Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1719-1722
  • Zeventig weken

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Zeventig weken
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN MESSIAANSE PROFETIE
  • HET BEGIN VAN DE „ZEVENTIG WEKEN”
  • DE KOMST VAN DE MESSÍAS NA 69 „WEKEN”
  • Op de helft van de week „afgesneden”
  • Verbond „één week lang” van kracht
  • Slachtoffers en offergaven „doen ophouden”
  • Overtreding en zonde geëindigd
  • Zalving van het Heilige der Heiligen
  • ’Een zegel drukken op visioen en profeet’
  • De stad en de heilige plaats verwoesten
  • Zeventig weken
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • De tijd voor de komst van de Messias onthuld
    Schenk aandacht aan Daniëls profetie!
  • Wie is de Messías uit het boek Daniël?
    Ontwaakt! 1972
  • Messías de Koning identificeren
    „Uw koninkrijk kome”
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1719-1722

ZEVENTIG WEKEN.

In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros de Meder, onderscheidde de profeet Daniël aan de hand van Jeremia’s profetie dat de tijd voor zowel de bevrijding van de joden uit Babylon als hun terugkeer naar Jeruzalem nabij was. Vervolgens zocht hij Jehovah naarstig in gebed, en dat was in overeenstemming met de woorden van Jeremia: „’En gij zult mij stellig roepen en komen en tot mij bidden, en ik wil naar u luisteren. En gij zult mij werkelijk zoeken en mij vinden, want gij zult mij zoeken met geheel uw hart. En ik wil mij door u laten vinden’, is de uitspraak van Jehovah. . . . ’En ik wil u terugbrengen naar de plaats vanwaar ik u in ballingschap heb doen gaan.’” — Jer. 29:10-14; Dan. 9:1-4.

Terwijl Daniël bad, zond Jehovah zijn engel Gabriël naar hem toe met een profetie die door vrijwel alle bijbelcommentators als een Messiaanse profetie wordt erkend, hoewel zij over de betekenis ervan heel uiteenlopende meningen hebben. Gabriël zei:

„Zeventig weken zijn vastgesteld over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te doen eindigen en aan zonde een eind te maken en verzoening te doen voor dwaling en om voor onbepaalde tijden rechtvaardigheid in te voeren en een zegel te drukken op visioen en profeet, en om het Heilige der Heiligen te zalven. En gij dient te weten en het inzicht te hebben dat er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messias de Leider, zeven weken, alsook tweeënzestig weken, zullen zijn. Ze zal terugkeren en werkelijk herbouwd worden, met een openbaar plein en een gracht, maar in de druk der tijden. En na de tweeënzestig weken zal de Messias worden afgesneden, met niets voor zichzelf. En de stad en de heilige plaats zullen door het volk van een leider die komt, ten verderve worden gebracht. En het einde ervan zal door de vloed zijn. En tot het einde zal er oorlog zijn; datgene waartoe besloten is, is verwoestingen. En hij moet het verbond voor de velen één week lang van kracht laten blijven; en op de helft van de week zal hij slachtoffer en offergave doen ophouden. En op de vleugel van walgelijkheden zal degene komen die verwoesting veroorzaakt; en totdat een verdelging voltrokken is, zal zich dan juist datgene waartoe besloten is, ook over degene die woest ligt, uitstorten.” — Dan. 9:24-27.

EEN MESSIAANSE PROFETIE

Het is duidelijk dat deze profetie bijzonder waardevol is om de Messias te kunnen identificeren. Het is uitermate belangrijk zowel het tijdstip vast te stellen waarop de 70 weken zijn begonnen als de duur ervan te bepalen. Indien het letterlijke weken van elk zeven dagen zouden zijn, dan is de profetie hetzij niet in vervulling gegaan — en dat is onmogelijk (Jes. 55:10, 11; Hebr. 6:18) — of de Messias is reeds meer dan 24 eeuwen geleden in de dagen van het Perzische Rijk gekomen maar werd destijds niet geïdentificeerd. In het laatste geval zouden de tientallen andere nauwkeurig in de bijbel vermelde kwalificaties waaraan de Messias moest voldoen, niet in vervulling zijn gegaan. Het is dus duidelijk dat de 70 weken symbolisch moeten worden opgevat en een veel langere tijdsperiode omvatten. De in de profetie beschreven gebeurtenissen waren van dien aard dat ze zich beslist niet binnen 70 letterlijke weken of iets meer dan een jaar en vier maanden kunnen hebben voorgedaan. De meeste bijbelgeleerden zijn het erover eens dat de in de profetie genoemde „weken” jaarweken zijn. In sommige Nederlandse vertalingen wordt in de voetnoot bij Daniël 9:24 over „weken van jaren” (WV) of „jaarweken” (PC) gesproken, terwijl de Duitse joodse vertaling onder redactie van dr. Zunz in de eigenlijke tekst „(jaar-)weken” gebruikt.

HET BEGIN VAN DE „ZEVENTIG WEKEN”

Teneinde vast te stellen wanneer de 70 weken begonnen, is het belangrijk op te merken dat Nehemia melding maakt van een decreet dat door koning Artaxerxes van Perzië in het 20ste jaar van zijn regering, in de maand Nisan, werd uitgevaardigd en waarin werd gezegd dat de stad Jeruzalem en haar muur herbouwd moesten worden (Neh. 2:1, 5, 7, 8). Uit de geschiedenis blijkt dat dit in 455 v.G.T. plaatsvond. — Zie ARTAXERXES nr. 3.

De „zeventig weken” begonnen pas te tellen op het tijdstip in 455 v.G.T. dat Nehemia en zijn gezelschap in Jeruzalem aankwamen. Dergelijke voorvallen treffen wij meer aan in de Schrift. Om een voorbeeld te noemen: Het decreet dat Cyrus uitvaardigde in verband met de vrijlating van de joden uit Babylon was het teken dat de 70-jarige verwoesting van Jeruzalem spoedig zou eindigen. Maar het feitelijke einde van die 70 jaar kwam pas toen Zerubbabel en zijn gevolg werkelijk in Jeruzalem aankwamen. In de zevende maand van het jaar (Tisjri) waren de Israëlieten in hun steden, en zij bouwden op het tempelterrein een altaar en brachten slachtoffers; in het midden van de maand vierden zij het Loofhuttenfeest (Ezra 3:1-6). Op dat tijdstip van het jaar, precies 70 jaar voordien, had het door Nebukadnezar achtergelaten joodse overblijfsel de profeet Jeremia gegrepen en meegenomen naar Egypte, waardoor het land woest en verlaten, zonder bewoner, achterbleef. — 2 Kon. 25:25, 26; Jer. 29:10.

Evenzo zouden de „zeventig weken” nog niet beginnen te tellen toen Artaxerxes Nehemia opdroeg naar Jeruzalem terug te keren, maar pas nadat Nehemia in Jeruzalem was aangekomen. De reis vanuit Susan, de winterresidentie van Artaxerxes, nam ongeveer vier maanden in beslag. Nehemia kwam tegen het einde van de maand Tammuz in Jeruzalem aan. Vervolgens gaf Nehemia omstreeks de 3de of de 4de dag van de volgende maand (Ab) het bevel de muren van Jeruzalem te herbouwen. Dit was omstreeks 26/27 of 27/28 juli 455 v.G.T. Op de 25ste dag van de daaropvolgende maand (Elul) waren de muren voltooid, d.w.z. in slechts 52 dagen (Neh. 6:15). Dat zou op 17 september 455 v.G.T. zijn geweest. Aan het begin van die 52 dagen ging het woord of het bevel om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen in die zin uit dat het toen van kracht werd. Daarna werden de herstelwerkzaamheden aan de stad zelf voortgezet. — Dan. 9:25.

In de eerste zeven „weken” (49 jaar) waren Nehemia, gesteund door Ezra, en later anderen die hen wellicht zijn opgevolgd, „in de druk der tijden” werkzaam; zij hadden zowel van binnen uit, van de joden zelf, als van buiten af, van de zijde der Samaritanen en anderen, met moeilijkheden te kampen. In het boek Maleachi, dat na 443 v.G.T. werd geschreven, wordt scherpe kritiek uitgeoefend op de slechte toestand waarin de joodse priesterschap tegen die tijd was komen te verkeren. Men neemt aan dat de terugkeer van Nehemia naar Jeruzalem, die volgde op een bezoek aan Artaxerxes (vergelijk Nehemia 5:14; 13:6, 7), na die datum plaatsvond. Hoe lang hij na 455 v.G.T. zijn bemoeienissen in verband met de opbouw van de stad nog heeft voortgezet, onthult de bijbel niet. Blijkbaar werd het werk echter, hoewel „in de druk der tijden”, binnen 49 jaar (zeven jaarweken) voltooid in de mate waarin dat noodzakelijk was en bleven Jeruzalem en zijn tempel tot de komst van de Messias bestaan. — Zie MALEACHI, HET BOEK (Wanneer geschreven).

DE KOMST VAN DE MESSÍAS NA 69 „WEKEN”

De volgende 62 „weken” (vs. 25), die daarna worden genoemd en die deel uitmaken van de 70 „weken”, zouden aansluiten op de „zeven weken”. Vanaf het 20ste jaar van Artaxerxes tot op „Messias de Leider” zouden er dus 7 plus 62 „weken”, ofte wel 69 „weken” — 483 jaar — verstrijken, de periode van 455 v.G.T. tot 29 G.T. Zowel uit de wereldlijke als uit de bijbelse geschiedenis blijkt dat Jezus in de herfst van dat jaar, 29 G.T., tot Johannes kwam en zich liet dopen, waardoor hij de Gezalfde, Messias de Leider, werd. Misschien hadden de joden aan de hand van Daniëls profetie de tijd berekend waarop de Messias zou verschijnen en zagen zij omstreeks deze tijd derhalve naar hem uit. In ieder geval zegt de bijbel dat „het volk vol verwachting was en allen in hun hart overlegden omtrent Johannes: ’Zou hij misschien de Christus zijn?’” — Luk. 3:15.

Op de helft van de week „afgesneden”

Gabriël zei verder tot Daniël: „Na de tweeënzestig weken zal de Messias worden afgesneden, met niets voor zichzelf” (vs. 26). Enige tijd na het einde van de ’zeven plus tweeënzestig weken’, in werkelijkheid zo’n drie en een half jaar daarna, werd Christus door de dood aan een martelpaal „afgesneden”, waardoor hij alles wat hij bezat opgaf als losprijs voor de mensheid (Jes. 53:8). De feiten geven te kennen dat Jezus gedurende de eerste helft van de „week” zijn bediening verrichtte. Bij één gelegenheid, waarschijnlijk in de herfst van 32 G.T., vertelde hij een illustratie, waarin hij kennelijk de joodse natie vergeleek met een vijgeboom (vergelijk Mattheüs 17:15-20; 21:18, 19, 43) die „drie jaar” geen vrucht had gedragen. De wijngaardenier zei tot de eigenaar van de wijngaard: „Meester, laat hem ook dit jaar nog staan, totdat ik eromheen heb gegraven en mest heb gelegd; en indien hij dan in de toekomst vruchten voortbrengt, dan is het goed; maar zo niet, dan moet gij hem omhakken” (Luk. 13:6-9). Mogelijk doelde Jezus hier op de tijdsperiode waarin hij onder de negatief reagerende joden zijn bediening had verricht, die tot op dat tijdstip al zo’n drie jaar had geduurd en die hij tot in het daaropvolgende vierde jaar zou voortzetten. — Zie JEZUS CHRISTUS (Tijdstip van zijn geboorte, zijn levensduur en de lengte van zijn bediening).

Verbond „één week lang” van kracht

Vers 27 van Daniël hoofdstuk 9 luidt: „En hij moet het verbond voor de velen één week lang [ofte wel zeven jaar] van kracht laten blijven; en op de helft van de week zal hij slachtoffer en offergave doen ophouden.” Het hier genoemde „verbond” kon niet het Wetsverbond zijn, want drie en een half jaar nadat de 70ste „week” was begonnen, werd dit verbond op basis van Christus’ slachtoffer door God tenietgedaan: „Hij heeft het [de Wet] uit de weg geruimd door het aan de martelpaal te nagelen” (Kol. 2:14). En: „Christus heeft ons losgekocht van de vloek der Wet . . . Het doel was dat de zegen van Abraham door bemiddeling van Jezus Christus aan de natiën ten deel zou vallen” (Gal. 3:13, 14). God heeft echter wel door bemiddeling van Christus de zegeningen van het Abrahamitische verbond aan Abrahams natuurlijke nakomelingen doen toekomen en de heidenen daarvan buitengesloten tot aan het tijdstip waarop Petrus het evangelie predikte tot de Italiaan Cornelius (Hand. 3:25, 26; 10:1-48). Deze bekering van Cornelius en zijn huisgezin vond plaats na de bekering van Saulus van Tarsus, die algemeen op 34 of 35 G.T. wordt gesteld; hierna genoot de gemeente een periode van vrede en werd ze opgebouwd (Hand. 9:1-16, 31). Het schijnt dus dat Cornelius in de herfst van 36 G.T. in de christelijke gemeente werd opgenomen, en daarmee eindigde de 70ste „week”, of eindigden 490 jaar, gerekend vanaf 455 v.G.T.

Slachtoffers en offergaven „doen ophouden”

De uitdrukking „doen ophouden” die in verband met slachtoffer en offergave wordt gebezigd, betekent letterlijk „sabbat doen houden, doen rusten, met werken doen ophouden”. Het „slachtoffer en [de] offergave” die volgens Daniël 9:27 zouden moeten „ophouden”, konden geen betrekking hebben op het loskoopoffer van Jezus, en het zou ook niet logisch zijn te veronderstellen dat het daarbij ging om eventuele geestelijke slachtoffers van hen die in Jezus’ voetstappen traden. Ze moeten betrekking hebben op de slachtoffers en offergaven die overeenkomstig de wet van Mozes door de joden in de tempel te Jeruzalem werden gebracht.

De „helft van de week” zou in het midden van de zeven jaar vallen, ofte wel aan het einde van de eerste drie en een half jaar van die „week” van jaren. Aangezien de 70ste „week” in de herfst van 29 G.T. begon — toen Jezus gedoopt en Christus of de Gezalfde werd — zou de helft van die week (drie en een half jaar) zich uitstrekken tot de lente van 33 G.T., ofte wel tot het Pascha (14 Nisan) van dat jaar. Volgens de Gregoriaanse kalender viel die dag kennelijk op 1 april 33 G.T. De apostel Paulus deelt ons mee dat Jezus ’was gekomen om Gods wil te doen’, die inhield dat hij ’het eerste [de slachtoffers en offergaven volgens de Wet] wegdeed om het tweede in te stellen’. Dit deed Jezus toen hij zijn eigen lichaam als slachtoffer bracht. — Hebr. 10:1-10.

Hoewel de joodse priesters slachtoffers bleven brengen in de tempel te Jeruzalem totdat die in 70 G.T. werd verwoest, hielden de slachtoffers voor zonde op in die zin dat ze door God niet meer werden aanvaard of voor hem geen rechtsgeldigheid meer hadden. Vlak voor zijn dood zei Jezus tot de inwoners van Jeruzalem: „Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Matth. 23:38). Christus „heeft voor altijd één slachtoffer voor zonden gebracht . . . Want door één slachtoffer heeft hij hen die geheiligd worden, voor altijd tot volmaaktheid gebracht.” „Welnu, waar [zonden en wetteloze daden] vergeven zijn, daar is geen offergave voor zonde meer” (Hebr. 10:12-14, 18). De apostel Paulus vestigt er de aandacht op dat in de profetie van Jeremia gesproken wordt over een nieuw verbond, waardoor het vroegere [Wets]verbond verouderd was gemaakt en oud werd en „op het punt [stond] te verdwijnen”. — Hebr. 8:7-13.

Overtreding en zonde geëindigd

Dat Jezus in de dood werd afgesneden, werd opgewekt en in de hemel verscheen, had tot gevolg dat ’overtreding werd beëindigd en aan zonde een eind werd gemaakt en verzoening werd gedaan voor dwaling’ (Dan. 9:24). Door het Wetsverbond werden de joden als zondaars aan de kaak gesteld en als zodanig veroordeeld, en als verbondsverbrekers kwamen zij onder een vloek te staan. Waar de zonde echter „overvloedig was”, omdat ze door de Mozaïsche wet openbaar gemaakt of aan het licht gebracht werd, waren Gods barmhartigheid en gunst door bemiddeling van zijn Messias nog veel overvloediger (Rom. 5:20). Door het slachtoffer van de Messias kunnen de overtredingen en zonden van berouwvolle zondaars worden tenietgedaan en kan de straf daarvoor opgeheven worden.

Op basis van de waarde van Christus’ dood aan de paal konden berouwvolle gelovigen met God worden verzoend. Hun zonden werden verzoenend bedekt en nu konden zij door God „rechtvaardig verklaard” worden. Die rechtvaardigheid zal eeuwig duren en bewerken dat degenen die rechtvaardig verklaard zijn, eeuwig leven ontvangen. — Rom. 3:21-25.

Zalving van het Heilige der Heiligen

Jezus werd bij zijn doop met heilige geest gezalfd; de heilige geest daalde zichtbaar in de gedaante van een duif op hem neer. Maar de zalving van het „Heilige der Heiligen” duidt op veel meer dan op de zalving van de Messias, want de uitdrukking „Heilige der Heiligen” of „Allerheiligste” doelt niet op een afzonderlijke persoon. Deze uitdrukking werd gebezigd om het ware heiligdom van Jehovah God aan te duiden (Ex. 26:33, 34; 1 Kon. 6:16; 7:50). Derhalve moet de zalving van het in het boek Daniël genoemde „Heilige der Heiligen” betrekking hebben op de „grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt,” waar Jezus Christus als de grote hogepriester „met zijn eigen bloed” is binnengegaan (Hebr. 9:11, 12). Toen Jezus de waarde van zijn menselijke slachtoffer aan zijn Vader aanbood, had de hemel zelf het aanzien van de geestelijke werkelijkheid die door het Allerheiligste van de tabernakel en de latere tempel werd afgebeeld. Gods hemelse woonplaats was dus inderdaad gezalfd of afgezonderd als het „Heilige der Heiligen” in de grote geestelijke tempelregeling, die ten tijde van Jezus’ zalving met heilige geest in 29 G.T. tot bestaan kwam. — Matth. 3:16; Luk. 4:18-21; Hand. 10:37, 38; Hebr. 9:24.

’Een zegel drukken op visioen en profeet’

Alles wat door de Messias en in verband met de Messias tot stand werd gebracht — zijn slachtoffer, zijn opstanding en het verschijnen met de waarde van zijn slachtoffer voor het aangezicht van zijn hemelse Vader — alsook de andere dingen die gedurende de 70ste week plaatsvonden, ’drukken een zegel op visioen en profeet’ en laten zien dat deze waarachtig en van God afkomstig zijn. Ze krijgen het zegel van goddelijke ondersteuning, de bevestiging dat ze hun oorsprong vinden bij God en niet bij dwalende mensen. Het visioen is verzegeld in die zin dat het alleen betrekking heeft op de Messias, want het vindt in hem en door dat wat God door bemiddeling van hem bewerkt heeft, zijn vervulling (Openb. 19:10). Alleen door hem en in hem is een uitlegging mogelijk, en het gaat in niemand anders in vervulling. De betekenis ervan kan door niets anders ontzegeld worden. — Dan. 9:24.

De stad en de heilige plaats verwoesten

De gebeurtenissen die in het laatste gedeelte van Daniël 9:26 en 27 beschreven staan, gingen pas na de 70 „weken” in vervulling, maar ze waren een rechtstreeks gevolg van het feit dat de joden gedurende de 70ste „week” Christus hadden verworpen. De geschiedenis vermeldt dat Titus, de zoon van keizer Vespasianus van Rome, de leider was van de Romeinse strijdkrachten die tegen Jeruzalem optrokken. Ja, deze legers overstroomden Jeruzalem en de tempel als een vloed en verwoestten de stad en haar tempel. Aangezien deze heidense legers in een heilige plaats stonden, werden ze tot een ’walgelijk ding’ (Matth. 24:15). Alle pogingen die vóór het einde van Jeruzalem werden ondernomen om de situatie tot rust te brengen, waren tot mislukken gedoemd, want Gods verordening luidde: „Datgene waartoe besloten is, is verwoestingen.” En: „Totdat een verdelging voltrokken is, zal zich dan juist datgene waartoe besloten is, ook over degene die woest ligt, uitstorten.”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen