KADES
(Ka̱des) [heilig, geheiligd], Kades-Barnea (Ka̱des-Barne̱a).
Een Israëlitische legerplaats in de wildernis, gelegen aan de rand van het Edomitische grondgebied bij de „weg naar Sur”, mogelijk de hedendaagse Darb el-Sur, een weg die van Hebron naar Egypte loopt (Gen. 16:7, 14; Num. 20:14-16 [het Hebreeuwse ‛ir (stad) in Numeri 20:16 kan eenvoudig legerplaats betekenen; vergelijk Numeri 13:19]). Blijkbaar nam de reis van Horeb naar Kades-Barnea via de weg langs het gebergte Seïr 11 dagen in beslag. — Deut. 1:2.
Van Kades wordt gezegd dat het in de wildernis van Paran en in de wildernis van Zin lag. Mogelijk grensden beide wildernissen in Kades aan elkaar en kon daarom gezegd worden dat het zowel in de ene als in de andere wildernis lag. Of misschien maakte de wildernis van Zin deel uit van de grotere wildernis van Paran (Num. 13:26; 20:1). In Abrahams tijd stond de plaats zowel onder de naam En-Mispat als onder de naam Kades bekend (Gen. 14:7; 20:1). Mogelijk is het dezelfde plaats als Kedes. — Joz. 15:21, 23.
‛Ain Kadeis, ongeveer 80 km ten Z.Z.O. van Berseba, is wel geopperd als de plaats waar Kades gelegen zou kunnen hebben. Door het zuivere, zoete water van de bron in Kadeis is er midden in een troosteloze wildernis (vergelijk Deuteronomium 1:19) een oase van gras, struiken en bomen ontstaan. Er bevinden zich nog twee bronnen in de omgeving, de ‛Ain el-Kudeirat en de ‛Ain Koseima. De ‛Ain el-Kudeirat is thans de grootste van de drie bronnen en om die reden zijn sommigen geneigd deze met Kades-Barnea te vereenzelvigen. De ‛Ain Kadeis is echter de oostelijkste bron. Het lijkt dan ook meer in overeenstemming met de beschrijving van het O.W.-verloop van de zuidgrens van Kanaän om ‛Ain Kadeis met Kades-Barnea te vereenzelvigen: Kades-Barnea (‛Ain Kadeis?), Hazar-Addar (‛Ain el-Kudeirat?) en Azmon (‛Ain Koseima?). Als de Israëlieten inderdaad hun kamp in dit gebied hebben opgeslagen, hebben zij ongetwijfeld van alle drie de bronnen gebruik gemaakt. — Num. 34:3-5.
In het tweede jaar na hun uittocht uit Egypte braken de Israëlieten op uit Hazeroth en legerden zich in Kades-Barnea. (Vergelijk Numeri 10:11, 12, 33, 34; 12:16; 13:26.) Vervolgens zond Mozes 12 mannen uit om het Beloofde Land te verspieden. ,Tien van deze verspieders kwamen terug met een slecht bericht, hetgeen aanleiding gaf tot opstandig gemurmureer onder de Israëlieten. Daarom werd de natie er door Jehovah toe veroordeeld in de wildernis rond te dolen. De hierop volgende poging van Israël om zonder Jehovah’s goedkeuring en leiding Kanaän te veroveren, liep uit op een smadelijke nederlaag (Num. 13:1-16, 25-29; 14:1-9, 26-34, 44, 45; 32:7-13; Deut. 1:41-45). Daarna bleven de Israëlieten nog enige tijd in Kades-Barnea (Deut. 1:46). Maar het was niet Jehovah’s bedoeling dat zij daar zouden blijven. Eerder had hij tot hen gezegd: „Wendt u morgen [een Hebreeuwse idiomatische uitdrukking die „later” betekent, zoals in Exodus 13:14] om, terwijl de Amalekieten en de Kanaänieten in de laagvlakte wonen, en breekt op om de wildernis in te trekken langs de weg van de Rode Zee.” — Num. 14:25.
Bijgevolg vertrokken de Israëlieten uit Kades-Barnea en zwierven 38 jaar in de wildernis rond (Deut. 2:1, 14). Het schijnt dat zij in de loop van die jaren op 18 verschillende plaatsen enige tijd hebben doorgebracht, want zo veel legerplaatsen worden er na het vertrek van de Israëlieten uit Hazeroth opgesomd. (Vergelijk Numeri 12:16–13:3, 25, 26; 33:16-36.) Hoewel Israël na het vertrek uit Hazeroth in Kades legerde, wordt in Numeri 33:18 Kades echter niet na Hazeroth genoemd. Mogelijk is dit een opzettelijke weglating, maar het kan ook zijn, zoals sommigen in het verleden hebben geopperd, dat Kades dezelfde plaats is als Rithma.
Naar het schijnt zijn de Israëlieten in de eerste maand van het 40ste jaar na de uittocht ten slotte naar Kades teruggekeerd (Num. 20:1; 33:36-39). Daar stierf Mozes’ zuster Mirjam. Later verloren Mozes en Aäron het voorrecht het Beloofde Land binnen te gaan omdat zij hadden nagelaten Jehovah te heiligen in verband met de wonderbare watervoorziening voor de Israëlieten die te Kades gelegerd waren. Van hier uit vroeg Mozes vervolgens toestemming aan de Edomieten om door hun gebied te mogen trekken (Num. 20:1-17). Dit verzoek werd geweigerd, en naar het schijnt zijn de Israëlieten nog wat langer in Kades gebleven (Num. 20:18; Recht. 11:16, 17) voordat zij langs de berg Hor naar het Beloofde Land trokken (Num. 20:22; 33:37). Toen zij de vlakten van Moab ten O. van de Jordaan bereikten, wees Jehovah Kades-Barnea aan als een deel van de zuidgrens van het Beloofde Land (Num. 33:50; 34:4). Later veroverden de Israëlieten onder Jozua het gebied dat zich van Kades-Barnea tot Gaza uitstrekte (Joz. 10:41) en kwam Kades-Barnea aan de zuidgrens van Juda te liggen. — Joz. 15:1-4.
Psalm 29:8 zegt dat de stem van Jehovah de wildernis van Kades ’ineen doet krimpen’. Dit kan een toespeling zijn op een hevige stormwind die van de bergen in het N. naar de streek van Kades in het Z. raast en het zand dusdanig opjaagt dat het lijkt alsof de wildernis ’ineenkrimpt’.