Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1712-1713
  • Zee

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Zee
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • JEHOVAH, DE SCHEPPER EN BEHEERSER VAN DE ZEE
  • ZEEËN IN EN ROND PALESTINA
  • DE AFGROND
  • FIGUURLIJK GEBRUIK
  • Zee
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Dode Zee
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Dode zee
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Oostelijke Zee
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1712-1713

ZEE.

De samenhangende watermassa der aarde, als onderscheiden van het vaste land; of een grote uitgestrektheid zout of zoet water die gewoonlijk kleiner is dan een oceaan en geheel of gedeeltelijk omsloten wordt door land. Water bedekt 70,8 procent van het aardoppervlak.

JEHOVAH, DE SCHEPPER EN BEHEERSER VAN DE ZEE

Herhaaldelijk wordt in de bijbel te kennen gegeven dat Jehovah de Schepper van de zeeën is, die op de derde scheppingsdag werden geformeerd als onderscheiden van het droge land (Gen. 1:9, 10, 13; Neh. 9:6; Hand. 4:24; 14:15; Openb. 14:7). De bijbel spreekt er ook over dat God macht over de zee kan uitoefenen en haar in bedwang kan houden (Job 26:12; Ps. 65:7; 89:9; Jer. 31:35). Toen Gods Zoon op aarde was, werd hem door zijn Vader de autoriteit verleend om de zee te gebieden, en hij maakte daar ook gebruik van (Matth. 8:23-27; Mark. 4:36-41; Joh. 6:17-20). Dat God de zeeën beheerst, blijkt uit de manier waarop de kusten en getijden de zee binnen de haar gestelde grenzen houden, alsof ze met deuren is gebarricadeerd (Job 38:8-11; Ps. 33:7; Spr. 8:29; Jer. 5:22; zie ZAND). Deze van wijsheid en macht getuigende regeling in verband met de zee, alsook de rol die de zee in de waterkringloop van de aarde vervult (Pred. 1:7; Amos 5:8), maken haar tot een voorbeeld van Jehovah’s wonderwerken (Ps. 104:24, 25). Poëtisch uitgedrukt, verheffen zelfs de zeeën hun stem in een lofzang voor hun Schepper. — Ps. 96:11; 98:7.

ZEEËN IN EN ROND PALESTINA

De belangrijkste van de zeeën bij Palestina was de „Grote [Middellandse] Zee”, ook wel de „westelijke zee” of eenvoudigweg „de Zee” genoemd (Joz. 1:4; Deut. 11:24; Num. 34:5). Andere waren de „Rode Zee” of „Egyptische zee” (Ex. 10:19; Jes. 11:15), de „Zoutzee” [Dode Zee], „zee van de Araba” of „oostelijke zee” (Deut. 3:17; Ezech. 47:18) en de „zee van Galilea”, „zee van Kinnereth” of zee van „Tiberias” (Matth. 4:18; Num. 34:11; Joh. 6:1). Als in de bijbel de uitdrukking „de zee” gebruikt wordt, moet vaak aan de hand van de context bepaald worden welk water hiermee bedoeld wordt (Ex. 14:2 [vergelijk 13:18]; Mark. 2:13 [vergelijk vers 1]). Soms wordt de Hebreeuwse term toegepast op rivieren. — Jer. 51:36 (de Eufraat); Jes. 19:5 (de Nijl).

DE AFGROND

Het Griekse woord a·busʹsos, dat „zeer of buitengewoon diep” betekent en vaak vertaald wordt met „afgrond”, wordt soms met betrekking tot de zee gebruikt of daarmee vergeleken wegens de grote, bijna peilloze diepte van de zee (Rom. 10:6, 7; vergelijk Deuteronomium 30:12, 13). In de symbolische taal van de Openbaring wordt over het „wilde beest dat uit de afgrond opstijgt” (Openb. 11:7), in Openbaring 13:1 gezegd dat het uit de „zee” opstijgt.

FIGUURLIJK GEBRUIK

Terwijl het Beloofde Land zich zou uitstrekken „van de Rode Zee tot aan de zee van de Filistijnen [de Grote Zee] en van de wildernis tot aan de Rivier [de Eufraat]”, wordt met de beschrijving van het grondgebied van het komende Messiaanse koninkrijk, dat zich „van zee tot zee en van de Rivier tot de einden der aarde” zou uitstrekken, blijkbaar op de hele aardbol gedoeld (Ex. 23:31; Zach. 9:9, 10; vergelijk Daniël 2:34, 35, 44, 45). Dit blijkt uit de toepassing die Mattheüs en Johannes aan de profetie van Zacharia geven, een profetie waarin Zacharia Psalm 72:8 aanhaalt. — Matth. 21:4-9; Joh. 12:12-16.

Jeremia beschreef het geluid van degenen die Babylon zouden aanvallen, „als de zee die onstuimig is” (Jer. 50:42). Toen hij voorzei dat „de zee” over Babylon heen zou slaan, doelde hij dan ook blijkbaar op de vloed van de veroverende troepen onder de Meden en Perzen. — Jer. 51:42; vergelijk Daniël 9:26.

Jesaja vergeleek de goddelozen der aarde, de rusteloze, van God vervreemde mensenmassa, met „de opgezweepte zee, wanneer die niet tot rust kan komen, waarvan de wateren zeewier en slijk blijven opwerpen” (Jes. 57:20). In Openbaring 17:1, 15 wordt gezegd dat de „wateren” waarop Babylon de Grote „zit”, „volken en scharen en natiën en talen” betekenen. Verder profeteerde Jesaja betreffende Gods „vrouw”, Sion: „Want tot u zal de rijkdom der zee zich wenden; zelfs het vermogen der natiën zal tot u komen” (Jes. 59:20; 60:1, 5). Dit schijnt te betekenen dat velen zich van de mensenmassa afkeren en zich tot Gods symbolische „vrouw” wenden. Dit zou licht kunnen werpen op het doel dat de profetische „koning van het noorden” beoogt als hij „zijn paleistenten . . . tussen de grote [Middellandse] zee en de heilige Sieraadberg [waarop Gods heiligdom in Jeruzalem of Sion stond]” plant. — Dan. 11:40, 45.

Daniël beschreef vier „beesten” die „uit de zee” opstegen en onthulde dat ze politieke koningen of koninkrijken symboliseerden (Dan. 7:2, 3, 17, 23). Ook Johannes sprak over een ’wild beest dat uit de zee opstijgt’, en doordat hij in symbolische taal melding maakt van diademen en een troon, wordt weer de voorstelling van een politieke organisatie gekoppeld aan dit beest uit de „zee” (Openb. 13:1, 2). Ook zag hij in een visioen de tijd dat er „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” zouden zijn, en de „zee” — de rusteloze, van God vervreemde mensenmassa — er niet meer zou zijn. — Openb. 21:1.

Judas, de broer van Jakobus, waarschuwt zijn medechristenen voor het grote gevaar dat goddeloze mannen heimelijk de gemeente zouden binnendringen teneinde haar in moreel opzicht te verontreinigen. Hij noemt hen „woeste golven van de zee, die hun eigen oorzaken van schande opschuimen” (Jud. 4-13). Wellicht heeft Judas een eerder door Jesaja gedane uitspraak (Jes. 57:20) in gedachten gehad en beschreef hij in figuurlijke taal hoe zulke personen onbeteugeld en vermetel Gods wetten negeerden en zich in hun ontaarde, wellustige gedrag niets van de door God ingestelde morele barrières aantrokken. Een commentator merkt hierover op: „. . . zij stuwen, zichtbaar voor allen, de modder en het vuil van hun excessen omhoog, . . . Deze mannen schuimen derhalve hun eigen schanddaden op en stuwen ze voor het oog van iedereen omhoog, zodat er wegens de wandaden van deze zogenaamde christenen een blaam op de Kerk komt te rusten” (F. C. Cook, Commentary on Jude). Een ander zegt: „Wat zij te kennen geven, heeft even weinig inhoud en is even waardeloos als het schuim van de oceaangolven, en komt in feite neer op de verkondiging van hun eigen schande.” — Barnes’ Notes on the New Testament (blz. 1518); vergelijk Petrus’ beschrijving van zulke mannen in 2 Petrus 2:10-22.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen