NEVEL.
Waterdeeltjes die in de lucht zweven en op zeer lichte regen lijken. Wanneer warme vochtige lucht uit de aarde opstijgt en tot het zogenoemde „dauwpunt” afkoelt, condenseert de vochtigheid omdat koude lucht niet zo veel water kan bevatten als warme lucht. Als dit dicht bij de grond gebeurt, spreekt men van mist; als het hoger in de lucht plaatsvindt, spreekt men van een wolk (Ps. 135:7; Spr. 25:14; Jer. 10:13; 51:16). Vochtigheid die op koude voorwerpen condenseert, bijv. op de grond of op planten (gewoonlijk ’s nachts), wordt dauw genoemd (Ex. 16:13, 14; Recht. 6:36-40; zie DAUW). Nevel daarentegen bestaat uit vloeistofdeeltjes in de lucht die iets groter zijn dan mistdruppeltjes, maar kleiner dan regendruppels. — Gen. 2:5, 6; Job 36:27, 28.
FIGUURLIJK GEBRUIK
Toen de apostel Petrus waarschuwde tegen de valse leraren en verderf stichtende personen die heimelijk de christelijke gemeente zouden binnendringen, zei hij: „Dezen zijn bronnen zonder water, en nevels door een hevige storm voortgejaagd, en voor hen is de donkerheid van de duisternis weggelegd.” Reizigers in het Midden-Oosten wisten heel goed wat het zeggen wilde op een bron af te gaan in de hoop er verfrissend water te vinden om dan slechts tot hun teleurstelling te bemerken dat ze opgedroogd was. In Palestina komen in de maand augustus af en toe vederwolken vanuit het W. die geen regen brengen. Iemand die verwachtte uit deze dunne, nevelachtige wolken water voor zijn gewassen te krijgen, zou bitter teleurgesteld worden. Zo was het ook met deze valse leraren, deze immorele mannen, zoals Petrus verder zegt: „Want zij uiten opgeblazen woorden die geen nut afwerpen, en door de begeerten van het vlees en door losbandige gewoonten verlokken zij hen die nog maar net ontvlucht zijn aan degenen die in dwaling wandelen. Terwijl zij hun vrijheid beloven, zijn zij zelf slaven van het verderf.” — 2 Petr. 2:1, 17-19.
Judas beschrijft zulke personen als „waterloze wolken, door winden heen en weer gedreven” (Jud. 12). Jezus’ halfbroer Jakobus schreef aan christenen dat zij (met betrekking tot het huidige leven) „een nevel [waren], die voor een korte tijd verschijnt en dan verdwijnt” (Jak. 4:14). Stellig zijn valse leraren als een nevel, die na een korte tijd voorgoed verdwijnt. — 2 Tim. 3:8, 9; Jud. 13.