Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1346
  • Sabbatjaar

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Sabbatjaar
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vergelijkbare artikelen
  • Sabbatjaar
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Sabbatdag
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Jubeljaar
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Sabbatdag
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1346

SABBATJAAR.

Gerekend vanaf 1473 v.G.T., het jaar waarin Israël het Beloofde Land binnentrok, moest er „na verloop van elke zeven jaar”, in feite elk zevende jaar, een sabbatjaar gevierd worden (Deut. 15:1, 2, 12; vergelijk Deuteronomium 14:28). Het sabbatjaar begon kennelijk met het trompetgeschal op de 10de Ethanim (Tisjri), de Verzoendag. Sommigen zijn echter van mening dat terwijl het jubeljaar begon met de Verzoendag, het sabbatjaar op de 1ste Tisjri begon.

Het land mocht niet bebouwd worden, er mocht niet gezaaid of gesnoeid worden en ook mocht er van de gewassen niets ingezameld worden, maar wat vanzelf opschoot werd op het veld gelaten en de eigenaar van het veld alsook zijn slaven, de loonarbeiders en de inwonende vreemdelingen mochten het eten. Dit was een barmhartige voorziening voor de armen en tevens voor de huisdieren en de in het wild levende dieren, daar ook die tijdens het sabbatjaar de opbrengst van het land ter beschikking zou staan. — Lev. 25:1-7.

Het sabbatjaar werd „het jaar van de kwijtschelding [sjemit·tahʹ]” genoemd (Deut. 15:9; 31:10). Dat jaar genoot het land een volkomen rust omdat het onbebouwd bleef (Ex. 23:11). Bovendien moest de betaling van schulden worden opgeschort of moesten ze worden kwijtgescholden (Deut. 15:3). Het was een „kwijtschelding voor Jehovah”, ter ere van hem. Hoewel sommigen er een andere zienswijze op na houden, zijn enkele commentators van mening dat de schulden niet werkelijk werden kwijtgescholden, maar dat een schuldeiser veeleer niet bij een mede-Hebreeër op betaling van een schuld mocht aandringen omdat een landbouwer dat jaar geen inkomen zou hebben, hoewel de schuldeiser wel bij een buitenlander op betaling mocht aandringen (Deut. 15:1-3). Sommige rabbijnen zijn de mening toegedaan dat schulden wegens liefdadigheidsleningen om een arme broeder te helpen, werden kwijtgescholden, maar dat schulden die bij handelstransacties gemaakt werden, in een andere categorie vielen. Zij zeggen dat Hillel in de eerste eeuw van de gewone tijdrekening een procedure invoerde waarbij de schuldeiser naar het gerecht kon gaan en door het afleggen van een bepaalde verklaring zijn vorderingsrecht zeker kon stellen.

Overigens gold dit jaar van kwijtschelding of rust van aanmaningen tot het betalen van schulden niet voor de vrijlating van slaven, van wie velen zich in slavernij zouden bevinden omdat zij schulden hadden. In plaats daarvan werd de Hebreeuwse slaaf vrijgelaten in het zevende jaar van zijn dienstbaarheid of in het jubeljaar, afhankelijk van welk jaar het eerst kwam. — Deut. 15:12; Lev. 25:10, 54.

Het vergde geloof om de sabbatjaren, die in Jehovah’s verbond met Israël waren opgenomen, in acht te nemen, maar als het verbond ten volle werd onderhouden, zou dat grote zegeningen afwerpen (Lev. 26:3-13). God beloofde dat de oogst in het zesde jaar voldoende zou opleveren om voedsel voor twee jaar te verschaffen, van het zesde jaar tot de oogst in het achtste jaar, omdat er in het zevende jaar niet gezaaid mocht worden; daarom zou er pas in het achtste jaar een oogst ingezameld kunnen worden (Lev. 25:20-22). Toen Israël onder leiding van Jozua het Beloofde Land binnentrok, duurde het zes jaar voordat de natiën in Kanaän onderworpen waren en het land door het lot als erfdeel toegewezen was. Natuurlijk kon Israël in die tijd weinig of niets zaaien, maar er was wat voedsel dat de Kanaänieten verbouwd hadden (Deut. 6:10, 11). Het zevende jaar was een sabbat, zodat zij geloof en gehoorzaamheid moesten tonen door te wachten op de oogst van het achtste jaar, en dank zij Jehovah’s zegen bleven zij in leven.

In elk jaar van kwijtschelding moest het hele volk, de mannen en de vrouwen, de kleinen en de inwonende vreemdelingen, op het Loofhuttenfeest bijeenkomen om te luisteren naar het voorlezen van de Wet. — Deut. 31:10-13.

Als Israël zich nauwgezet aan de Wet had gehouden, zou het land vóór de gevangenschap naast de 17 jubeljaren 121 sabbatjaren hebben genoten. Maar de sabbatjaren werden slechts ten dele in acht genomen. Toen het volk in ballingschap naar Babylon ging, bleef het land 70 jaar woest en verlaten „totdat het land zijn sabbatten had afbetaald”. — 2 Kron. 36:20, 21; Lev. 26:34, 35, 43.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen