RIET.
Het Hebreeuwse woord qa·nehʹ en het Griekse equivalent ervan, kaʹla·mos, welke begrippen klaarblijkelijk betrekking hebben op talrijke rietachtige gewassen die gewoonlijk op vochtige plaatsen groeien, worden vaak met riet vertaald (Job 40:21; Ps. 68:30; Jes. 19:6; 35:7). Sommige geleerden geloven dat in veel gevallen met „riet” op de Arundo donax wordt gedoeld. Deze plant komt in Egypte, Palestina en Syrië veel voor. Elke stengel eindigt in een grote pluim van witte bloempjes, heeft aan het ondereinde een doorsnede van 5 tot 7,6 cm en wordt minstens 2,5 m hoog. De bladeren zijn 30 tot 100 cm lang. Zelfs in recente tijd heeft men dit riet als meetriet gebruikt. — Zie Ezechiël 40:3, 5; Openbaring 11:1; 21:15, 16.
Om Jezus te bespotten, gaven Romeinse soldaten hem een rietstok, die een scepter moest afbeelden, in zijn rechterhand en sloegen hem er later mee. Men maakte ook gebruik van een rietstok om Jezus, toen hij aan de paal hing, een met zure wijn doordrenkte spons aan te reiken. — Matth. 27:29, 30, 48; zie HYSOP.
In de bijbel wordt „riet” figuurlijk gebruikt om instabiliteit en broosheid af te beelden (1 Kon. 14:15; Ezech. 29:6, 7). Egypte werd vergeleken met een geknakte rietstengel, die met zijn scherpe, puntige uiteinden in de handpalm zou dringen van een ieder die erop zou steunen (2 Kon. 18:21; Jes. 36:6). Over Johannes de Doper zei Jezus: „Wat zijt gij in de wildernis gaan aanschouwen? Een riet dat door de wind heen en weer bewogen wordt?” (Matth. 11:7) Met deze woorden wilde Jezus waarschijnlijk zeggen dat Johannes de Doper niet wankelmoedig of onzeker was, maar standvastig, stabiel en betrouwbaar. Het in Mattheüs 12:20 (Jes. 42:3) genoemde ’beschadigde riet’ schijnt een afbeelding te zijn van mensen die zich in een benarde situatie bevinden, zoals de door Jezus op de Sabbat genezen man met de verdorde hand. — Matth. 12:10-14; zie Mattheüs 23:4; Markus 6:34.