PONTUS
(Po̱ntus).
Een gebied in het N. van Klein-Azië dat zich uitstrekte langs de Pontus Euxinus (zoals de Zwarte Zee vroeger genoemd werd). De naam werd klaarblijkelijk eerst gebruikt om dat deel van Kappadocië aan te duiden dat aan de Pontus Euxinus grensde. Pontus strekte zich van de benedenloop van de Halys in het W. (bij Bithynië) oostwaarts langs de kust uit tot aan de zuidoostgrens van de zee. Het klimaat aan de vruchtbare kust is in de zomer heet en in de winter koud. Het binnenland vormt de noordoosthoek van de centrale hoogvlakte, die wordt doorsneden door veel rivierdalen, waarin graan werd verbouwd. De berghellingen waren bebost en leverden hout voor de scheepsbouw. Aan de kust was de invloed van Griekse koloniën merkbaar, terwijl de bewoners van het binnenland nauwe betrekkingen onderhielden met Armenië in het O. In de 1ste eeuw G.T. werd met de naam „Pontus” gedoeld op hetzij het gehele geografische gebied aan de kust of op het gedeelte dat de provincie Pontus et Bithynia omvatte, of zelfs op het oostelijke deel van Pontus, dat tot Galatië en het rijk van Polemo was gaan behoren.
De 1ste-eeuwse joodse schrijver Philo zei dat de joden zich over heel Pontus verspreid hadden. Met Pinksteren in 33 G.T. bevonden zich joden uit Pontus in Jeruzalem (Hand. 2:9). Het kan zijn dat enkele van deze joden uit Pontus die Petrus’ toespraak hoorden, christenen werden en naar hun eigen gebied terugkeerden. Ongeveer 30 jaar later richtte Petrus zijn eerste canonieke brief (ca. 62–64 G.T.) aan „de tijdelijke inwoners die verstrooid zijn in Pontus” en in andere delen van Klein-Azië (1 Petr. 1:1). Uit het feit dat hij melding maakte van „oudere mannen” die de kudde moesten weiden, valt op te maken dat er in Pontus waarschijnlijk christelijke gemeenten waren (1 Petr. 5:1, 2). De jood Aquila, van geboorte uit Pontus, reisde naar Rome en vervolgens naar Korinthe, waar hij de apostel Paulus ontmoette. — Hand. 18:1, 2.