Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1217-1220
  • Pascha

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Pascha
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • WETTEN INZAKE HET PASCHA
  • „Tussen de twee avonden”
  • IN DE WILDERNIS EN IN HET BELOOFDE LAND
  • BERICHT OVER GEHOUDEN PASCHAVIERINGEN
  • TOEVOEGINGEN
  • GEBRUIKEN IN DE PASCHATIJD
  • VRAGEN AANGAANDE DE TIJDSBEPALING
  • „De eerste dag der ongezuurde broden”
  • „Voorbereiding”
  • PROFETISCHE BETEKENIS
  • Pascha
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • „Deze dag moet u dienen ter gedachtenis”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2013
  • Wat is het Pascha?
    Vragen over de Bijbel
  • Het feest der vrijheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1964
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1217-1220

PASCHA

[Hebreeuws: peʹsach, een overslaan of passeren (voorbijgaan); Grieks: paʹscha].

Het Pascha werd ingesteld op de avond die aan de uittocht uit Egypte voorafging. Het eerste Pascha werd gevierd omstreeks de tijd van de volle maan, op de 14de dag van Abib (later Nisan genoemd) in het jaar 1513 v.G.T. Het moest daarna ieder jaar gevierd worden (Ex. 12:17-20, 24-27). Abib (Nisan) valt in de maanden maart/april van de Gregoriaanse kalender. Het Pascha werd gevolgd door het zeven dagen durende feest der ongezuurde broden, dat van 15-21 Nisan werd gevierd. Het Pascha herinnert aan de bevrijding van de Israëlieten uit Egypte en aan het feit dat Jehovah aan hun eerstgeborenen „voorbijging” toen hij de eerstgeborenen van Egypte verdelgde. Qua jaargetijde viel het aan het begin van de gerstoogst. — Ex. 12:14, 24-47; Lev. 23:10.

Het Pascha was een herdenkingsfeest. Daarom luidde het schriftuurlijke gebod: „En het moet geschieden dat wanneer uw zonen tot u zeggen: ’Wat betekent deze dienst voor u?’ gij dan moet zeggen: ’Het is het slachtoffer van het Pascha voor Jehovah, die de huizen van de zonen van Israël in Egypte voorbijging toen hij de Egyptenaren met de plaag trof, maar onze huizen heeft hij bevrijd.’” — Ex. 12:26, 27.

Daar voor de joden de dag na zonsondergang begon en de volgende dag bij zonsondergang eindigde, begon 14 Nisan na zonsondergang. Op de avond nadat 13 Nisan was geëindigd, werd derhalve het Pascha gevierd. Daar de bijbel uitdrukkelijk zegt dat Christus het paschaoffer is (1 Kor. 5:7) en dat hij op de avond voordat hij ter dood werd gebracht het paschamaal gebruikte, moet de dag van zijn dood op 14 Nisan gesteld worden, niet op 15 Nisan, om aldus het tijdselement van de in de Wet verschafte afbeelding of afschaduwing nauwkeurig te vervullen. — Hebr. 10:1.

WETTEN INZAKE HET PASCHA

Ieder huisgezin moest een gaaf, éénjarig mannetjesschaap of geitebokje uitkiezen. Het dier werd op de 10de dag van de maand Abib in huis genomen en tot de 14de dag bewaard. Dan werd het geslacht en werd zijn bloed met een bosje hysop op de deurposten en het bovengedeelte van de deuropening (niet op de drempel, waar men op het bloed zou treden) gespat van de huizen waarin het dier gegeten zou worden. Het lam (of geitebokje) werd geslacht en gevild, zijn binnenste delen werden gereinigd en in de buikholte teruggelegd, en dan werd het in zijn geheel, zonder dat er een been werd gebroken, goed gaar geroosterd (2 Kron. 35:11; Num. 9:12). Was het huisgezin te klein om het hele dier te nuttigen, dan moest men het met een naburig huisgezin delen en nog diezelfde nacht eten. Wat ervan overbleef, moest vóór de volgende morgen verbrand worden (Ex. 12:10; 34:25). Het werd gegeten met ongezuurde broden, het „brood der ellende”, en met bittere kruiden, want hun leven was tijdens de slavernij bitter geweest. — Ex. 1:14; 12:1-11, 29, 34; Deut. 16:3.

„Tussen de twee avonden”

Bij de Israëlieten werd de dag van zonsondergang tot zonsondergang gerekend. De paschadag begon dus bij zonsondergang aan het einde van 13 Abib (Nisan). Het dier moest „tussen de twee avonden” geslacht worden (Ex. 12:6). Over de vraag welke tijd er precies bedoeld wordt, bestaat verschil van mening. Sommige geleerden en ook de Karaïeten en Samaritanen zijn van mening dat hiermee de tijd tussen zonsondergang en de intredende duisternis wordt bedoeld. De Farizeeën en de aanhangers van het rabbinisme daarentegen beschouwen de tijd waarop de zon zich begint te neigen als de eerste avond en de werkelijke zonsondergang als de tweede avond. Op grond van deze laatste zienswijze geloven de rabbijnen dat het lam tegen het einde, niet aan het begin, van 14 Nisan werd geslacht en het paschamaal derhalve in werkelijkheid op 15 Nisan werd gegeten.

In Biblischen Commentar über die Bücher Mose’s door Keil en Delitzsch staat hierover: „Van oudsher bestaan er onder de joden verschillende meningen over deze tijdsbepaling . . . Aben Ezra alsook de Karaïeten en Samaritanen verstaan onder de eerste avond de tijd waarop de zon onder de kim duikt, en onder de tweede de tijd van de intredende duisternis, en beschouwen ’tussen de twee avonden’ dus als de tijd van 6-7 1/2 uur ’s avonds. . . . Ten slotte verstaat men naar het rabbijnse gebruik . . . onder de eerste avond de tijd waarop de zon zich begint te neigen, van 3-5 uur ’s middags, onder de tweede de tijd van de zonsondergang, en beschouwt ’tussen de twee avonden’ dus als de tijd van 3-6 uur. De nieuwere uitl(eggers) hebben zich terecht voor de zienswijze van Aben Ezra en de gewoonte van de Kar. en Sam. als de juiste uitgesproken.” — Deel 1, Vol. 1, Leipzig 1878, blz. 426.

Deze verklaringen en vooral ook teksten als Exodus 12:17, 18, Leviticus 23:5-7 en Deuteronomium 16:6, 7 schijnen afdoende te bewijzen dat de uitdrukking „tussen de twee avonden” betrekking heeft op de tijd tussen zonsondergang en duisternis. Dat zou betekenen dat het Pascha in ieder geval niet vóór 6 uur ’s avonds volgens onze tijd gegeten kon worden, want tegen de tijd dat het dier geslacht, gevild, gereinigd en goed gaar geroosterd was en er nog andere voorbereidingen waren getroffen, zou het geruime tijd later zijn voordat het Pascha gegeten kon worden, dus op 14 Nisan, die bij zonsondergang begonnen was. Het gebod in Deuteronomium 16:6 luidt: „In de avond, zodra de zon ondergaat, [dient gij] het Pascha te slachten.” Jezus en zijn apostelen aten het paschamaal „nadat de avond was gevallen” (Mark. 14:17; Matth. 26:20). Judas ging na de viering van het Pascha onmiddellijk naar buiten, „en het was nacht” (Joh. 13:30). Toen Jezus met zijn 12 apostelen het Pascha vierde, moet er tamelijk veel gesproken zijn; ook duurde het enige tijd totdat Jezus de voeten van de apostelen gewassen had (Joh. 13:2-5). Dus moet de instelling van het Avondmaal des Heren beslist tamelijk laat op de avond hebben plaatsgevonden.

Bij het Pascha in Egypte was in elk huis het hoofd van het gezin verantwoordelijk voor het slachten van het lam (of geitebokje), en allen moesten in het huis blijven, opdat zij niet door de engel werden gedood. De deelnemers aten staande, met hun heupen omgord (om bij het lopen niet door hun lange gewaden gehinderd te worden), de staf in de hand en de sandalen aan de voeten, om voor een lange reis door onherbergzaam gebied gereed te zijn (terwijl zij daarentegen hun dagelijks werk dikwijls barrevoets verrichtten). Te middernacht werden alle eerstgeborenen van de Egyptenaren gedood, maar aan de huizen waaraan het bloed was gespat, ging de engel voorbij (Ex. 12:11, 23). Elk Egyptisch huis waarin zich een mannelijke eerstgeborene bevond, werd getroffen, van de eerstgeborene in het huis van Farao tot de eerstgeborene van de gevangene. Het hoofd van het gezin — ook al was hij een eerstgeborene — werd niet getroffen, slechts de mannelijke eerstgeborenen onder een gezinshoofd alsook de mannelijke eerstgeborenen van de dieren. — Ex. 12:29, 30.

IN DE WILDERNIS EN IN HET BELOOFDE LAND

Er wordt slechts één paschaviering in de wildernis vermeld (Num. 9:1-14). Waarschijnlijk werd de viering van het Pascha tijdens de tocht door de wildernis om twee redenen slechts beperkt gevierd: (1) Jehovah had oorspronkelijk geboden dat de Israëlieten het moesten vieren wanneer zij in het Beloofde Land zouden komen (Ex. 12:25; 13:5). (2) Degenen die in de wildernis waren geboren, waren niet besneden (Joz. 5:5), terwijl daarentegen alle mannelijke deelnemers aan het Pascha besneden moesten zijn. — Ex. 12:45-49.

BERICHT OVER GEHOUDEN PASCHAVIERINGEN

In de Hebreeuwse Geschriften wordt rechtstreeks melding gemaakt van de volgende paschavieringen: (1) in Egypte (Ex. hfdst. 12), (2) in de wildernis bij de Sinaï, 14 Nisan 1512 v.G.T. (Num. hfdst. 9), (3) toen zij in het Beloofde Land gekomen waren, te Gilgal nadat alle mannelijke personen besneden waren, 1473 v.G.T. (Joz. hfdst. 5), (4) toen Hizkia de ware aanbidding herstelde (2 Kron. hfdst. 30), (5) Josia’s paschaviering (2 Kron. hfdst. 35) en (6) Israëls paschaviering na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap (Ezra hfdst. 6). (Bovendien worden in 2 Kronieken 35:18 paschavieringen vermeld die in de dagen van Samuël en de dagen van de koningen gehouden werden.) Nadat de Israëlieten zich in het land gevestigd hadden, vierden zij het Pascha ’op de plaats die Jehovah uitkoos om er zijn naam te doen verblijven’, in plaats dat zij het lam bij zich thuis of in hun diverse steden slachtten en aten. Mettertijd werd Jeruzalem de uitgekozen plaats. — Deut. 16:1-8.

TOEVOEGINGEN

Nadat Israël zich in het Beloofde Land had gevestigd, werden er in verband met de viering van het Pascha bepaalde veranderingen ingevoerd en verschillende dingen toegevoegd. Zij aten het niet meer staande of toegerust voor een reis, want zij bevonden zich nu in het land dat God hun gegeven had. In de eerste eeuw was het de gewoonte dat de feestvierders aan de dis aanlagen, en wel op hun linkerzijde, waarbij hun hoofd op hun linkerhand rustte. Dit verklaart hoe een van Jezus’ discipelen „aan Jezus’ boezem” kon aanliggen (Joh. 13:23). Bij het paschamaal in Egypte werd geen wijn gedronken; Jehovah had dienaangaande ook geen gebod gegeven. Dit gebruik kwam pas later in zwang. Jezus veroordeelde het gebruik van wijn bij dit maal niet, maar dronk zelf wijn met zijn apostelen en bood hun nadien een beker te drinken aan toen hij het Avondmaal des Heren of de Gedachtenisviering instelde. — Luk. 22:15-18, 20.

Volgens traditionele joodse bronnen werd er rode wijn gebruikt en werden er vier bekers (het konden er ook meer zijn) rondgegeven. Tijdens de maaltijd werden de psalmen 113 tot 118 gezongen, waarbij Psalm 118 het besluit vormde. Jezus en zijn apostelen zongen waarschijnlijk een van deze psalmen toen zij het Avondmaal des Heren beëindigden. — Matth. 26:30.

GEBRUIKEN IN DE PASCHATIJD

Daar volgens de Wet iedere mannelijke Israëliet en iedere besneden mannelijke inwonende vreemdeling verplicht was het Pascha te vieren, werden er in Jeruzalem telkens uitgebreide voorbereidingen getroffen wanneer het feest op komst was (Num. 9:9-14). Dit betekende dat grote aantallen mensen reeds enkele dagen voordien de reis naar de stad ondernamen. Zij kwamen reeds voor het Pascha om zich ceremonieel te reinigen (Joh. 11:55). Naar verluidt werden er ongeveer een maand voordien mannen uitgezonden om ten gerieve van de pelgrims te zorgen dat bruggen en straten in goede staat verkeerden. Daar iemand zich door de aanraking van een dood lichaam verontreinigde, werden er ter bescherming van de reiziger speciale voorzorgsmaatregelen getroffen. Aangezien het gebruikelijk was om personen die in het open veld gestorven waren, daar ook gelijk te begraven, werden zulke graven een maand voor het Pascha witgekalkt om ze duidelijk zichtbaar te maken. Dit verklaart waarom Jezus tot de schriftgeleerden en Farizeeën zei dat zij op „witgekalkte graven” geleken. — Matth. 23:27.

Er werd onderdak verleend aan degenen die naar Jeruzalem kwamen om het Pascha te vieren. In een oosters huis konden alle kamers voor slapen benut worden en konden in één kamer meerdere personen worden ondergebracht. Het platte dak van het huis kon eveneens benut worden. Bovendien werden veel deelnemers aan het feest buiten de stadsmuren ondergebracht, vooral in Bethfage en Bethanië, twee dorpen op de hellingen van de Olijfberg. — Mark. 11:1; 14:3.

VRAGEN AANGAANDE DE TIJDSBEPALING

Het probleem van verontreiniging gaf aanleiding tot de verklaring: „Zelf gingen zij het paleis van de stadhouder echter niet binnen, opdat zij niet verontreinigd zouden worden maar het Pascha zouden kunnen eten” (Joh. 18:28). Deze joden dachten dat zij zich door het betreden van het huis van een heiden zouden verontreinigen (Hand. 10:28). Volgens het verslag geschiedde dit echter „vroeg in de morgen”, dus nadat het paschamaal had plaatsgevonden. Er zij opgemerkt dat destijds de gehele periode — de paschadag en het daaropvolgende feest der ongezuurde broden — soms als „Pascha” werd aangeduid. Op grond van dit feit geeft de bekende geleerde Alfred Edersheim de volgende verklaring: Een vrijwillig vredeoffer werd op het Pascha gebracht en een ander, dat was voorgeschreven, op de volgende dag (15 Nisan), de eerste dag der ongezuurde broden. De joden vreesden dat zij van dit tweede offer niet zouden kunnen eten indien zij zich in het gerechtsgebouw van Pilatus verontreinigd hadden.

„De eerste dag der ongezuurde broden”

Er rijst ook een vraag in verband met de verklaring in Mattheüs 26:17: „Op de eerste dag der ongezuurde broden kwamen de discipelen naar Jezus toe en zeiden: ’Waar wilt gij dat wij de toebereidselen maken zodat gij het Pascha kunt eten?’” De uitdrukking „op de eerste dag” zou ook met „op de dag vóór . . .” weergegeven kunnen worden. Met betrekking tot het gebruik van het hier met „eerste” weergegeven Griekse woord wordt in een voetnoot bij Mattheüs 26:17 in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift, met studieverwijzingen het volgende gezegd: „Of: ’Op de dag vóór [de . . . broden].’ Deze weergave van het Gr. woord πρῶτος (proʹtos) gevolgd door de genitief van het volgende woord, stemt overeen met de betekenis en de weergave van een soortgelijke constructie in Jo 1:15, 30, namelijk: ’hij bestond vóór [proʹtos] mij.’ In LSJ [A Greek-English Lexicon, door H. G. Liddell en R. Scott, herzien door H. S. Jones, Oxford 1968], blz. 1535, kol. 1, staat: ’πρῶτος wordt soms gebruikt waar wij πρότερος [proʹte·ros] zouden verwachten.’” De paschadag gold destijds algemeen als de eerste dag van het feest der ongezuurde broden. Derhalve laten dus zowel de Griekse uitdrukkingswijze als het joodse gebruik de zienswijze toe dat de vraag op de dag vóór het Pascha aan Jezus werd gesteld.

„Voorbereiding”

In zijn beschrijving van het laatste deel van Jezus’ verhoor voor Pilatus zegt de apostel Johannes in Johannes 19:14: „Nu was het de voorbereiding van het Pascha; het was ongeveer het zesde uur [van de dag, tussen 11 uur v.m. en 12 uur ’s middags].” Dit was natuurlijk na het paschamaal, dat in de nacht voordien genuttigd was. Soortgelijke uitdrukkingen zijn in vers 31 en 42 te vinden. Hier wordt het Griekse woord pa·ra·skeuʹe met „voorbereiding” vertaald. Dit woord schijnt geen betrekking te hebben op de dag die aan 14 Nisan voorafging, maar op de dag die aan de wekelijkse sabbat voorafging, die in dit geval „een grote” was, namelijk niet slechts een wekelijkse sabbat, maar ook een sabbat omdat het 15 Nisan en derhalve de eerste dag van het eigenlijke feest der ongezuurde broden was. Dit is begrijpelijk, aangezien, zoals reeds vermeld, de aanduiding „Pascha” soms op het hele feest werd toegepast. — Joh. 19:31; zie VOORBEREIDING.

PROFETISCHE BETEKENIS

Volgens de woorden van de apostel Paulus, waarmee hij christenen aanspoort een rein leven te leiden, heeft het Pascha ook een zinnebeeldige betekenis. Hij zegt: „Want Christus, ons Pascha, is werkelijk geslacht” (1 Kor. 5:7). Hier vergelijkt hij Christus Jezus met het paschalam. Johannes de Doper wees op Jezus met de woorden: „Zie, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt!” (Joh. 1:29) Johannes kan daarbij aan het paschalam gedacht hebben of aan het mannelijke schaap dat Abraham in plaats van zijn zoon Isaäk geofferd had, of aan het mannelijke lam dat elke morgen en avond op Gods altaar in Jeruzalem werd geofferd. — Gen. 22:13; Ex. 29:38-42.

Bepaalde kenmerken van de paschaviering werden door Jezus vervuld. Eén vervulling hangt samen met het feit dat het bloed aan de huizen in Egypte de eerstgeborenen bevrijdde van het gevaar door de verderfengel omgebracht te worden. Paulus duidt gezalfde christenen aan als de gemeente van de eerstgeborenen (Hebr. 12:23), en Christus als hun bevrijder door middel van zijn bloed (1 Thess. 1:10; Ef. 1:7). Geen been aan het paschalam mocht gebroken worden. Over Jezus werd voorzegd dat geen van zijn beenderen gebroken zou worden, en dat ging bij zijn dood ook in vervulling (Ps. 34:20; Joh. 19:36). Derhalve was het Pascha, dat eeuwenlang door de joden werd gevierd, een van die dingen waardoor de Wet een schaduw van de toekomstige dingen verschafte, en het wees op Jezus Christus, „het Lam Gods”. — Hebr. 10:1; Joh. 1:29.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen