NAÏN
(Na̱ïn) [deze naam, die misschien van het Hebreeuwse woord na·‛imʹ is afgeleid, dat lieflijk of aangenaam betekent, heeft mogelijk betrekking op de stad zelf of op de natuurlijke schoonheid van het omliggende gebied].
Een Galilese stad waar Jezus Christus de enige zoon van een weduwe uit de dood opwekte (Luk. 7:11-17). Men identificeert Naïn met het dorp Nein aan de noordwestzijde van de Dzjebel ed-Dahi (de heuvel More?). Het ligt ongeveer in het gebied waar volgens Hiëronymus en Eusebius het oude Naïn gelegen moet hebben. Vanuit het schilderachtig gelegen Naïn ziet men uit over de vlakte van Esdrelon. Ook worden goed onderhouden olijfbosjes en vijgebomen door een bron aldaar van water voorzien. Tegenwoordig is het dorp tamelijk klein, maar ruïnes in het gebied geven te kennen dat het in vroegere eeuwen veel groter was.
Christus Jezus kwam in 31 G.T., tijdens zijn eerste predikingstocht in Galilea, vanuit de omgeving van Kapernaüm naar Naïn (Luk. 7:1-11). Een afstand van ongeveer 37 km scheidde de twee plaatsen. De „stadspoort” kan eenvoudig een doorgang tussen de huizen zijn geweest waardoor een weg Naïn binnenkwam, aangezien niets erop duidt dat de stad ooit door een muur omgeven was. Waarschijnlijk kwamen Jezus en zijn discipelen de begrafenisstoet, die misschien op weg was naar de graven die zich op de heuvelhelling ten Z.O. van het huidige Nein bevinden, bij de oostelijke ingang van Naïn tegen. Door medelijden bewogen jegens de weduwe, die nu kinderloos was, trad Jezus op de baar toe en wekte de zoon van de weduwe uit de dood op. Het nieuws omtrent dit wonder verbreidde zich in heel de omtrek en drong zelfs tot Judea door. Op deze gebeurtenis kan ook gezinspeeld worden met de woorden „de doden worden opgewekt”, die deel uitmaakten van het antwoord dat Jezus later gaf aan de boodschappers die Johannes de Doper vanuit de gevangenis had gezonden. — Luk. 7:11-22.