Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1044-1045
  • Mefiboseth

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Mefiboseth
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vergelijkbare artikelen
  • Mefiboseth
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Mefiboseth — een man die waardering bezat
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Heb je je weleens een buitenbeentje gevoeld?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2011
  • Ziba
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1044-1045

MEFIBOSETH

(Mefibo̱seth) [iemand die schande verbreidt, of: afgodsverdelger].

1. Een van de twee zonen van koning Saul die hij bij Rizpa, de dochter van Ajja, had (2 Sam. 21:8). Hij behoorde tot de zeven nakomelingen van Saul die David aan de Gibeonieten overgaf om verzoening te doen voor de aanslag die Saul tegen hen had beraamd teneinde hen uit te roeien. De Gibeonieten stelden Mefiboseth en de zes andere leden van Sauls huis „op de berg voor het aangezicht van Jehovah” tentoon en brachten hen ter dood „in de eerste dagen van de oogst, bij het begin van de gerstoogst”. (Vergelijk Numeri 25:4.) Rizpa hield echter het gevogelte en de wilde dieren bij hen vandaan, en later liet David hun beenderen verzamelen en ze met de beenderen van Saul en Jonathan in de grafstede van Kis begraven. — 2 Sam. 21:1-14.

2. De zoon van Jonathan en kleinzoon van koning Saul. Toen het bericht aangaande de dood van Saul en Jonathan uit Jizreël kwam, nam zijn verzorgster hem op en vluchtte in paniek weg. Daarbij kwam hij te vallen en werd aan beide voeten kreupel (2 Sam. 4:4). Daarna woonde hij enkele jaren te Lodebar in het huis van Machir, de zoon van Ammiël. David kwam dit te weten van Ziba, een voormalige knecht in het huis van Saul. Ongetwijfeld herinnerde David zich zijn verbond met Jonathan (1 Sam. 20:12-17, 42) en wilde hij liefderijke goedheid betrachten jegens degenen die „van het huis van Saul” waren overgebleven. Men bracht Mefiboseth bij David, en toen de koning uiteenzette dat hij Mefiboseth liefderijke goedheid wilde betrachten door hem ’heel het veld van Saul’ terug te geven en hem ’voortdurend aan zijn tafel brood te laten eten’, antwoordde Mefiboseth nederig: „Wat is uw knecht, dat gij uw aangezicht gewend hebt tot de dode hond, zoals ik ben?” Ziba (die 15 zonen en 20 knechten had) en allen die in zijn huis woonden, werden echter op grond van Davids beslissing de knechten van Mefiboseth, die het grondbezit van Saul kreeg. Daarna woonde hij in Jeruzalem en at voortdurend aan de tafel van de koning. — 2 Sam. hfdst. 9.

Toen David wegens de samenzwering van Absalom uit Jeruzalem vluchtte, kwam Ziba hem tegemoet en voorzag hem van proviand. Op Davids vraag waar Mefiboseth was, antwoordde Ziba: „Zie, hij woont in Jeruzalem; want hij zei: ’Heden zal het huis van Israël mij de koninklijke heerschappij van mijn vader teruggeven.’” De koning zei daarop tot Ziba: „Zie! Van u is alles wat Mefiboseth toebehoort” (2 Sam. 16:1-4). Toen koning David naar Jeruzalem terugkeerde, kwam Mefiboseth hem tegemoet. Het verslag zegt: „Hij had zijn voeten niet verzorgd, noch had hij zijn snor verzorgd, noch had hij zijn kleren gewassen van de dag af dat de koning heenging tot op de dag dat hij in vrede terugkwam.” Op Davids vraag waarom Mefiboseth niet met hem was meegegaan, verklaarde deze dat zijn dienaar hem had bedrogen en zei verder: „Hij heeft dus uw knecht bij mijn heer de koning belasterd. Maar mijn heer de koning is als een engel van de ware God [d.w.z., hij zou de aangelegenheid in het juiste licht zien].” Klaarblijkelijk erkende David de onschuld van Mefiboseth en veranderde hij zijn eerste verordening door te zeggen: „Gij en Ziba dienen het veld te delen.” Daarop antwoordde Mefiboseth: „Laat hij zelfs alles nemen, nu mijn heer de koning in vrede naar zijn huis is gekomen.” — 2 Sam. 19:24-30; vergelijk Spreuken 18:17; 25:8-10.

Toen de Gibeonieten de dood van Sauls nakomelingen eisten om verzoening te bewerken voor de goddeloze aanslag die de koning tegen hen had beraamd, had David mededogen met Mefiboseth wegens de eed van Jehovah die er tussen David en Jonathan bestond en spaarde hij Mefiboseth (2 Sam. 21:7, 8). De Schrift zegt verder niets meer over Mefiboseth, hoewel Sauls familie via Micha, de zoon van Mefiboseth, tot een latere generatie bleef bestaan (2 Sam. 9:12; 1 Kron. 9:39-44). Zoals uit 1 Kronieken 8:34 en 9:40 blijkt, droeg Mefiboseth klaarblijkelijk ook de naam Merib-Baäl.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen