VLAKTE.
Betrekkelijk vlak land in tegenstelling tot heuvel- of bergland. In de Hebreeuwse Geschriften worden verschillende woorden gebruikt om diverse landschapsvormen nauwkeurig aan te duiden of te beschrijven.
Het Hebreeuwse woord ‛ara·vahʹ is de naam van een specifiek gebied, maar het beschrijft ook een bepaalde landschapsvorm. (Zie ARABA.) Zonder het bepalend lidwoord heeft ‛ara·vahʹ betrekking op een woestijnvlakte of steppe, zoals die van Moab en Jericho (Num. 22:1; 35:1; Joz. 5:10; 13:32; Jer. 52:8). Hoewel er rivieren kunnen zijn die het gebied enigszins van water voorzien, beklemtoont ‛ara·vahʹ over het algemeen dat de vlakte droog is. Daarom zou het een behoorlijke ommekeer zijn wanneer de vruchtbare, goed bewaterde vlakte van Saron als de woestijnvlakte zou worden (Jes. 33:9), of wanneer er in de woestijnvlakte waterstromen zouden opwellen. — Jes. 35:1, 6; 51:3.
Het woord biq·‛ahʹ duidt op een uitgestrekte, door bergen begrensde vlakte. Het is afkomstig van een grondwoord dat „splijten, doorklieven, delen” betekent, en kan nauwkeurig weergegeven worden met „valleivlakte”. Zelfs in deze tijd staat de uitgestrekte valleivlakte tussen de Libanon en de Anti Libanon als El-Beka bekend (Joz. 11:17). In de bijbel wordt biq·‛ahʹ of „valleivlakte” vaak in tegenstelling met bergen of heuvels (Deut. 8:7; 11:11; Ps. 104:8; Jes. 41:18) of met een ruige of oneffen bodem gebruikt (Jes. 40:4). Het verwante Aramese woord dat in Daniël 3:1 voorkomt, wordt dikwijls alleen met „vlakte” vertaald en heeft betrekking op de plaats waar Nebukadnezar het gouden beeld oprichtte.
Een langgerekte laagvlakte werd in het Hebreeuws ‛eʹmeq genoemd. Dit woord duidt op „een langgerekte, brede vlakte tussen parallel lopende heuvelketens van geringere afmeting dan de voorgaande term [biq·‛ahʹ], . . . [‛eʹmeq] houdt eerder de gedachte in van laagte en breedte dan van steilheid of engte” (M’Clintock en Strongs Cyclopædia, Deel X, blz. 703). Het Hebreeuwse woord wordt voor vele verschillende landstreken gebruikt, zoals „de laagvlakte van Achor”, „de laagvlakte van Ajalon” en „de laagvlakte van Refaïm”. — Joz. 7:24; 10:12; 1 Kron. 11:15.