Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1363-1364
  • Samuël

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Samuël
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • WORDT OP JONGE LEEFTIJD EEN PROFEET
  • GAAT ISRAËL VOOR IN DE WARE AANBIDDING
  • ZALFT SAUL TOT KONING
  • ZALFT DAVID
  • Hij volhardde ondanks teleurstellingen
    Volg hun geloof na
  • Samuël
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Samuël bevordert de ware aanbidding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • Hij volhardde ondanks teleurstellingen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2011
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1363-1364

SAMUËL

(Samuël) [naam van God].

Een bekend profeet en rechter (Hand. 3:24; 13:20), aan wie volgens de overlevering de bijbelboeken Rechters, Ruth en een gedeelte van Eén Samuël worden toegeschreven. (Vergelijk 1 Samuël 10:25; 1 Kronieken 29:29.) Zijn vader, Elkana, was een leviet uit de niet-priesterlijke familie van Kehath (1 Kron. 6:27, 28, 33-38). In de loop van de tijd kreeg Samuël drie broers en twee zusters. — 1 Sam. 2:21.

Daar Hanna, zijn moeder, voordat zij zwanger werd Jehovah beloofd had haar zoon als nazireeër beschikbaar te stellen voor Jehovah’s dienst (1 Sam. 1:11), werd Samuël nadat hij gespeend was (misschien op de leeftijd van ten minste drie jaar; vergelijk 2 Kronieken 31:16) naar de tabernakel in Silo gebracht en daar aan de zorg van de hogepriester Eli toevertrouwd (1 Sam. 1:24-28). Aldus „diende” Samuël, met een linnen efod omgord, als jongen „voor het aangezicht van Jehovah”. Ieder jaar bezocht zijn moeder hem en bracht dan een nieuw schoudermanteltje voor hem mee (1 Sam. 2:18, 19). Terwijl Samuël opgroeide, werd hij „steeds meer geliefd, zowel van Jehovah’s standpunt als van dat der mensen uit bezien”. — 1 Sam. 2:26.

WORDT OP JONGE LEEFTIJD EEN PROFEET

’s Nachts sliep Samuël in „de tempel van Jehovah, waar de ark van God was”, en het eerste wat hij ’s morgens klaarblijkelijk moest doen, was het openen van „de deuren van Jehovah’s huis” (1 Sam. 3:3, 15). De woorden „waar de ark van God was”, hebben kennelijk betrekking op het terrein van de tabernakel en moeten niet begrepen worden in de zin dat Samuël in het Allerheiligste sliep. Als leviet uit de familie der Kehathieten had hij niet het recht de Ark of een van de andere heilige voorwerpen die tot de inrichting van het heiligdom behoorden, te zien (Num. 4:17-20). Het enige gedeelte van het huis van Jehovah waar Samuël mocht komen, was het voorhof van de tabernakel. Daarom moet hij de deuren geopend hebben die toegang verschaften tot het voorhof, en daar moet hij ook geslapen hebben. In de tijd dat de tabernakel zich permanent in Silo bevond, zijn er kennelijk verscheidene gebouwen opgericht, en een daarvan kan als Samuëls slaapplaats hebben gediend.

Op een nacht, nadat Samuël zich ter ruste had gelegd, hoorde hij een stem die hem bij zijn naam riep. Omdat hij dacht dat het de stem van de hogepriester Eli was, liep hij snel naar hem toe. Nadat dit driemaal was gebeurd, begreep Eli dat Jehovah Samuël geroepen had en gaf hem dienovereenkomstig aanwijzingen. Jehovah maakte toen aan Samuël zijn oordeel tegen het huis van Eli bekend. Uit angst deelde Samuël niets van het woord van Jehovah mee, totdat Eli er bij hem op aandrong. Aldus begon Samuëls profetische taak, en mettertijd werd heel Israël gewaar dat hij werkelijk Jehovah’s profeet was. — 1 Sam. 3:2-21.

GAAT ISRAËL VOOR IN DE WARE AANBIDDING

Ruim 20 jaar later keerden de Israëlieten zich op aansporing van Samuël van de afgodenaanbidding af en gingen alleen Jehovah dienen. Vervolgens riep Samuël de Israëlieten te Mizpa bijeen. De Filistijnen maakten van deze gelegenheid gebruik om het land binnen te vallen. Daar de zonen van Israël bevreesd werden, vroegen zij Samuël tot Jehovah om hulp te roepen. Hij willigde hun verzoek in en offerde bovendien een zuiglam (1 Sam. 7:2-9). Natuurlijk was Samuël, als een niet-priesterlijke leviet uit de familie der Kehathieten, niet gerechtigd om bij het altaar van het heiligdom dienst te doen (Num. 18:2, 3, 6, 7), en er is geen bericht voorhanden dat hij dat ooit heeft gedaan. Als Jehovah’s vertegenwoordiger en profeet kon hij echter, op aanwijzing van Jehovah, op andere plaatsen offers brengen; Gideon (Recht. 6:25-28) en Elia deden dit eveneens (1 Kon. 18:36-38). Jehovah verhoorde Samuëls gebed door de Filistijnen in verwarring te brengen en de Israëlieten aldus in staat te stellen een beslissende overwinning te behalen. Ter herinnering hieraan plaatste Samuël een steen tussen Mizpa en Jesana en noemde die Eben-Haëzer („de Steen der Hulp”) (1 Sam. 7:10-12). Waarschijnlijk zonderde Samuël iets van de buit van deze en andere oorlogen af en heiligde het om de tabernakel te onderhouden. — 1 Kron. 26:27, 28.

Gedurende de tijd dat Samuël rechter was, leden de Filistijnen nog meer nederlagen (1 Sam. 7:13, 14), en het bleek een periode te zijn die gekenmerkt werd door bijzondere paschavieringen (2 Kron. 35:18). Samuël schijnt ook een regeling te hebben opgesteld voor de taken van de levitische poortwachters, en mogelijkerwijs heeft deze als basis gediend voor de wijze waarop David het werk van de levieten organiseerde (1 Kron. 9:22). Vanuit zijn huis te Rama in het bergland van Efraïm bezocht Samuël ieder jaar in een kring Bethel, Gilgal en Mizpa en richtte Israël in al deze plaatsen (1 Sam. 7:15-17). Hij maakte nooit misbruik van zijn positie als rechter. Zijn reputatie was onberispelijk (1 Sam. 12:2-5). Maar zijn zonen, Joël en Abia, bogen het recht. — 1 Sam. 8:2, 3.

ZALFT SAUL TOT KONING

Aangezien Samuëls zonen ontrouw waren en er een oorlog met de Ammonieten dreigde, wendden de oudere mannen van Israël zich tot Samuël met het verzoek een koning over hen aan te stellen (1 Sam. 8:4, 5; 12:12). Jehovah’s antwoord op Samuëls gebed luidde dat hij, hoewel het verzoek van het volk een gebrek aan geloof in Jehovah’s koningschap verried, het verzoek niettemin moest inwilligen maar hun erover moest inlichten wat de koning rechtens toekwam. Hoewel Samuël hun meedeelde dat de monarchie het verlies van bepaalde vrijheden tot gevolg zou hebben, bleven zij er toch op aandringen een koning te willen hebben. Nadat Samuël de mannen van Israël had weggestuurd, leidde Jehovah de aangelegenheden zo dat Samuël de Benjaminiet Saul tot koning zalfde (1 Sam. 8:6–10:1). Daarna riep Samuël de Israëlieten te Mizpa bijeen, en daar werd Saul door het lot als koning aangewezen (1 Sam. 10:17-24). Weer sprak Samuël over datgene wat het koningschap rechtens toekwam en legde dit bovendien schriftelijk vast. — 1 Sam. 10:25.

Na Sauls overwinning op de Ammonieten gebood Samuël de Israëlieten naar Gilgal te komen om het koningschap opnieuw te bevestigen. Bij deze gelegenheid blikte Samuël terug op zijn eigen verleden alsook op Israëls geschiedenis en toonde dat de koning en het volk Jehovah moesten gehoorzamen om Zijn goedkeuring te behouden. Om hen ervan te doordringen hoe ernstig het was dat zij Jehovah als Koning hadden verworpen, bad Samuël om een voor die tijd van het jaar ongebruikelijke onweersbui. Jehovah’s verhoring van deze smeekbede bewoog het volk ertoe de ernst van hun overtreding te erkennen. — 1 Sam. 11:14–12:25.

Naderhand moest Samuël Saul bij twee gelegenheden terechtwijzen wegens ongehoorzaamheid aan goddelijke leiding. In het eerste geval kondigde Samuël aan dat Sauls koningschap niet bestendig zou zijn omdat hij zo aanmatigend was geweest zelf een offer te brengen in plaats van te wachten, zoals hem bevolen was (1 Sam. 13:10-14). De tweede oordeelsboodschap die Samuël over Saul uitsprak, was dat Jehovah hem als koning verwierp omdat hij ongehoorzaam was geweest en koning Agag, alsook het beste van het Amalekitische klein- en rundvee in het leven had gelaten. Als antwoord op Sauls smeekbede verscheen Samuël met hem voor de oudere mannen van Israël en het volk. Daarna gebood Samuël, Agag bij hem te brengen, en toen hakte hij „Agag in stukken voor het aangezicht van Jehovah te Gilgal”. — 1 Sam. 15:10-33.

ZALFT DAVID

Nadat de twee mannen uiteen waren gegaan, hadden zij geen contact meer met elkaar. Samuël ging echter rouw bedrijven over Saul. Maar Jehovah God onderbrak zijn rouwtijd door hem opdracht te geven naar Bethlehem te gaan en een van de zonen van Isaï tot toekomstige koning van Israël te zalven. Om bij Saul geen argwaan te wekken, waardoor Samuëls leven in gevaar gebracht zou kunnen worden, gaf Jehovah Samuël het bevel om een koe als offer mee te nemen. De oudere mannen van Bethlehem beefden voor Samuël, waarschijnlijk omdat zij vreesden dat hij gekomen was om hen wegens enig kwaaddoen terecht te wijzen of te bestraffen. Maar hij verzekerde hun dat zijn komst vrede betekende, en vervolgens zorgde hij ervoor dat Isaï en zijn zonen samen met hem deelnamen aan een offermaal. Samuël was onder de indruk van de uiterlijke verschijning van Isaï’s eerstgeboren zoon Eliab en dacht dat deze zoon stellig Jehovah’s keuze was voor het koningschap. Maar noch Eliab noch een van de andere zes aanwezige zonen van Isaï was door Jehovah uitgekozen. Op aandrang van Samuël werd daarom de jongste zoon, David, die de schapen aan het weiden was, geroepen, en deze werd vervolgens te midden van zijn broers gezalfd. — 1 Sam. 15:34–16:13.

Later, nadat koning Saul diverse malen had getracht David te doden, vluchtte deze naar Samuël te Rama. De twee mannen gingen vervolgens naar Najoth, en David bleef daar totdat Saul zelf naar hem kwam zoeken (1 Sam. 19:18–20:1). In de periode dat David omwille van Saul nog voortvluchtig was, „stierf Samuël; en heel Israël kwam toen bijeen, en zij weeklaagden over hem en begroeven hem bij zijn huis te Rama” (1 Sam. 25:1). Samuël stierf dus als een goedgekeurde dienstknecht van Jehovah God, na zijn leven lang trouw gediend te hebben (Ps. 99:6; Jer. 15:1; Heb. 11:32). Hij had blijk gegeven van volharding in het vervullen van zijn opdracht (1 Sam. 16:6, 11), toewijding aan de ware aanbidding (1 Sam. 7:3-6), eerlijkheid in zijn handelingen (1 Sam. 12:3), en moed en vastberadenheid in het verkondigen en hoog houden van Jehovah’s oordelen en beslissingen. — 1 Sam. 10:24; 13:13; 15:32, 33.

Zie voor het verslag over Sauls verzoek aan het geestenmedium in En-Dor om Samuël voor hem op te laten komen, onder SAUL.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen