SCHIETLOOD.
Een loodlijn; een koord met aan het eind een gewicht van metaal, steen of klei zodat het koord recht naar beneden hing en het mogelijk was muren en andere bouwwerken loodrecht op te trekken. Het gewicht zelf wordt soms ook schiet- of paslood genoemd. Het schietlood werd in de oudheid door timmerlieden, metselaars en andere handwerkslieden gebruikt.
In verband met de herbouw van de tempel in Jeruzalem wordt Zerubbabel afgebeeld met een schietlood — volgens de masoretische tekst letterlijk: „de steen [of: het gewicht], het tin” — in zijn hand (Zach. 4:9, 10). Zoals voorzegd, legde Zerubbabel niet alleen het fundament van de tempel, maar werd het werk onder zijn toezicht ook tot voltooiing gebracht. — Ezra 3:8-10; 6:14, 15.
In een visioen aanschouwde Amos Jehovah die post had gevat op een met een schietlood gemaakte muur, die dus oorspronkelijk loodrecht stond. Jehovah werd gezien met een schietlood in zijn hand, en de profeet kreeg te horen dat God midden in Zijn volk een schietlood zou neerlaten. Daar Israël de toets op zijn rechtheid in geestelijk opzicht niet doorstond, d.w.z. niet in overeenstemming met Gods vereisten handelde, zou Jehovah zorgen dat er recht geschiedde en zou hij Israël „voortaan niet meer verschonen”. Israëls hoge plaatsen zouden woest gelegd en zijn heiligdommen verwoest worden, en God zou „tegen het huis van Jerobeam opstaan met een zwaard” (Amos 7:7-9). Deze woorden werden bewaarheid toen de Assyriërs in 740 v.G.T. Israël woest legden en Samaria verwoestten.