Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 893-895
  • Klaagliederen, het boek

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Klaagliederen, het boek
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • NAAM
  • PLAATS IN DE BIJBELCANON
  • SCHRIJVER
  • SCHRIJFSTIJL
  • WANNEER GESCHREVEN
  • VERVULLING VAN PROFETIEËN
  • INHOUD
  • OVERZICHT VAN DE INHOUD
  • Klaagliederen, Het boek
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Bijbelboek nummer 25 — Klaagliederen
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Hoofdpunten uit het boek Klaagliederen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • Inleiding tot Klaagliederen
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 893-895

KLAAGLIEDEREN, HET BOEK.

In bijbelse tijden componeerde en zong men klaagliederen voor overleden vrienden (2 Sam. 1:17-27), natiën die verdelgd waren (Amos 5:1, 2) en verwoeste steden (Ezech. 27:2, 32-36). Het geïnspireerde boek Klaagliederen is een voorbeeld van zo’n weeklacht in dichtvorm. Het bestaat uit vijf lyrische gedichten (vijf hoofdstukken) waarin de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs in 607 v.G.T. beklaagd wordt.

In het boek wordt toegegeven dat Jehovah Jeruzalem en Juda terecht gestraft heeft wegens de dwaling van zijn volk (Klaagl. 1:5, 18). Het vestigt ook de aandacht op Gods liefderijke goedheid en barmhartigheid en laat zien dat Jehovah goed is voor wie op hem hoopt. — Klaagl. 3:22, 25.

NAAM

In het Hebreeuws is dit boek genoemd naar het aanvangswoord, namelijk ’Ē·khahʹ!, wat „O hoe!” betekent. De vertalers van de Septuaginta noemden het boek Threʹnoi, wat „Klaagliederen; Jammerklachten” betekent. In de talmoed wordt het aangeduid met de uitdrukking Qi·nōthʹ, waarvan de betekenis „Klaagliederen; Elegieën” is en Hiëronymus gaf het boek de naam Lamentationes (Latijn).

PLAATS IN DE BIJBELCANON

In de Hebreeuwse canon wordt het boek Klaagliederen gewoonlijk gerekend tot de vijf Meghil·lōthʹ (Rollen), die uit Het Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker en Esther bestaan. Naar verluidt kwam het boek Klaagliederen in oude afschriften van de Hebreeuwse Geschriften net als in hedendaagse Nederlandse bijbels echter na het boek Jeremia.

SCHRIJVER

In de Septuaginta-vertaling wordt het boek als volgt ingeleid: „En het geschiedde nadat Israël gevangengenomen en Jeruzalem verwoest was, dat Jeremia wenend neerzat en met dit klaaglied weeklaagde over Jeruzalem en zei.” De targoems identificeren Jeremia eveneens als de schrijver, want ze bevatten de volgende inleiding: „Jeremia, de profeet en grote priester, zei.” De inleidende woorden in de Vulgaat luiden: „En het geschiedde nadat Israël in gevangenschap weggevoerd en Jeruzalem verlaten was, dat de profeet Jeremia wenend neerzat en met dit klaaglied treurde over Jeruzalem en met een bitter gemoed zuchtend en weeklagend zei.”

SCHRIJFSTIJL

De vijf hoofdstukken van het boek Klaagliederen zijn vijf gedichten, waarvan de eerste vier acrostichons zijn. Het Hebreeuwse alfabet bestaat uit 22 verschillende letters (medeklinkers) en elk vers van de eerste vier hoofdstukken van Klaagliederen begint achtereenvolgens met een van de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet. Hoofdstuk 1, 2 en 4 hebben elk 22 verzen, die naar de volgorde van het Hebreeuwse alfabet zijn gerangschikt: Vers 1 begint met de eerste Hebreeuwse letter, ’aʹlef, vers 2 met de tweede letter, bēth, enz., tot het einde van het alfabet. Hoofdstuk 3 heeft 66 verzen, zodat drie opeenvolgende verzen met dezelfde letter beginnen voordat er op de volgende letter wordt overgestapt.

In hoofdstuk 2, 3 en 4 gaat de letter pe’ aan de ‛aʹjin vooraf, terwijl in Klaagliederen hoofdstuk 1 en in Psalm 119 de pe’ na de ‛aʹjin komt. Dit betekent echter niet dat de geïnspireerde schrijver van Klaagliederen een fout heeft gemaakt. In een verhandeling daarover wordt opgemerkt: „Nog minder mogen wij de onregelmatigheid in kwestie aan een vergissing van de zijde van de dichter toeschrijven . . ., want de onregelmatigheid wordt in drie gedichten herhaald. Ze hangt veeleer met een andere omstandigheid samen. Ook in andere, vooral in de oudere alfabetische gedichten, merken wij namelijk op dat er vaak wordt afgeweken van de regel, waardoor onmiskenbaar wordt aangetoond dat de dichters zich slechts zo lang stipt aan de volgorde van het alfabet bonden als die zonder enige gekunsteldheid in de gedachtengang paste” (C. F. Keil en F. Delitzsch, Biblischer Commentar über das Alte Testament, Deel 3, Band 2, Leipzig 1872, blz. 547). Vervolgens wordt onder andere als voorbeeld Psalm 34 aangehaald, waar het vers met de letter waw ontbreekt, en Psalm 145, waar het vers met de letter noen is weggelaten. Het feit dat in deze geïnspireerde geschriften de alfabetische volgorde van de Hebreeuwse letters niet strikt wordt aangehouden, dient geen reden tot bezorgdheid te zijn. Ongetwijfeld diende het gebruik van de acrostichons als geheugensteuntje, maar de boodschap kwam op de eerste plaats en de gedachteninhoud was belangrijker dan enige literaire stijl.

Hoewel hoofdstuk 5 van Klaagliederen geen acrostisch gedicht is, bevat het 22 verzen, hetzelfde aantal als de afzonderlijke letters van het Hebreeuwse alfabet.

WANNEER GESCHREVEN

De levendige stijl van de Klaagliederen laat zien dat het boek kort na de val van Jeruzalem in 607 v.G.T. werd geschreven, toen de gebeurtenissen in verband met de Babylonische belegering en de verbranding van de stad Jeremia nog helder voor de geest stonden. Over het algemeen wordt aangenomen dat het boek Klaagliederen kort na de val van Jeruzalem werd geschreven, en het is redelijk aan te nemen dat het in 607 v.G.T. voltooid werd.

VERVULLING VAN PROFETIEËN

Door datgene wat Jeruzalem overkwam en in het boek Klaagliederen levendig wordt beschreven, gingen de in Deuteronomium 28:63-65 opgetekende woorden in vervulling. Bovendien wordt in dit boek getoond hoe verschillende andere goddelijke profetieën vervuld werden, alsook dat Gods waarschuwingen gerechtvaardigd bleken te zijn. Vergelijk bijvoorbeeld Klaagliederen 1:2 met Jeremia 30:14; Klaagliederen 2:17 met Leviticus 26:17; Klaagliederen 2:20 met Deuteronomium 28:53.

INHOUD

In hoofdstuk 1 vanaf vers 12 personifieert Jeremia Jeruzalem — Gods „vrouw” Sion, die met hem in een verbondsverhouding stond — en doet het voorkomen alsof de stad aan het woord is (Jes. 62:1-6). Ze is nu verwoest, als was ze een weduwe en van haar kinderen beroofd, een gevangen vrouw, die als slavin dwangarbeid moet verrichten. In hoofdstuk 2 is Jeremia zelf aan het woord. In hoofdstuk 3 stort Jeremia zijn hart uit, doch laat een „fysiek sterke man” spreken, die de natie afbeeldt. In hoofdstuk 4 zet Jeremia zijn jammerklacht voort. In hoofdstuk 5 wordt gedaan alsof de inwoners van Jeruzalem aan het woord zijn. Toch gaf — zoals in het hele boek wordt getoond — het merendeel van het volk zijn zonden niet toe, vestigde zijn hoop en vertrouwen niet op Jehovah en wenste niet de rechte weg in te slaan. Niettemin bleek er een overblijfsel te zijn dat als Jeremia was. De in het boek Klaagliederen tot uitdrukking gebrachte zienswijze is dus in werkelijkheid Gods beoordeling van de situatie waarin Jeruzalem verkeerde.

Het boek Klaagliederen is derhalve een waarheidsgetrouw en waardevol door God geïnspireerd verslag.

OVERZICHT VAN DE INHOUD

I. Jeruzalem wordt afgebeeld als een weduwe, die eenzaam en bedroefd neerzit (1:1-22)

A. De voormalige vorstin is nu een slavin; haar „minnaars” hebben haar verlaten; zij die tot haar volk behoren, zijn gevangenen van de tegenstander geworden (1:1-7)

B. Jeruzalem is door haar zondigheid tot een voorwerp van afschuw geworden; de natiën hebben haar heiligdom ontwijd en er heerst honger (1:8-11)

C. Ze roept uit dat Jehovah waakzaam is geweest ten aanzien van haar overtredingen; Jehovah heeft terecht rampspoed over haar gebracht, omdat ze tegen hem in opstand is gekomen (1:12-20)

D. Ze vraagt Jehovah om haar vijanden, die zich uitbundig over haar verheugen, te bestraffen en met hen even gestreng te handelen als met haar (1:21, 22)

II. Jehovah heeft aan Jeruzalem het oordeel voltrokken (2:1-22)

A. Hij heeft haar „van de hemel ter aarde neergeworpen” en heeft niet aan zijn „voetbank” gedacht; hij is als een vijand geworden (2:1-5)

B. Jehovah heeft feest en sabbat doen vergeten en zijn heiligdom vol verachting verworpen; in zijn toorn heeft hij geen respect voor koning en priester getoond (2:6, 7)

C. God heeft verderf gebracht; over Sions breuk wordt getreurd; haar profeten hebben waardeloze, misleidende dingen geschouwd; zij hebben haar dwaling niet blootgelegd (2:8-14)

D. Voorbijgangers verbazen zich en vijanden verkneukelen zich in haar desolate toestand (2:15-17)

E. Jeremia doet een beroep op Jeruzalem om haar hart voor Jehovah uit te storten (2:18, 19)

F. Jeruzalem wordt afgebeeld alsof ze tot God om hulp roept vanwege de gruweldaden die in Zijn stad en heiligdom worden bedreven (2:20-22)

III. Onder het symbool van een „fysiek sterke man” heft de natie een jammerklacht aan, maar brengt tevens vertrouwen tot uitdrukking dat Jehovah barmhartig is en zijn volk zal terugkopen (3:1-66)

A. Hij beschrijft de grote ellende die hij als gevolg van Jehovah’s verbolgenheid heeft geleden (3:1-18)

B. Hij is vastbesloten van een wachtende houding blijk te geven en het juk van streng onderricht te aanvaarden (3:19-30)

1. Hij weet dat Jehovah barmhartigheid zal betonen; Jehovah heeft niet uit zijn eigen hart gekweld (3:31-33)

2. Als zondig mens kan hij zich niet over Gods rechtvaardige daden beklagen (3:34-39)

C. Hij doet een beroep op de natie haar eigen wegen te doorzoeken en terug te keren tot Jehovah, die tot op dat tijdstip de toegang versperd en het gebed verhinderd heeft (3:40-45)

D. Hij laat de geleden verdrukking de revue passeren (3:46-54)

E. Hij richt een smeekbede tot Jehovah in het vertrouwen dat die hem zal verhoren (3:55-58)

F. Hij brengt geloof in Jehovah’s gerechtigheid tot uitdrukking en vertrouwen dat Jehovah de boosaardige vijanden zal bestraffen (3:59-66)

IV. De met de belegering en de gevangenschap gepaard gaande benauwdheid (4:1-22)

A. De heerlijkheid van de tempel is dof geworden; de „zonen van Sion” zijn van geringe waarde; er heerst honger en dorst (4:1-5)

B. De straf voor de zonde van het volk is groter dan de straf voor Sodom; het „aanzien [van de nazireeërs] is donkerder geworden dan de zwartheid”, en als gevolg van de hongersnood hebben vrouwen hun eigen kinderen gegeten (4:6-10)

C. Jehovah heeft zijn toorn uitgestort en Sion verbrand, iets wat de bewoners van het land niet konden geloven (4:11, 12)

D. De profeten en de priesters zijn verantwoordelijk voor het bloedvergieten (4:13-16)

E. Men ontvangt geen redding door naar mensen op te zien (4:17)

F. Vijanden hebben het volk onbarmhartig achtervolgd; zelfs de koning uit Davids geslachtslijn is gevangengenomen (4:18-20)

G. Laat Edom zich nu maar uitbundig verheugen; Sion heeft echter voor haar dwaling betaald, en nu zal er aandacht worden geschonken aan de zonden van Edom (4:21, 22)

V. Een bede tot Jehovah om bevrijding uit de desolate toestand en van gevangenschap (5:1-22)

A. Het verzoek aan Jehovah om zijn ’verweesde’ volk te gedenken (5:1-5)

B. Zij hebben Egypte en Assyrië hun hand gegeven om brood te ontvangen en hebben de dwalingen van hun voorvaders moeten dragen (5:6, 7)

C. Louter knechten heersen over hen; vrouwen en maagden, vorsten, alsook oude en jonge mannen zijn vernederd; wegens hun omstandigheden is hun hart ziek geworden (5:8-18)

D. Zij smeken of Jehovah hen tot hemzelf mag terugbrengen, ofschoon hij hen in zijn verontwaardiging verworpen heeft (5:19-22)

Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 130-132.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen