PROSTITUÉ(E).
Een man of een vrouw die zich zonder onderscheid aan ontucht overgeeft; een prostituée is in het bijzonder een vrouw die zich beroepsmatig voor seksuele gemeenschap beschikbaar stelt; een hoer.
ONDER DE WET
In de wet die God aan Israël gaf, stond het volgende gebod: „Ontwijd uw dochter niet door haar tot een prostituée te maken, opdat het land geen prostitutie bedrijft en het land werkelijk van losse zeden vervuld wordt” (Lev. 19:29). Het zevende gebod verbood overspel (Ex. 20:14; Deut. 5:18); beide partijen moesten met de dood worden gestraft (Lev. 20:10). Een meisje dat voorgaf als maagd het huwelijk te zijn ingegaan, moest ter dood gebracht worden wanneer later uitkwam dat zij gelogen had (Deut. 22:13-21). Een verloofd meisje dat hoererij bedreef met een andere man, werd als een overspelige echtgenote beschouwd en ter dood gebracht (Deut. 22:23, 24). Een ongetrouwd meisje dat hoererij bedreef, moest uitgehuwelijkt worden aan de man die haar had verleid, tenzij de vader weigerde toestemming voor het huwelijk te geven. — Ex. 22:16, 17; Deut. 22:28, 29.
Om deze en andere redenen waren prostituées in Israël, op enkele uitzonderingen na, ongetwijfeld buitenlandse vrouwen. In het boek Spreuken wordt herhaaldelijk gewaarschuwd voor de „vreemde vrouw” en de „buitenlandse vrouw”, die een man tot het bedrijven van immoraliteit zouden verleiden. — Spr. 2:16; 5:20; 7:5; 22:14; 23:27.
Het was een priester bij de Wet verboden een prostituée te trouwen, en de dochter van een priester die prostitutie bedreef, moest ter dood gebracht en daarna in het vuur verbrand worden (Lev. 21:7, 9, 14). „Hoerenloon” mocht in Jehovah’s heiligdom niet als een bijdrage aangenomen worden, want prostituées waren verfoeilijk in Jehovah’s ogen. — Deut. 23:18.
Omdat Salomo de rechtszaak van twee prostituées met wijsheid en verstand had behandeld, werd het vertrouwen van het volk Israël in hem als de passende troonopvolger van David zeer gesterkt. Waarschijnlijk hadden de rechters van een lagere rechterlijke instantie geen beslissing in de kwestie kunnen nemen en werd ze derhalve voor de koning gebracht (Deut. 1:17; 17:8-11; 1 Sam. 8:20). Het kan zijn dat deze vrouwen geen beroepsprostituées waren, maar vrouwen die hoererij hadden bedreven, hetzij joodse vrouwen of, wat nog waarschijnlijker is, vrouwen van buitenlandse afkomst. — 1 Kon. 3:16-28.
TEMPELPROSTITUÉES
Tempelprostituées speelden in de valse religie een belangrijke rol. De geschiedschrijver Herodotus bericht over deze ’afschuwelijke gewoonte der Babyloniërs’ het volgende: „Iedere inheemse vrouw moet eens in haar leven zich neerzetten in het heiligdom van Aphroditè [Isjtar] en gemeenschap hebben met een vreemdeling.” Er waren ook tempelprostituées in verband met de aanbidding van Baäl, Astoreth en andere goden en godinnen die in Kanaän en elders werden aanbeden.
Volgens de geschiedschrijver Strabo uit de 1ste eeuw v.G.T. ging de grote tempel van Aphrodite in Korinthe er prat op niet minder dan 1000 tempelprostituées te hebben. Betreffende de falluscultus van Aphrodite, met Korinthe als centrum, zegt Clarkes Commentary (Voorwoord op Eén Korinthiërs): „Openbare prostitutie speelde een belangrijke rol in hun religie; en zij waren gewoon in hun openbare gebeden de goden te vragen hun prostituées te vermenigvuldigen! en teneinde hun godheden dank te betuigen voor de gunsten die zij ontvingen, verbonden zij zich er door eden toe het aantal van dergelijke vrouwen te vermeerderen; want geslachtelijke omgang met hen werd noch als zondig, noch als onterend beschouwd.”
Mannelijke tempelprostitués speelden eveneens een rol in ontaarde vormen van aanbidding. — 1 Kon. 14:23, 24; 15:12; 22:46.
’DE WEG NAAR DE DOOD’
In het zevende hoofdstuk van Spreuken beschrijft koning Salomo een door hem gadegeslagen tafereel waardoor wordt geïllustreerd hoe een prostituée te werk gaat en wat de gevolgen zijn voor hen die door haar worden verstrikt. Hij spreekt over een jonge man die bij de nadering van de nacht op straat loopt in de buurt van het huis van een prostituée. De vrouw, die op de onbescheiden wijze van een prostituée gekleed is, staat op de loer en stapt op hem af. Zij heeft gladde lippen en gebruikt mooie woorden, maar in werkelijkheid is zij onstuimig en weerbarstig; zij is listig van hart. Deze prostituée doet het voorkomen alsof zij rechtvaardig is door te zeggen dat zij net op die dag gemeenschapsoffers heeft gebracht (waarmee zij te kennen geeft dat er voedsel is waaraan men zich te goed zou kunnen doen, aangezien de offeraar regelmatig met zijn gezin aan het gemeenschapsoffer deelnam).
De jonge man heeft zich tot op dit punt laten verlokken, en Salomo toont dat hij nu geen weerstand meer kan bieden aan de verleiding om zich aan zonde met haar over te geven; dwars tegen alle regels van het gezonde verstand in gaat hij haar achterna ’als een stier die naar de slachting gaat’, als een man die geboeid is en de straf niet kan ontlopen. „Totdat”, zo zegt Salomo, „een pijl zijn lever openklieft”, d.w.z., totdat hem een wond wordt toegebracht die zowel tot zijn geestelijke als zijn fysieke dood leidt, want hij heeft niet alleen zijn lichaam aan een dodelijke geslachtsziekte blootgesteld (syfilis tast vaak de lever aan), maar „hij heeft [ook] niet geweten dat zijn eigen ziel ermee gemoeid is”. Zijn hele wezen en zijn leven zijn ernstig aangetast en hij heeft zwaar tegen God gezondigd. Salomo besluit zijn verslag met de woorden: „De wegen naar Sjeool zijn haar huis; ze dalen af naar de binnenkamers van de dood.” — Vergelijk Spreuken 2:16-19; 5:3-14.
„Vernietigt waardevolle dingen”
De spreukendichter zegt: „Een man die wijsheid liefheeft, verheugt zijn vader, maar hij die omgang heeft met prostituées, vernietigt waardevolle dingen” (Spr. 29:3). In de eerste plaats ruïneert hij het waardevolste dat hij bezit, zijn verhouding tot God; vervolgens brengt hij smaad op zijn gezin en ruïneert familiebanden. In een andere spreuk wordt de waarschuwing geuit dat zo’n man ’aan anderen zijn waardigheid schenkt en zijn jaren aan wat wreed is; vreemden verzadigen zich met zijn kracht, en de dingen die hij moeizaam verworven heeft, komen in het huis van een buitenlander’. — Spr. 5:9, 10.
De wijze man geeft met betrekking tot de buitenlandse vrouw derhalve de raad: „Begeer haar schoonheid niet in uw hart, . . . want ter wille van een vrouw die een prostituée is, vervalt men tot een rond brood; wat echter de vrouw van een andere man betreft, zij maakt zelfs jacht op een kostbare ziel” (Spr. 6:24-26). Dit kan betekenen dat een man in Israël door zijn omgang met een prostituée zijn vermogen zou verkwisten en tot armoede zou geraken (vergelijk 1 Samuël 2:36; Lukas 15:30), terwijl daarentegen iemand die met de vrouw van een ander overspel pleegde, zijn ziel of leven verloor (onder de Wet stond de doodstraf op overspel). Het is echter ook mogelijk dat de hele passage betrekking heeft op een overspelige vrouw die zich als een prostituée gedraagt.
De slotverzen van het hoofdstuk (Spr. 6:29-35) luiden: „[Wat een ieder betreft] die betrekkingen heeft met de vrouw van zijn naaste: niemand die haar aanraakt, zal ongestraft blijven. Men veracht een dief niet louter omdat hij diefstal pleegt om zijn ziel te vullen als hij honger heeft. Maar indien betrapt, zal hij het zevenvoudig vergoeden; alle waardevolle dingen van zijn huis zal hij geven. Al wie overspel pleegt met een vrouw, ontbreekt het aan hart; hij die het doet, stort zijn eigen ziel in het verderf. Een plaag en oneer zal hij vinden, en zijn smaad zelf zal niet uitgewist worden. Want de woede van een fysiek sterke man is jaloezie, en hij zal geen mededogen tonen op de dag der wraak. Hij zal generlei losprijs in aanmerking nemen, noch zal hij inschikkelijkheid betonen, hoe groot gij het geschenk ook maakt.”
De betekenis van deze passage kan zijn dat men een dief die steelt om zijn honger te stillen, niet al te zeer veracht; men kan een mate van begrip voor hem opbrengen. Wordt hij evenwel betrapt, dan moet hij het gestolene met ’rente’ vergoeden (dit was vooral zo onder de Wet [Ex. 22:1, 3-5]; het kan zijn dat de uitdrukking „zevenvoudig” in de spreuk wordt gebruikt om te kennen te geven dat de dief alles wat hem als straf was opgelegd, moest terugbetalen). Een overspeler kan zijn zonde echter niet vereffenen; zijn schande — en die is groot — blijft op hem, en op geen enkele manier kan hij met behulp van het een of andere losgeld aan zijn verdiende straf ontkomen.
Een christen die een lid van het geestelijke lichaam van Christus is en seksuele betrekkingen heeft met een prostituée of hoererij bedrijft, neemt als het ware een lid van de Christus weg en maakt die tot een lid van een hoer, aangezien hij één lichaam wordt met een prostituée. Hij zondigt daardoor tegen zijn eigen lichaam, aangezien hij een deel is van het lichaam van Christus. — 1 Kor. 6:15-18.
ZULKE PRAKTIJKEN VERMIJDEN OM GERED TE WORDEN
Indien prostituées zich afkeren van de verfoeilijke praktijk en geloof oefenen in het loskoopoffer van Jezus Christus, bestaat er hoop voor hen. De apostel schreef aan de christenen in Korinthe en herinnerde hen eraan dat sommigen van hen hoereerders en overspelers waren geweest, maar dat zij die handelwijze de rug hadden toegekeerd en nu rein gewassen en in de naam van de Heer Jezus Christus rechtvaardig verklaard waren (1 Kor. 6:9-11). Veel hoeren in Israël gaven er blijk van een beter hart te hebben dan de religieuze leiders. Deze vrouwen, die door de schriftgeleerden en Farizeeën met verachting werden bezien, aanvaardden nederig de prediking van Johannes de Doper, en Jezus gebruikte hen als een voorbeeld voor de religieuze leiders door te zeggen: „Voorwaar, ik zeg u dat de belastinginners en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods.” — Matth. 21:31, 32; vergelijk Jakobus 2:25; zie RACHAB.
FIGUURLIJK GEBRUIK
Een persoon, een natie of een gemeente van aan God opgedragen personen die verbintenissen met de wereld aangaan of zich tot de aanbidding van valse goden keren, worden in de bijbel „prostituées” genoemd. Een voorbeeld hiervan was de natie Israël, die zich tot „immorele gemeenschap” met buitenlandse goden liet verleiden en als een ontrouwe vrouw, die andere mannen achternaging, haar „echtgenoot-eigenaar”, Jehovah God, de rug toekeerde en zich in plaats daarvan voor bescherming en voor bevrijding uit de hand van haar vijanden op vreemde natiën verliet (Jes. 54:5, 6). Bovendien werd Jeruzalem zo verdorven in zijn ontrouw dat het nog verder ging dan bij prostituées de gewoonte was. Met betrekking hiertoe zei de profeet Ezechiël onder inspiratie: „Aan alle prostituées pleegt men een geschenk te geven, maar gij — gij hebt uw geschenken gegeven aan al degenen die u hartstochtelijk liefhebben, en gij biedt hun steekpenningen aan om van rondom tot u te komen, tot uw daden van prostitutie” (Ezech. 16:33, 34). Zowel het tienstammenrijk Israël als het tweestammenrijk Juda werden, symbolisch gesproken, als prostituées aan de kaak gesteld. — Ezech. 23:1-49.
Het meest beruchte voorbeeld van geestelijke prostitutie is „Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde”. — Openb. 17:5.