MEETSNOER.
Een koord of snoer om te meten (1 Kon. 7:15, 23; Amos 7:17; Zach. 2:1, 2). Sommige meetsnoeren waren klaarblijkelijk in ellen verdeeld (2 Kron. 4:2). De grootte van een stuk land werd bepaald door over de oppervlakte ervan een meetsnoer te spannen of uit te werpen. (Vergelijk Job 38:4, 5; Psalm 78:55; Micha 2:4, 5.) Stedebouwers maakten er gebruik van bij hun planning (Jer. 31:38, 39; Zach. 1:16), en een houtsnijder zou er een kunnen gebruiken om de afmetingen van een voorwerp te bepalen (Jes. 44:13). Bij één gelegenheid schijnt koning David met behulp van een meetsnoer bepaald te hebben wie van de overwonnen Moabieten ter dood gebracht moesten worden en wie in leven gelaten moesten worden. — 2 Sam. 8:2.
FIGUURLIJK GEBRUIK
In figuurlijke zin duidt een „meetsnoer” op een regel of richtsnoer (Jes. 28:10, 13). Jehovah heeft bijvoorbeeld bij de bejegening van zijn ontrouwe volk „gerechtigheid tot het meetsnoer” gemaakt (Jes. 28:17). Het feit dat hij aan Jeruzalem hetzelfde meetsnoer aanlegde als aan Samaria, wees erop dat Jeruzalem op soortgelijke wijze verwoest zou worden (2 Kon. 21:13; Klaagl. 2:8). Dat hij over Edom het „meetsnoer der ledigheid” spande, duidde eveneens op vernietiging, en het gebruik van dit meetsnoer betekende dat het land toebedeeld zou worden aan de dieren die in de woeste en verlaten streken van Edom een verblijfplaats zouden zoeken. — Jes. 34:5-17.
David beschouwde zijn verhouding tot Jehovah als het hem toegemeten deel in zijn leven. Dit was een zeer voldoening schenkend erfdeel, en het bewoog hem ertoe te zeggen: „Ja, de meetsnoeren zijn voor mij in aangename plaatsen gevallen.” — Ps. 16:5, 6; vergelijk Numeri 18:20.
De hemellichamen getuigen van Gods scheppingsactiviteit en aangezien hun stille getuigenis de aarde vult, kon de psalmist over ze zeggen: „Over heel de aarde is hun meetsnoer uitgegaan.” — Ps. 19:1-4; Rom. 1:20.