Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1004-1005
  • Luiheid

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Luiheid
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE DENKWIJZE VAN DE LUIAARD
  • HET LOON DER LUIHEID
  • HET STANDPUNT VAN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
  • VERMIJD TRAAGHEID BIJ HET BESTUDEREN VAN DE SCHRIFT EN IN DE BEDIENING
  • Luiheid
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Het boek Spreuken — Overvloedige wijsheid in weinig woorden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • „Spant u krachtig in”!
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Het droeve resultaat van een negatieve denkwijze
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1975
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1004-1005

LUIHEID.

Antipathie tegen of afkeer van inspanning of werk; ledigheid, indolentie, vadsigheid, traagheid. Het Hebreeuwse grondwoord ‛a·tsalʹ kan „leunen, op de rug liggen, of uitrusten” betekenen. De voornaamste gedachte schijnt laksheid, lusteloosheid te zijn. Vormen van dit woord worden vertaald met „lui”, „luiheid”, „traag”. Het Griekse woord ok·neʹros betekent „langzaam, talmend, aarzelend, traag”, wanneer het op personen betrekking heeft. Een ander woord, noʹthros, betekent „langzaam, traag, afgestompt”.

Jehovah en zijn Zoon, die met betrekking tot werk de twee grootste Voorbeelden zijn, haten luiheid. Jezus zei: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Joh. 5:17). Overal in Gods Woord wordt de luiaard gewaarschuwd en wordt luiheid veroordeeld. De luiaard moet niet verward worden met iemand die, zoals de apostel Paulus zegt, ’genoegen neemt met wat hij heeft’ ofte wel tevreden is met „voedsel, kleding en onderdak” (1 Tim. 6:6-8). Integendeel, de luiaard begeert allerlei dingen, gewoonlijk veel meer dan voedsel of kleding. „De luiaard betoont zich begerig, maar zijn ziel heeft niets” (Spr. 13:4). Ook heeft hij geen consideratie met of respect voor zijn medemens, maar hij heeft graag dat iemand anders zijn werk doet en zelfs dat een ander hem de dingen bezorgt die hij begeert. — Spr. 20:4.

DE DENKWIJZE VAN DE LUIAARD

In het boek Spreuken wordt een beschrijving van de luiaard gegeven. In de eerste plaats bedenkt hij allerlei hindernissen om zich vrij te pleiten dat hij nergens aan begint. „De weg van de luiaard is als een stekelhaag” (Spr. 15:19). Hij beziet zijn taak als een met stekels begroeide weg die heel moeilijk begaanbaar is. Vervolgens verzint hij belachelijke uitvluchten voor zijn luiheid en zegt: „Er is een leeuw buiten! Midden op de openbare pleinen zal ik vermoord worden!” alsof er aan het karwei een gevaar verbonden was dat in werkelijkheid niet bestaat (Spr. 22:13). Dikwijls gaat luiheid gepaard met lafhartigheid, een vreesachtige terughoudendheid (Matth. 25:26, NW, Stud., voetn.; 2 Tim. 1:7). Ook al krijgt hij raad van anderen en wordt hij door hen aangespoord, hij draait zich om op zijn bed ’als een deur op haar pengat’, als iemand die niet overeind kan komen. Hij is zelfs te lui om zelf te eten. Hij „heeft zijn hand in de feestschaal verborgen; hij is te moe geworden om ze naar zijn mond terug te brengen” (Spr. 26:14, 15; 19:24). Maar hij heeft zichzelf misleid, zodat hij in zijn hart denkt dat alles met hem in orde is.

Zo iemand geeft zich aan schoonschijnende en bedrieglijke redenaties over. Misschien denkt hij dat werken zijn gezondheid zal schaden, of dat hij te moe is. Wellicht vindt hij dat ’de wereld verplicht is in zijn onderhoud te voorzien’. Of hij stelt een karwei uit tot „morgen” (Spr. 20:4). Het weinige dat hij gedaan heeft, geeft hem wellicht het gevoel dat hij als ieder ander zijn deel heeft bijgedragen. Terwijl alle vlijtige mensen een zinnig antwoord op elk van dat soort argumenten zouden kunnen geven, is hij „wijzer in zijn eigen ogen” en vindt hij dat zij de dwazen zijn omdat zij zich krachtig inspannen en proberen hem aan te moedigen hetzelfde te doen. — Spr. 26:13-16.

HET LOON DER LUIHEID

De luie persoon mag dan misschien denken dat hij later wel eens de handen uit de mouwen zal steken, maar hij zal plotseling door het loon van zijn luiheid overvallen worden, en dan is het te laat, want, zo wordt hem meegedeeld: „Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even de handen vouwen tijdens het neerliggen, en uw armoede zal stellig komen net als een bandiet, en uw gebrek als een gewapend man.” — Spr. 6:9-11; zie ook Spreuken 24:30, 31; Prediker 10:18.

Al wie een luiaard in dienst neemt of zich door hem laat vertegenwoordigen, zal onherroepelijk teleurgesteld worden, zich moeten ergeren en verlies lijden, want „als azijn voor de tanden en als rook voor de ogen, zo is de luiaard voor hen die hem uitzenden”. — Spr. 10:26.

De traagheid van de luiaard zal uiteindelijk rampzalige gevolgen voor hem hebben, want „het is de sterke begeerte van de luiaard die hem ter dood zal brengen”. Zijn sterke begeerte gaat uit naar dingen die hij niet verdient of die verkeerd zijn. Hij kan te gronde gaan bij zijn pogingen ze te bemachtigen. Hoe dan ook, zijn met luiheid gepaard gaande sterke begeerte keert hem af van God, de Bron van het leven. — Spr. 21:25.

Een christen die lui is, kweekt niet de vrucht van de geest aan, waardoor hij gestimuleerd en geactiveerd zal worden (Hand. 18:25), maar brengt in feite zichzelf in moeilijkheden. Hij geeft voet aan de begeerten van het vlees. Misschien zal hij al gauw „wanordelijk wandelen” en „in het geheel niet werken, maar zich inlaten met wat [hem] niet aangaat”. — 2 Thess. 3:11.

HET STANDPUNT VAN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE

In de vroege christelijke gemeente werd een regeling ingesteld om materiële hulp te verlenen aan behoeftigen, in het bijzonder aan weduwen. Het schijnt dat sommige van de jongere weduwen de wens tot uitdrukking brachten hun vrijheid als weduwe te gebruiken om ijverig aan de christelijke bediening deel te nemen. (Vergelijk 1 Korinthiërs 7:34.) Klaarblijkelijk ontvingen sommigen van hen materiële steun. Maar in plaats van de daardoor geboden grotere vrijheid en extra tijd op juiste wijze te besteden, deden zij niets meer, waren zonder bezigheid en begonnen doelloos rond te lopen. Zij werden roddelaarsters, lieten zich met andermans zaken in en praatten over dingen waarover zij niet behoorden te praten. Om deze reden droeg de apostel Paulus de opziener Timotheüs op zulke personen niet op de lijst van hulpbehoevenden te plaatsen, maar uitte de wens dat zij zouden trouwen en hun energie en neiging om te dirigeren, aan het opvoeden van kinderen en het besturen van een huishouding zouden besteden. — 1 Tim. 5:9-16.

Voor de kwestie van materiële steun in de christelijke gemeente geldt de bijbelse regel: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten” (2 Thess. 3:10). Het gezinshoofd moet voor zijn huisgezin zorgen, en de echtgenote mag niet „het brood der luiheid” eten. — Spr. 31:27; 1 Tim. 5:8.

VERMIJD TRAAGHEID BIJ HET BESTUDEREN VAN DE SCHRIFT EN IN DE BEDIENING

Er wordt raad gegeven niet lui te zijn met betrekking tot het bestuderen van Gods voornemens en het verwerven van een dieper begrip daarvan, en ook niet ten aanzien van deelname aan de christelijke bediening. De apostel Paulus berispte sommige Hebreeuwse christenen die geen vorderingen maakten, door tot hen te zeggen: „Gij [zijt] afgestompt [traag] van gehoor . . . geworden. Ja, want ofschoon gij eigenlijk leraren moest zijn met het oog op de tijd, hebt gij wederom iemand nodig die u van het begin af de elementaire dingen van de heilige uitspraken Gods leert; en gij zijt geworden als zij die melk, geen vast voedsel, nodig hebben” (Hebr. 5:11, 12). Ook gaf hij de vermaning: „Doet uw werk niet traag [lui]. Zijt vurig van geest.” — Rom. 12:11.

Jezus voorzei dat er een klasse van personen zou zijn die beweerden zijn dienstknechten te zijn maar die traag en goddeloos zouden worden, door zich niet toe te leggen op het vermeerderen van de belangen van de Meester op aarde. De Meester zou bij zijn terugkeer de aan hun zorg toevertrouwde belangen van hen afnemen en hen als een „onnutte slaaf in de duisternis buiten” laten werpen. — Matth. 25:18, 24-30.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen