Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1089-1094
  • Mozes

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Mozes
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • VROEGE LEVENSJAREN IN EGYPTE
  • VEERTIG JAAR IN MIDIAN
  • ZIJN AANSTELLING ALS BEVRIJDER
  • Mozes wegens zijn beschroomdheid niet ongeschikt geacht
  • VOOR FARAO IN EGYPTE
  • MIDDELAAR VAN HET WETSVERBOND
  • Een geschikte middelaar
  • ONZELFZUCHTIGHEID, NEDERIGHEID, ZACHTMOEDIGHEID
  • GEHOORZAAM — WACHTTE OP JEHOVAH
  • MOZES STRUIKELT
  • EEN SCHRIJVER
  • ZIJN DOOD EN BEGRAFENIS
  • EEN PROFEET MET WIE JEHOVAH VAN „AANGEZICHT TOT AANGEZICHT” BEKEND WAS
  • VOORAFSCHADUWING VAN JEZUS CHRISTUS
  • Mozes
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1973
  • Mozes — Hoe zijn leven op u van invloed is
    Ontwaakt! 2004
  • Jehovah’s wegen leren kennen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2005
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1089-1094

MOZES

(Mo̱zes) [uitgetrokken; uit het water gered].

„De man van de ware God”, leider van de natie Israël, de middelaar van het Wetsverbond, profeet, rechter, bevelhebber, historicus en schrijver (Ezra 3:2). Mozes werd omstreeks 1593 v.G.T. in Egypte geboren als de zoon van Amram, de kleinzoon van Kehath en de achterkleinzoon van Levi. Zijn moeder Jochebed was Kehaths zuster. Mozes was drie jaar jonger dan zijn broer Aäron. Hun zuster Mirjam was enkele jaren ouder. — Ex. 6:16, 18, 20; 2:7.

VROEGE LEVENSJAREN IN EGYPTE

Mozes, een kind dat „goddelijk schoon” was, bleef gespaard voor het door Farao uitgevaardigde bevel tot genocide, waarbij bepaald was dat ieder pasgeboren Hebreeuws jongetje omgebracht moest worden. Hij werd drie maanden door zijn moeder verborgen en toen in een arkje van papyrus tussen het riet van de Nijl gezet, waar Farao’s dochter hem vond. Als gevolg van het schrandere optreden van zijn moeder en zuster, werd Mozes door zijn moeder gezoogd en opgeleid. Dit geschiedde in opdracht van Farao’s dochter, die hem vervolgens als haar zoon adopteerde. Als lid van Farao’s huis werd hij „in alle wijsheid der Egyptenaren” onderricht en werd hij „krachtig in zijn woorden en daden”, wat ongetwijfeld inhoudt dat hij krachtig werd in geestelijke en fysieke vermogens. — Ex. 2:1-10; Hand. 7:20-22.

In weerwil van Mozes’ begunstigde positie en de gelegenheden die hem in Egypte werden geboden, was zijn hart bij Gods in slavernij verkerende volk. In feite hoopte hij door God gebruikt te worden om hen te bevrijden. In zijn 40ste levensjaar zag Mozes, toen hij zich op de hoogte was gaan stellen van de lasten die zijn Hebreeuwse broeders droegen, hoe een Egyptenaar een Hebreeër sloeg. In een poging zijn mede-Israëliet te verdedigen, doodde hij de Egyptenaar en begroef hem in het zand. Dit was het tijdstip waarop Mozes het belangrijkste besluit in zijn leven nam: „Door geloof heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden en verkoos hij veel liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben.” Hiermee deed Mozes afstand van de eer en de materiële rijkdom die hij als lid van het huis van de machtige Farao had kunnen genieten. — Hebr. 11:24, 25.

In feite dacht Mozes dat de tijd was gekomen dat hij de Hebreeën zou kunnen redden. Maar zij begrepen zijn pogingen niet, en Mozes moest uit Egypte vluchten toen Farao vernam dat hij een Egyptenaar had gedood. — Ex. 2:11-15; Hand. 7:23-29.

VEERTIG JAAR IN MIDIAN

Het was een lange reis dwars door de wildernis naar Midian, waar Mozes toevlucht zocht. Daar, bij een bron, traden opnieuw Mozes’ moed en zijn bereidheid om krachtdadig op te treden teneinde degenen te helpen die onrechtvaardig werden bejegend, aan de dag. Toen herders de zeven dochters van Jethro en hun kleinvee wegjoegen, kwam Mozes de vrouwen te hulp en drenkte het kleinvee voor hen. Als gevolg daarvan werd hij in Jethro’s huis genodigd, waar hij zich bereid toonde als herder voor diens kleinveekudden dienst te doen, en uiteindelijk trouwde hij met een van Jethro’s dochters, Zippora, die hem twee zonen baarde, Gersom en Eliëzer. — Ex. 2:16-22; 18:2-4.

ZIJN AANSTELLING ALS BEVRIJDER

Toen Mozes tegen het einde van zijn 40-jarige verblijf in Midian eens Jethro’s kleinvee hoedde bij de berg Horeb, zag hij tot zijn grote verbazing een doornbos in brand staan terwijl het toch niet door het vuur verteerd werd. Zodra hij naderbij was gekomen om dit indrukwekkende verschijnsel te onderzoeken, sprak Jehovah’s engel vanuit de vuurvlam en onthulde hem dat voor God nu de tijd was gekomen om Israël uit knechtschap te bevrijden, en hij gebood Mozes in Gods gedenknaam — Jehovah — heen te gaan (Ex. 3:1-15). Aldus stelde God Mozes als zijn profeet en vertegenwoordiger aan, en Mozes kon nu terecht een gezalfde, of messias, of „de Christus” zoals in Hebreeën 11:26, worden genoemd. Door bemiddeling van de engel zorgde Jehovah ervoor dat Mozes de oudere mannen van Israël geloofsbrieven kon overleggen, namelijk drie wonderen die als tekenen moesten dienen. Hier lezen wij voor de eerste maal in de Schrift dat een mens de macht ontving wonderen te verrichten. — Ex. 4:1-9.

Mozes wegens zijn beschroomdheid niet ongeschikt geacht

Maar Mozes toonde zich beschroomd en betoogde dat hij niet vlot kon spreken. Dit was een heel andere Mozes dan degene die zich 40 jaar voordien uit eigen beweging als Israëls bevrijder had opgeworpen. Hij bleef Jehovah ervan doordringen dat anderen het beter konden en vroeg Jehovah ten slotte hem van deze taak te ontheffen. Hoewel dit Gods toorn opwekte, verwierp hij Mozes niet, maar wees hem zijn broer Aäron als woordvoerder toe. Omdat Mozes God vertegenwoordigde, werd Mozes hierdoor als „God” voor Aäron, die namens Mozes het woord voerde. In de daarop volgende bijeenkomst met de oudere mannen van Israël en de ontmoetingen met Farao gaf God blijkbaar instructies en geboden aan Mozes en gaf Mozes die op zijn beurt door aan Aäron, zodat Aäron in feite het woord richtte tot Farao (de opvolger van de farao voor wie Mozes 40 jaar voordien gevlucht was) (Ex. 2:23; 4:10-17). Later sprak Jehovah over Aäron als Mozes’ „profeet”, waarmee hij wilde zeggen dat, zoals Mozes Gods profeet was en leiding van hem ontving, Aäron zich moest laten leiden door Mozes. Bovendien werd aan Mozes gezegd dat hij „tot God voor Farao” gemaakt werd, d.w.z. dat hem goddelijke kracht en autoriteit over Farao verleend werd, zodat het nu niet nodig was bevreesd te zijn voor de koning van Egypte. — Ex. 7:1, 2.

Hoewel God Mozes terechtwees, herriep hij diens toewijzing niet wegens zijn aarzeling zich van de ontzagwekkende taak als bevrijder van Israël te kwijten. Mozes had niet geprotesteerd vanwege zijn hoge leeftijd, ook al was hij 80. Veertig jaar later, toen Mozes 120 was, beschikte hij nog ten volle over zijn lichamelijke en geestelijke vermogens (Deut. 34:7). Gedurende zijn 40-jarige verblijf in Midian had Mozes veel tijd gehad om te mediteren en was hij gaan inzien welke fout hij had gemaakt door op eigen initiatief te trachten de Hebreeën te bevrijden. Nu besefte hij zijn eigen onbekwaamheid. En nadat hij zo lange tijd geheel buiten het openbare leven had gestaan, was het ongetwijfeld nogal een schok voor hem dat hij nu plotseling voor deze taak stond.

VOOR FARAO IN EGYPTE

Mozes en Aäron kondigden alle tien de plagen aan. De plagen kwamen precies zoals ze aangekondigd waren, waardoor bewezen werd dat Mozes als gevolmachtigd vertegenwoordiger van Jehovah optrad. Jehovah’s naam werd bekendgemaakt en er werd in Egypte druk over gesproken, waardoor zowel een verzachting als een verharding van standpunten ten aanzien van die naam werd bewerkstelligd — een verzachting bij de Israëlieten en sommige Egyptenaren; een verharding bij Farao en zijn raadgevers en aanhangers (Ex. 9:16; 11:10; 12:29-39). De Egyptenaren geloofden niet dat zij hun goden beledigd hadden, doch wisten daarentegen heel goed dat Jehovah hun goden oordeelde. Tegen de tijd dat er negen plagen hadden plaatsgevonden, was ook Mozes „zeer groot [geworden] in het land Egypte, in de ogen van Farao’s dienaren en in de ogen van het volk”. — Ex. 11:3.

In de mannen van Israël voltrok zich ook een opvallende verandering. Aanvankelijk hadden zij Mozes als de door God gezondene aanvaard, maar nadat op last van Farao hun werkomstandigheden waren verzwaard, beklaagden zij zich zo bij Mozes dat hij zich ontmoedigd tot Jehovah wendde (Ex. 4:29-31; 5:19-23). Bij die gelegenheid sterkte Jehovah hem door hem te onthullen dat Hij nu op het punt stond datgene te vervullen waarnaar Abraham, Isaäk en Jakob hadden uitgezien, namelijk dat hij de volle betekenis van zijn naam Jehovah zou openbaren door Israël te bevrijden en de Israëlieten in het land der belofte tot een grote natie te maken (Ex. 6:1-8). Zelfs toen luisterden de mannen van Israël niet naar Mozes. Maar nu, na de negende plaag, stonden zij volledig achter hem en waren bereid met hem samen te werken, zodat hij hen na de tiende plaag kon organiseren en hen op ordelijke wijze, „in slagorde geschaard”, kon uitleiden. — Ex. 13:18.

Voordat de tiende plaag toesloeg, viel Mozes het voorrecht ten deel het Pascha in te stellen (Ex. 12:1-16). Bij de Rode Zee moest Mozes opnieuw het klaaggeschrei van het volk aanhoren, want naar het scheen waren zij in de val gelopen en zouden zij weldra afgeslacht worden. Maar hij spreidde het geloof van een echte leider onder Jehovah’s machtige hand tentoon door Israël te verzekeren dat Jehovah het achtervolgende Egyptische leger zou vernietigen. In deze crisis riep hij blijkbaar luid tot Jehovah, want God zei tot hem: „Waarom blijft gij luid tot mij roepen?” Daarop gebood God Mozes zijn staf op te heffen en zijn hand over de zee uit te strekken en haar te splijten (Ex. 14:10-18). Eeuwen later zei de apostel Paulus over Israëls daaropvolgende doortocht door de Rode Zee dat „onze voorvaders allen onder de wolk waren en allen door de zee trokken en allen door middel van de wolk en van de zee in Mozes gedoopt werden” (1 Kor. 10:1, 2). Jehovah voltrok de doop. Om van hun moordzuchtige vervolgers bevrijd te worden, moesten de joodse voorvaders zich verenigen achter Mozes als hun hoofd en hem als leider volgen terwijl hij hen door de zee heen voerde. De hele gemeente van Israël werd aldus in feite ondergedompeld in de bevrijder en leider Mozes.

MIDDELAAR VAN HET WETSVERBOND

In de derde maand na de uittocht uit Egypte demonstreerde Jehovah voor de ogen van heel Israël met welk een grote autoriteit en verantwoordelijkheid hij zijn knecht Mozes had bekleed, en welk een vertrouwenspositie Mozes voor Gods aangezicht innam. Ten aanschouwen van heel Israël, dat aan de voet van de berg Horeb verzameld was, riep Jehovah Mozes bij zich op de berg en sprak door bemiddeling van een engel met hem. Bij één gelegenheid viel Mozes het voorrecht ten deel waarschijnlijk de meest ontzagwekkende belevenis te hebben die een mens vóór de komst van Jezus Christus ooit te beurt is gevallen. Terwijl Mozes zich zonder dat er verder iemand bij was hoog op de berg bevond, gaf Jehovah hem een visioen van zijn heerlijkheid, waarbij hij zijn „handpalm” als een scherm over Mozes hield en Mozes toestond hem „van achteren” te zien, waarmee klaarblijkelijk de nagloed van deze goddelijke manifestatie van heerlijkheid wordt bedoeld. Vervolgens sprak hij als het ware persoonlijk tot Mozes. — Ex. 19:1-3; 33:18-23; 34:4-6.

Jehovah zei tot Mozes: „Gij kunt mijn aangezicht niet zien, want geen mens kan mij zien en nochtans leven” (Ex. 33:20). En eeuwen later schreef de apostel Johannes: „Geen mens heeft ooit God gezien” (Joh. 1:18). De christelijke martelaar Stefanus zei tot de joden: „Deze [Mozes] is het die te midden van de gemeente in de wildernis was met de engel die tot hem sprak op de berg Sinaï” (Hand. 7:38). Op de berg werd Jehovah derhalve vertegenwoordigd door een engel. Niettemin was Jehovah’s heerlijkheid, zoals die gemanifesteerd werd door bemiddeling van de engel die Jehovah vertegenwoordigde, van dien aard dat de huid van Mozes’ aangezicht stralen uitzond, zodat de zonen van Israël hun ogen niet op Mozes gericht konden houden. — Ex. 34:29-35; 2 Kor. 3:7, 13.

God stelde Mozes aan als middelaar van het Wetsverbond met Israël, een vertrouwenspositie zoals geen mens behalve Jezus Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond, ooit voor Gods aangezicht heeft ingenomen. Met het bloed van dierenoffers besprenkelde Mozes het boek van het verbond, waardoor te kennen werd gegeven dat Jehovah de ene „partij” was en het volk (ongetwijfeld de oudere mannen als vertegenwoordigers van het volk) de andere „partij”. Hij las het boek van het verbond voor aan het volk, dat antwoordde: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen en wij willen gehoorzaam zijn” (Ex. 24:3-8; Hebr. 9:19). In zijn ambt van middelaar had Mozes het voorrecht het opzicht te voeren over de bouw van de tabernakel en de vervaardiging van het daartoe benodigde gerei, waarvoor God hem het ontwerp had gegeven, en de priesterschap te installeren, waarbij hij de tabernakel en Aäron, de hogepriester, zalfde met olie van een speciale samenstelling. Vervolgens voerde hij het opzicht over de eerste officiële diensten van de zojuist gewijde priesterschap. — Ex. hfdst. 25–29; Lev. hfdst. 8, 9.

Een geschikte middelaar

Mozes heeft verscheidene malen de berg Horeb beklommen, en bij twee gelegenheden is hij daar 40 dagen en nachten gebleven (Ex. 24:18; 34:28). Na de eerste keer kwam hij terug met twee stenen tafelen, „beschreven door Gods vinger”, waarop de „Tien Woorden” of Tien Geboden stonden, de basiswetten van het Wetsverbond (Ex. 31:18; Deut. 4:13). Bij deze eerste gelegenheid gaf Mozes er blijk van voldoende bekwaam te zijn om als middelaar tussen Jehovah en Israël op te treden en leider te zijn van deze grote, misschien wel ruim drie miljoen leden tellende natie. Terwijl Mozes op de berg was, deelde Jehovah hem mee dat het volk zich tot afgoderij had gekeerd, en God zei: „Laat mij nu . . . begaan, opdat mijn toorn tegen hen moge ontbranden en ik hen kan uitroeien, en laat mij u tot een grote natie maken.” Mozes’ onmiddellijke reactie bracht aan het licht dat de heiliging van Jehovah’s naam bij hem op de eerste plaats kwam — dat hij volstrekt onzelfzuchtig was en geen roem voor zichzelf verlangde. Hij vroeg niets voor zichzelf, maar toonde veeleer dat hij zich bekommerde om Jehovah’s naam, die God nog maar kort voordien door het wonder bij de Rode Zee had verheerlijkt, en gaf ook blijk van achting voor Gods belofte aan Abraham, Isaäk en Jakob. Op grond van Mozes’ pleidooi spaarde Jehovah het volk. Hieruit blijkt dat Mozes naar Jehovah’s oordeel zijn rol van middelaar op bevredigende wijze vervulde, en dat Jehovah respect had voor het feit dat hij Mozes in dat ambt had aangesteld. Derhalve besloot Jehovah nu een andere weg in te slaan en „het kwaad dat hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen”, niet over hen te laten komen. — Ex. 32:7-14.

De ijver voor de ware aanbidding die Mozes als middelaar ten behoeve van God aan de dag legde, trad aan het licht toen Mozes van de berg afdaalde. Bij het zien van de afgodische feestvierders smeet hij de tafelen aan stukken en riep degenen op die zijn zijde wilden kiezen. De stam Levi sloot zich bij hem aan, en hij gebood hun degenen ter dood te brengen die zich aan de valse aanbidding overgaven, met het gevolg dat ongeveer 3000 man werden gedood. Toen keerde hij terug naar Jehovah, beleed de grote zonde van het volk en pleitte: „Maar nu, indien gij hun zonde zult vergeven — en zo niet, wis mij dan alstublieft uit uw boek dat gij hebt geschreven.” God was niet ontstemd over de smeekbede die Mozes in zijn positie als middelaar tot hem richtte, maar antwoordde: „Wie tegen mij gezondigd heeft, die zal ik uit mijn boek wissen.” — Ex. 32:19-33.

Heel vaak heeft Mozes Jehovah’s zijde van het verbond vertegenwoordigd door tot de ware, reine aanbidding aan te sporen en aan ongehoorzamen het oordeel te voltrekken. Meer dan eens is hij ook voor de natie of voor afzonderlijke leden daarvan in de bres gesprongen, zodat Jehovah hen niet vernietigde. — Num. hfdst. 12; 14:11-21; 16:20-22, 43-50; 21:7; Deut. 9:18-20.

ONZELFZUCHTIGHEID, NEDERIGHEID, ZACHTMOEDIGHEID

Mozes’ voornaamste belangstelling ging uit naar Jehovah’s naam en Jehovah’s volk. Dientengevolge was hij niet iemand die naar eer of een positie streefde. Toen Jehovah’s geest op zekere mannen in de legerplaats kwam en zij als profeten begonnen op te treden, wilde Mozes’ helper Jozua het hun beletten, klaarblijkelijk omdat hij vond dat zij afbreuk deden aan Mozes’ heerlijkheid en autoriteit. Maar Mozes antwoordde: „Zijt gij soms jaloers om mij? Neen, ik wenste wel dat allen van Jehovah’s volk profeten waren, want Jehovah zou zijn geest op hen leggen!” — Num. 11:24-29.

Ondanks zijn positie als door Jehovah aangestelde leider van de grote natie Israël was Mozes bereid raad van anderen te aanvaarden, vooral als die waardevol voor de natie kon zijn. Kort nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten, kwam Jethro Mozes bezoeken en bracht Mozes’ vrouw en zonen mee. Jethro bemerkte hoe hard Mozes werkte, hoe hij zich afmatte om de problemen van een ieder die bij hem kwam te behandelen. Hij deed hem een wijze suggestie aan de hand voor een ordelijke regeling, die inhield dat Mozes een bepaald deel van zijn verantwoordelijkheden aan anderen zou overdragen teneinde zijn last te verlichten. Mozes luisterde naar Jethro’s advies, aanvaardde diens raad en organiseerde het volk in duizendtallen, honderdtallen, vijftigtallen en tientallen, met over elke groep een overste die als rechter optrad. Alleen de moeilijke gevallen werden vervolgens nog voor Mozes gebracht. Toen Mozes aan Jethro uitlegde waarin zijn verantwoordelijkheden bestonden, maakte hij ook de volgende bijzondere opmerking: „Ingeval er zich onder [het volk] een zaak voordoet, moet die bij mij komen en ik moet rechtspreken tussen de ene partij en de andere, en ik moet de beslissingen van de ware God en zijn wetten bekendmaken.” Hiermee gaf Mozes te kennen dat hij zich bewust was van zijn plicht niet volgens zijn eigen ideeën recht te spreken maar volgens Jehovah’s beslissingen, en dat hij bovendien de verantwoordelijkheid had het volk te helpen vertrouwd te raken met Gods wetten en zich eraan te onderwerpen. — Ex. 18:5-7, 13-27.

Herhaaldelijk vestigde Mozes de aandacht op Jehovah als de ware Leider en niet op zichzelf. Toen het volk over voedsel begon te klagen, zei Mozes tot hen: „Uw murmureringen zijn niet tegen ons [Mozes en Aäron], maar tegen Jehovah” (Ex. 16:3, 6-8). Misschien omdat Mirjam bang was dat haar aanzien door de aanwezigheid van Mozes’ vrouw overvleugeld zou worden, begonnen zij en Aäron jaloers en oneerbiedig tegen Mozes en zijn autoriteit te spreken. Het bericht toont dat hun manier van spreken des te verachtelijker was omdat, zoals juist op deze plaats wordt verklaard, „de man Mozes . . . verreweg de zachtmoedigste [was] van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren”. Klaarblijkelijk aarzelde Mozes zijn recht te doen gelden en verduurde hij de beschimping zachtmoedig. Maar Jehovah was vertoornd over deze uitdaging, die in feite een belediging was voor Jehovah zelf. Hij mengde zich in de kwestie en strafte Mirjam streng. Mozes’ liefde voor zijn zuster bewoog hem ertoe een goed woordje voor haar te doen, zodat hij uitriep: „O God, alstublieft! Genees haar alstublieft!” — Num. 12:1-15.

GEHOORZAAM — WACHTTE OP JEHOVAH

Mozes wachtte op Jehovah. Hoewel hij Israëls wetgever wordt genoemd, erkende hij dat de wetten hun oorsprong niet bij hem vonden. Hij handelde niet eigenmachtig door in bepaalde kwesties naar eigen inzicht te handelen. In rechtsgedingen waarvoor geen precedent bestond of waarin hij niet nauwkeurig kon onderscheiden hoe de wet toegepast moest worden, legde hij de kwestie aan Jehovah voor teneinde een rechterlijke beslissing te verkrijgen (Lev. 24:10-16, 23; Num. 15:32-36; 27:1-11). Hij zag er zorgvuldig op toe dat hij instructies uitvoerde. Bij het ingewikkelde werk om de tabernakel te bouwen en het daarvoor benodigde gerei alsook de priestergewaden te vervaardigen, hield Mozes nauwlettend toezicht. Het bericht luidt: „Mozes deed nu overeenkomstig alles wat Jehovah hem geboden had. Juist zo deed hij” (Ex. 40:16; vergelijk Numeri 17:11). Herhaaldelijk lezen wij andere uitspraken waaruit blijkt dat de dingen werden gedaan „juist zoals Jehovah Mozes geboden had” (Ex. 39:1, 5, 21, 29, 31, 42; 40:19, 21, 23, 25, 27, 29). Dat hij zo heeft gehandeld, strekt christenen tot nut, want de schrijver van het boek Hebreeën wijst erop dat deze dingen een „schaduw” en een afbeelding van hemelse dingen vormden. — Hebr. 8:5.

MOZES STRUIKELT

Terwijl Israël te Kades gelegerd was, waarschijnlijk in het 40ste jaar van hun omzwervingen, beging Mozes een ernstige fout. Een beschouwing van het incident zal ons nog duidelijker doen inzien dat Mozes niet alleen een uiterst bevoorrechte positie bekleedde, maar als leider en middelaar van de natie een zeer zware verantwoordelijkheid tegenover Jehovah had. Wegens een watertekort begon het volk verbitterd met Mozes te twisten, en zij verweten hem dat hij hen uit Egypte naar de dorre wildernis had gevoerd. Mozes had veel verduurd doordat hij de weerspannigheid en opstandigheid van de Israëlieten had verdragen, hun ontberingen met hen had gedeeld en voor hen in de bres was gesprongen als zij zondigden, maar bij deze gelegenheid verloor hij voor een ogenblik zijn zachtmoedigheid en zachtaardigheid. Geërgerd en verbitterd stonden Mozes en Aäron voor het volk, zoals Jehovah geboden had. Maar in plaats van de aandacht op Jehovah als de Verzorger te vestigen, spraken zij het volk bars toe en richtten de aandacht op zichzelf. Mozes zei: „Hoort nu, gij weerspannigen! Zullen wij uit deze steile rots water voor u te voorschijn doen komen?” Daarop sloeg Mozes op de rots en Jehovah liet er water uit te voorschijn stromen, voldoende voor de menigte en hun kleinvee. Maar God was misnoegd over het gedrag van Mozes en Aäron. Zij hadden verzuimd zich van hun voornaamste verantwoordelijkheid te kwijten, namelijk Zijn naam te verheerlijken. Zij hadden „plichtvergeten . . . gehandeld” jegens Jehovah, en Mozes had ’onbezonnen gesproken met zijn lippen’. Later bepaalde Jehovah: „Omdat gij geen geloof in mij hebt getoond, om mij voor de ogen van de zonen van Israël te heiligen, daarom zult gij deze gemeente niet in het land brengen dat ik hun stellig geven zal.” — Num. 20:1-13; Deut. 32:50-52; Ps. 106:32, 33.

EEN SCHRIJVER

Mozes was de schrijver van de Pentateuch, de eerste vijf boeken van de bijbel, te weten Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. De joden hebben hem door de eeuwen heen altijd als de schrijver ervan erkend; dit gedeelte van de bijbel staat bij hen als de Thora of de Wet bekend. Jezus en de christelijke schrijvers zeggen vaak dat de Wet door bemiddeling van Mozes werd gegeven. Gewoonlijk wordt ook het boek Job aan hem toegeschreven, evenals Psalm 90, en mogelijk ook nog Psalm 91. — Matth. 8:4; Luk. 16:29; 24:27; Rom. 10:5; 1 Kor. 9:9; 2 Kor. 3:15; Hebr. 10:28.

ZIJN DOOD EN BEGRAFENIS

Mozes’ broer Aäron stierf op de leeftijd van 123 jaar, terwijl Israël in de vijfde maand van het 40ste jaar van hun omzwerving bij de berg Hor, aan de grens van Edom, gelegerd was. Mozes ging met Aäron de berg op, ontdeed Aäron van zijn priestergewaden en bekleedde Eleazar ermee als Aärons oudste levende zoon en opvolger (Num. 20:22-29; 33:37-39). Ongeveer zes maanden later kwam Israël in de vlakten van Moab. Daar verklaarde Mozes in een reeks toespraken de Wet aan de verzamelde natie en weidde erover uit, waarbij hij wijzigingen aanbracht die nodig zouden zijn als Israël geen nomadenleven in tenten meer zou leiden maar in zijn eigen land gevestigd zou zijn. In de 12de maand van het 40ste jaar (in de lente van 1473 v.G.T.) kondigde hij het volk aan dat Jozua hem volgens Jehovah’s bepaling als leider zou opvolgen. Toen droeg hij het bevel aan Jozua over en vermaande hem moedig te zijn (Deut. 31:1-3, 23). Ten slotte ging Mozes, na een lied te hebben voorgedragen en het volk gezegend te hebben, op Jehovah’s bevel de berg Nebo op om vanaf dit hoge uitkijkpunt eerst het Beloofde Land te aanschouwen en vervolgens te sterven. — Deut. 32:48-51; 34:1-6.

Mozes stierf op 120-jarige leeftijd. Uit de volgende schriftplaats blijkt wat een sterk gestel hij had: „Zijn oog was niet dof geworden en zijn vitaliteit was niet gevloden.” Hij werd door Jehovah begraven op een plaats die sedertdien nooit is ontdekt (Deut. 34:5-7). Vermoedelijk was dit om te voorkomen dat de Israëlieten in de valstrik van valse aanbidding zouden raken door van zijn graf een heiligdom te maken. Naar het schijnt wilde de Duivel Mozes’ lichaam voor een dergelijk doel gebruiken, want Judas, de christelijke discipel en halfbroer van Jezus Christus schrijft: „Toen de aartsengel Michaël . . . een geschil had met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam, durfde hij niet in beschimpende bewoordingen een oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: ’Jehovah bestraffe u’” (Jud. 9). Voordat Israël onder leiding van Jozua Kanaän binnentrok, nam de natie een 30 dagen durende rouwperiode voor Mozes in acht. — Deut. 34:8.

EEN PROFEET MET WIE JEHOVAH VAN „AANGEZICHT TOT AANGEZICHT” BEKEND WAS

Hoewel Mozes Jehovah zelf nooit letterlijk gezien heeft, stond hij in een rechtstreeksere, loyalere en intiemere verhouding tot Jehovah dan met enige andere profeet vóór Jezus Christus het geval is geweest. Jehovah’s uitspraak: „Van mond tot mond spreek ik tot hem” gaf te kennen dat God zich (door bemiddeling van engelen, die toegang hebben tot de tegenwoordigheid van God zelf [Matth. 18:10]) persoonlijk met Mozes onderhield (Num. 12:6-8; Deut. 34:10-12). Als Israëls middelaar mocht Mozes zich verheugen in een vrijwel onafgebroken over-en-weergesprek met Jehovah. Op elk gewenst moment kon hij problemen van nationaal belang voorleggen en Gods antwoord ontvangen. Jehovah vertrouwde Mozes ’Zijn gehele huis’ toe en gebruikte hem als zijn vertrouwde vertegenwoordiger om de natie te organiseren (Hebr. 3:2, 5). De latere profeten bouwden eenvoudigweg voort op het fundament dat door bemiddeling van Mozes was gelegd.

De wijze waarop Jehovah met Mozes handelde, was zo indrukwekkend dat het was alsof Mozes God werkelijk met zijn eigen ogen had aanschouwd in plaats van God slechts in een visioen of in een droom te horen spreken, wat de gebruikelijke wijze was waarop God met zijn profeten in verbinding stond. Jehovah’s bemoeienissen met Mozes waren zo reëel dat Mozes reageerde alsof hij „de Onzichtbare” had gezien. — Hebr. 11:27.

VOORAFSCHADUWING VAN JEZUS CHRISTUS

Jezus Christus maakte duidelijk dat Mozes over hem geschreven had, want bij een bepaalde gelegenheid zei hij tot zijn tegenstanders: „Indien gij . . . Mozes hadt geloofd, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven” (Joh. 5:46). Toen Jezus met zijn discipelen samen was, legde hij hun „beginnend bij Mozes en al de Profeten . . . uit wat in al de Schriften op hem betrekking had”. — Luk. 24:27, 44; vergelijk Deuteronomium 18:18, 19 met Handelingen 3:19-23; zie TRANSFIGURATIE.

Tussen deze twee grote profeten, Mozes en Jezus Christus, bestonden veel parallellen. Beiden ontkwamen als baby aan de massamoord die door de respectieve heersers van hun tijd was bevolen (Ex. 1:22; 2:1-10; Matth. 2:13-18). Mozes werd met Jehovah’s „eerstgeborene”, de natie Israël, uit Egypte geroepen en hij was de leider van de natie. Jezus werd als Gods eerstgeboren Zoon uit Egypte geroepen (Ex. 4:22, 23; Hos. 11:1; Matth. 2:15, 19-21). Beiden vastten 40 dagen in de wildernis (Ex. 34:28; Matth. 4:1, 2). Beiden kwamen in de naam van Jehovah; Jezus’ naam betekent „Jehovah is redding” (Ex. 3:13-16; Matth. 1:21; Joh. 5:43). Evenals Mozes maakte Jezus ’de naam van Jehovah bekend’ (Deut. 32:3; Joh. 17:6, 26). Beiden waren uitzonderlijk zachtmoedig en nederig (Num. 12:3; Matth. 11:28-30). Beiden bezaten de meest overtuigende geloofsbrieven als bewijs dat zij door God gezonden waren — verbazingwekkende wonderen van allerlei aard, waarbij Jezus Christus Mozes overtrof doordat hij doden tot leven opwekte. — Ex. 14:21-31; Ps. 78:12-54; Matth. 11:5; Mark. 5:38-43; Luk. 7:11-15, 18-23.

Mozes was de middelaar van het Wetsverbond tussen God en de natie Israël. Jezus was de Middelaar van het nieuwe verbond tussen God en de „heilige natie”, het geestelijke „Israël Gods” (1 Petr. 2:9; Gal. 6:16; Ex. 19:3-9; Luk. 22:20; Hebr. 8:6; 9:15). Beiden dienden als rechter en wetgever (Ex. 18:13; Mal. 4:4; Joh. 5:22, 23; 13:34; 15:10). Aan Mozes werd het ’huis van God’ toevertrouwd en hij betoonde zich daarin een getrouw beheerder. Evenzo betoonde Jezus zich getrouw in Gods huis; Mozes deed dit als dienaar, doch Christus als Zoon (Num. 12:7; Hebr. 3:2-6). En zelfs in de dood was er een parallel, daar God het lichaam van zowel Mozes als Jezus verwijderde. — Deut. 34:5, 6; Hand. 2:31; Jud. 9.

Tegen het einde van Mozes’ 40-jarige verblijf in de wildernis, terwijl hij de kudde van zijn schoonvader weidde, verscheen Gods engel op bovennatuurlijke wijze aan hem in de vlam van een doornbos aan de voet van de berg Horeb. Jehovah gebood hem daar Zijn volk uit Egypte te bevrijden (Ex. 3:1-15). Aldus stelde God Mozes als zijn profeet en vertegenwoordiger aan, en Mozes kon nu terecht een gezalfde, of „Christus”, worden genoemd. Om in die bevoorrechte positie te geraken, moest Mozes „de schatten van Egypte” opgeven en zich ’met het volk van God slecht laten behandelen’ en aldus smaad ondergaan. Maar Mozes achtte die „smaad van de Christus” een grotere rijkdom dan alle schatten van Egypte. — Hebr. 11:24-26.

In Jezus Christus vinden wij dienaangaande een parallel. Volgens de aankondiging van de engel bij zijn geboorte in Bethlehem zou hij een „Redder . . ., die Christus de Heer is” worden. Hij werd de Christus of de „Gezalfde” nadat de profeet Johannes hem in de Jordaan had gedoopt (Luk. 2:10, 11; 3:21-23; 4:16-21). Daarna beleed hij dat hij „de Christus” of de Messias was (Matth. 16:16, 17; Mark. 14:61, 62; Joh. 4:25, 26). Jezus Christus hield eveneens zijn oog gericht op de prijs en verachtte de schande, evenals Mozes dit had gedaan (Fil. 2:8, 9; Hebr. 12:2). In deze Grotere Mozes — Jezus Christus, de voorzegde Profeet, Bevrijder en Leider — wordt de christelijke gemeente gedoopt. — 1 Kor. 10:1, 2.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen