:14-22; 3:2–4:24; 6:22, 23.) De schrijver identificeert zich trouwens als een tijdgenoot van de in Jericho woonachtige Rachab en derhalve als een ooggetuige. — Joz. 6:25.

AUTHENTICITEIT

Sommigen zijn echter van mening dat het boek Jozua historisch onbetrouwbaar is. Hun opvatting berust voornamelijk op de veronderstelling dat de daarin genoemde wonderen niet kunnen hebben plaatsgevonden omdat mensen in recentere tijden zoiets nooit hebben meegemaakt. Zij trekken daardoor niet alleen Gods vermogen om wonderen te verrichten in twijfel — zo zij dat al niet met Gods bestaan op zich doen — maar ook de rechtschapenheid van de schrijver. Wanneer de schrijver zijn verslag met verdichtsels zou hebben opgesmukt, terwijl hij zich als ooggetuige voordeed, zou hij zich aan opzettelijk bedrog schuldig hebben gemaakt. Het is beslist onlogisch te concluderen dat een boek dat God als de Vervuller van zijn woord eert (Joz. 21:43-45), tot getrouwheid jegens hem aanmoedigt (Joz. 23:6-16; 24:14, 15, 19, 20, 23) en dat openlijk Israëls fouten toegeeft, door een valse getuige zou zijn opgetekend. — Joz. 7:1-5; 18:3.

Niemand kan ontkennen dat de natie Israël tot bestaan is gekomen en het in het boek Jozua beschreven land in bezit heeft genomen. Zo bestaat er ook geen deugdelijke reden om de waarachtigheid van het in dit boek opgetekende verslag over de wijze waarop de Israëlieten Kanaän in bezit hebben genomen, in twijfel te trekken. Noch de psalmist (Ps. 44:1-3; 78:54, 55; 105:42-45; 135:10-12; 136:17-22), noch Nehemia (9:22-25), noch Stefanus, de eerste christelijke martelaar (Hand. 7:45), noch de discipel Jakobus (Jak. 2:25), noch de geleerde apostel Paulus (Hand. 13:19; Hebr. 4:8; 11:30, 31) hebben de authenticiteit ervan in twijfel getrokken. En 1 Koningen 16:34 vermeldt de vervulling van de profetische vloek die Jozua ongeveer 500 jaar voordien bij de verwoesting van Jericho had geuit. — Joz. 6:26.

SCHRIJVER

Hoewel sommige geleerden erkennen dat het boek in of omstreeks de tijd van Jozua geschreven is, verwerpen zij echter de traditionele joodse opvatting dat Jozua zelf de schrijver was. Hun grootste bezwaar is dat sommige van de in het boek Jozua opgetekende gebeurtenissen ook in het boek Rechters voorkomen, dat begint met de woorden: „Na de dood van Jozua nu . . .” (Recht. 1:1). Deze inleidende tijdsaanduiding is echter niet maatgevend voor alle gebeurtenissen die in het verslag van Rechters worden aangetroffen. Het boek is niet strikt chronologisch gerangschikt, want het noemt een gebeurtenis die zich pertinent vóór Jozua’s dood heeft voorgedaan (Recht. 2:6-9). Derhalve zouden enkele gebeurtenissen, zoals de inname van Hebron door Kaleb (Joz. 15:13, 14; Recht. 1:9, 10), de verovering van Debir door Othniël (Joz. 15:15-19; Recht. 1:11-15) en de inname van Lesem of Laïs (Dan) door de Danieten (Joz. 19:47, 48; Recht. 18:27-29), zich eveneens vóór Jozua’s dood hebben kunnen afspelen. Zelfs de oprichting van het afgodsbeeld door de Danieten in Laïs zou redelijkerwijs in Jozua’s tijd plaatsgevonden kunnen hebben (Recht. 18:30, 31). In zijn vermanende afscheidswoorden zei Jozua tot de Israëlieten: „Verwijdert de goden die uw voorvaders aan de overzijde van de Rivier en in Egypte hebben gediend, en dient Jehovah” (Joz. 24:14). Indien er geen sprake van afgoderij was geweest, zouden deze woorden weinig zin hebben gehad.

Het boek kan daarom met uitzondering van het laatste gedeelte, dat melding maakt van Jozua’s dood, logischerwijs aan hem worden toegeschreven. Aangezien Mozes een verslag had opgetekend over de gebeurtenissen die zich in zijn leven hadden voorgedaan, was het zeker passend dat Jozua hetzelfde deed. Het boek zelf zegt: „Voorts schreef Jozua deze woorden in het boek van Gods wet.” — Joz. 24:26.

BEVAT GEEN TEGENSTRIJDIGHEDEN

Volgens sommigen bevat het boek tegenstrijdigheden, aangezien het enerzijds de indruk wekt dat Jozua het land volledig onderworpen had, terwijl anderzijds verteld wordt dat nog een groot deel ervan veroverd moest worden. (Vergelijk Jozua 11:16, 17, 23; 13:1.) Maar zulke schijnbare tegenstrijdigheden zijn gemakkelijk op te lossen wanneer men bedenkt dat met betrekking tot de verovering van het land twee afzonderlijke aspecten in aanmerking genomen moeten worden. In de eerste plaats werd door een nationale oorlog onder aanvoering van Jozua de macht van de Kanaänieten gebroken. Vervolgens moesten afzonderlijke personen en stammen zich inzetten om het land volledig in bezit te nemen (Joz. 17:14-18; 18:3). Waarschijnlijk namen de Kanaänieten, terwijl Israël elders oorlog voerde, steden als Debir en Hebron weer in bezit, zodat deze door de krachtsinspanningen van afzonderlijke personen of stammen opnieuw ingenomen moesten worden. — Vergelijk Jozua 11:21-23 met Jozua 14:6, 12; 15:13-17.

OVERZICHT VAN DE INHOUD

I. Jozua krijgt van Jehovah de opdracht de Israëlieten over de Jordaan te leiden; hem wordt ook succes verzekerd en hij wordt aangespoord moedig te zijn en de Wet te gehoorzamen (1:1-9)

A. Hij gebiedt de beambten de Israëlieten te instrueren zich op de doortocht door de Jordaan voor te bereiden (1:10, 11)

B. Hij herinnert de Rubenieten, Gadieten en de halve stam Manasse aan hun verplichting deel te nemen aan de verovering van het land; zij zeggen hun medewerking toe (1:12-18)

C. Hij zendt twee verspieders uit om Jericho en omgeving te verkennen (2:1)

1. De verspieders nemen hun intrek bij Rachab, een prostituée in Jericho (2:1)

a. Daar Rachab in Jehovah gelooft, verbergt zij de verspieders en brengt vervolgens de mannen die de koning van Jericho had uitgezonden om het tweetal te zoeken, op een dwaalspoor; zij vraagt de verspieders haar en haar hele familie in leven te laten wegens de liefderijke goedheid die zij jegens hen heeft betracht (2:2-13)

b. De verspieders verzekeren Rachab dat haar leven gespaard zal worden als zij hen niet verraadt en instrueren haar een koord van scharlaken draad aan het venster te binden en haar familieleden in het huis bijeen te brengen, zodat zij in leven zullen blijven (2:14, 16-21)

2. De verspieders laten zich langs een touw uit het venster van Rachabs huis zakken en keren, na drie dagen in het bergland te hebben doorgebracht, met een goed bericht naar Jozua terug (2:15, 21-24)

D. De Israëlieten onder Jozua breken van het kampement te Sittim op; zij overnachten bij de Jordaan en trekken vervolgens de rivier over (3:1-17)

1. In overeenstemming met de goddelijke instructies gaan de priesters met de Ark vóór de marcherende stoet uit (3:8, 11, 14)

2. Zodra de voeten van de priesters die de Ark dragen, in de rand van het water van de Jordaan zijn gedompeld, wordt de rivier door een wonder afgedamd, waardoor de vervulling plaatsvindt van Jehovah’s voordien tot Jozua gesproken woorden waarin deze de verzekering had gekregen dat Jehovah met hem was en dat Israël de bewoners van het land zou overwinnen (3:7, 9-16)

3. De Israëlieten trekken over, terwijl de priesters met de Ark midden in de Jordaan blijven staan (3:17)

4. Op Jozua’s bevel worden uit het midden van de Jordaan 12 stenen gehaald en vervolgens bij het eerste Israëlitische nachtkwartier ten W. van de Jordaan neergelegd; ook worden 12 stenen opgericht in het midden van de Jordaan, op de plaats waar de priesters hadden gestaan (4:1-10)

5. De priesters met de Ark trekken het laatst over en de Jordaan treedt weer buiten zijn oevers (4:11-19)

6. De 12 stenen uit de bedding van de Jordaan worden als een gedachtenis in Gilgal opgericht (4:20-24)

7. Israëls door een wonder bewerkte doortocht door de Jordaan vervult de bewoners van het land met vrees (5:1)

II. Na alle mannelijke Israëlieten te Gilgal te hebben besneden, wordt het Pascha gevierd; het manna houdt op, aangezien de Israëlieten van de opbrengst van het land beginnen te eten (5:2-12)

III. Een engelenvorst verschijnt aan Jozua bij Jericho en zet uiteen hoe hij bij de inname van de stad te werk moet gaan (5:13–6:5)

IV. Jericho wordt aan de vernietiging prijsgegeven nadat Jehovah heeft bewerkt dat de muren instorten; Rachab en haar huisgenoten worden gespaard (6:6-25, 27)

A. Jozua spreekt een profetische vloek uit over degene die Jericho zal herbouwen (6:26)

B. Achan eigent zich onrechtmatig dingen toe die aan de vernietiging zijn prijsgegeven (7:1)

V. De Israëlieten worden door de mannen van Ai verslagen omdat Jehovah hun wegens Achans zonde zijn hulp heeft onhouden; Achan en zijn huisgezin worden gestenigd en vervolgens verbrand (7:2-26)

VI. Met Jehovah’s zegen is de tweede aanval op Ai succesvol (8:1-29)

A. Jozua legt een hinderlaag tegen de stad (8:2-21)

B. De inwoners worden aan de vernietiging prijsgegeven, hun huisdieren worden als buit genomen, de stad wordt tot een verlaten puinheuvel gemaakt en haar koning wordt tot de avond aan een paal gehangen (8:22-29)

VII. Jozua bouwt op de berg Ebal een altaar en terwijl de ene helft van de gemeente tegenover de berg Gerizim en de andere helft tegenover de berg Ebal staat, leest Jozua de Israëlieten de zegeningen en de vervloekingen voor (8:30-35)

VIII. Terwijl andere Kanaänitische volken zich op de oorlog tegen Israël voorbereiden, weten de Gibeonieten Jozua er door een list toe te brengen een vredesverbond met hen te sluiten (9:1-15, 24)

A. Het verbond blijft van kracht, ofschoon de Gibeonieten een verkeerde voorstelling van zaken hebben gegeven om hun leven te redden; zij worden tot slaven gemaakt (9:16-27)

B. Vijf koningen verenigen zich tegen de Gibeonieten omdat die vrede met Israël hebben gesloten (10:1-5)

1. Het leger van Israël trekt de hele nacht vanuit Gilgal op teneinde de Gibeonieten als antwoord op hun verzoek om hulp te verdedigen (10:6-9)

2. De vijand wordt verslagen, aangezien Jehovah voor Israël strijdt (10:10-27)

C. Jozua zet zijn overwinningstocht voort door respectievelijk de steden Makkeda, Libna, Lachis, Eglon, Hebron en Debir in te nemen en ook het bergland, de Negeb en de Sjefela in het zuidelijke Kanaän te veroveren (10:28-43)

IX. Een coalitie van Noordkanaänitische koningen onder aanvoering van Jabin van Hazor verzamelt haar strijdkrachten bij de wateren van Merom om tegen Israël te strijden (11:1-5)

A. Jehovah schenkt Israël de overwinning; in overeenstemming met Gods bevel snijdt Jozua de paarden van de vijand de pezen door, en de wagens verbrandt hij (11:6-9)

B. Hazor wordt ingenomen en verbrand (11:10-15)

X. De verovering van het land grotendeels voltooid; opsomming van 31 overwonnen koningen (11:16–12:24)

XI. Het land, met inbegrip van de nog niet veroverde gebieden, wordt de Israëlieten als erfdeel toebedeeld (13:1-7)

A. De Gadieten, Rubenieten en de halve stam Manasse krijgen de beschikking over de ten O. van de Jordaan gelegen erfdelen, die Mozes hun reeds eerder had gegeven; de levieten ontvangen geen erfdeel (13:8-33)

B. Jozua geeft Hebron aan Kaleb uit de stam Juda; het is een speciaal erfdeel, dat Jehovah hem bij monde van Mozes had beloofd (14:6-15)

C. Andere erfdelen ten W. van de Jordaan worden door het lot toebedeeld (14:1-5)

1. Juda’s erfdeel (15:1-63)

2. Het aan Efraïm en Manasse toebedeelde gebied (16:1–17:18)

a. Het erfdeel van de Efraïmieten, met inbegrip van de enclavesteden in Manasse (16:5-10)

b. De Manassieten, onder wie de dochters van Zelafead, krijgen hun erfdeel; aan de Manassieten vallen tien toegemeten delen ten W. van de Jordaan toe en ook enkele enclavesteden in Issaschar en Aser (17:1-13)

c. De stammen Efraïm en Manasse vinden hun erfdeel te klein; Jozua gelast hun de wouden om te hakken en de Kanaänieten te verdrijven (17:14-18)

D. De tabernakel wordt in Silo geplaatst en de verdeling van het land door het lot wordt vanuit die plaats voortgezet (18:1-10)

1. De stammen Benjamin, Simeon, Zebulon, Issaschar, Aser, Naftali en Dan krijgen hun erfdelen door het lot toebedeeld; Jozua krijgt Timnath-Serah als speciaal erfdeel (18:11–19:51)

2. Zes steden worden als toevluchtssteden voor de onopzettelijke doodslager afgezonderd (20:1-9)

3. Er worden 48 levietensteden toegewezen, waarvan 13 als priestersteden (21:1-42)

E. Met de voltooiing van de gebiedstoewijzing zijn Jehovah’s beloften aan Israël vervuld (21:43-45)

XII. De Rubenieten, Gadieten en de halve stam Manasse keren, na door Jozua te zijn vermaand en gezegend, naar hun erfdeel ten O. van de Jordaan terug (22:1-9)

A. Zij bouwen een altaar, waardoor de stammen ten W. van de Jordaan hen van ontrouw gaan verdenken en derhalve een militaire actie tegen hen beramen (22:10-12)

B. Het geschil over het altaar wordt vreedzaam bijgelegd wanneer de stammen ten O. van de Jordaan onthullen dat het altaar dient als een gedachtenis van trouw aan Jehovah (22:13-34)

XIII. Jozua vergadert Israëls oudere mannen, de hoofden, de rechters en de beambten en vermaant hen Jehovah’s woord te volbrengen (23:1-16)

XIV. Jozua roept heel Israël te Sichem bijeen, geeft hun een resumé van Gods bemoeienissen en moedigt hen aan Jehovah te dienen; de Israëlieten vernieuwen het verbond, waardoor zij zich opnieuw verplichten Gods wil te doen (24:1-28)

XV. Dood van Jozua, begrafenis van Jozefs gebeente te Sichem en dood van de hogepriester Eleazar (24:29-33)

Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 42-46.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen