SJEOOL
(Sjeool).
Het woord „Sjeool” heeft geen betrekking op een afzonderlijke grafstede of een afzonderlijk graf (Hebreeuws: qeʹver, zoals in Rechters 16:31; qevoe·rahʹ, zoals in Genesis 35:20), en ook niet op een afzonderlijke grafheuvel (Hebreeuws: ga·dhisjʹ, zoals in Job 21:32), maar op het gemeenschappelijke graf van de gehele mensheid.
De Encyclopædia Britannica (uitg. 1965, Deel 11, blz. 276) zegt hierover: „Gedurende bijna de hele oudtestamentische tijd . . . gold Sjeool voor de Israëlieten als de plaats waar alle doden gelijk zijn. Sjeool bevond zich ergens ’onder’ de aarde. Wanneer de ’levensadem’ van een mens was uitgegaan en naar Jahweh was teruggekeerd, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam, en wanneer zijn begraven lichaam tot ontbinding was overgegaan, sliep de rest van zijn individualiteit in Sjeool. De doden bevonden zich in een toestand waarin zij noch pijn noch vreugde ervoeren. Sjeool hield geen verband met een beloning voor de rechtvaardigen of een straf voor de goddelozen. Goede en slechte mensen, tirannen en heiligen, koningen en wezen, Israëlieten en heidenen — allen sliepen te zamen, zonder zich van elkaars aanwezigheid bewust te zijn.”
In later eeuwen werd het religieuze denken van de joden weliswaar geïnfiltreerd door de Griekse leer van de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, maar uit de bijbel blijkt duidelijk dat Sjeool een plaats is waar geen bewustzijn bestaat — het gemeenschappelijke graf van de mensheid (Pred. 9:4-6, 10). Degenen die zich in Sjeool bevinden, loven God niet, noch maken zij gewag van hem (Ps. 6:4, 5; Jes. 38:17-19). Toch kan er niet worden gezegd dat Sjeool eenvoudig ’een toestand van afgescheiden zijn van God’ voorstelt, want volgens de Schrift is deze leer onhoudbaar, aangezien daarin wordt gezegd dat Sjeool „voor het aangezicht van Jehovah” is, en dat God in feite „daar” is (Spr. 15:11; Ps. 139:7, 8; Amos 9:1, 2). Om deze reden bad Job, die ernaar verlangde van zijn lijden verlost te worden, of hij naar Sjeool mocht gaan en of Jehovah dan later aan hem wilde denken en hem uit Sjeool te voorschijn wilde roepen. — Job 14:12-15.
Het woord Sjeool wordt in de geïnspireerde Schrift altijd met dood, niet met leven, in verband gebracht (1 Sam. 2:6; 2 Sam. 22:6; Ps. 18:4, 5; 49:7-10, 14, 15; 88:2-6; 89:48; Jes. 28:15-18; vergelijk ook Psalm 116:3, 7-10 met 2 Korinthiërs 4:13, 14, en Jona 2:1, 2, 6 met Mattheüs 12:40). Abel was blijkbaar de eerste die naar Sjeool ging, en sindsdien zijn talloze miljoenen mensen gestorven en net als hij tot het stof van de aardbodem teruggekeerd. Sjeool wordt als een „land van duisternis” (Job 10:21) en een plaats van „stilte” aangeduid. — Ps. 115:17.
Met Pinksteren in 33 G.T. deed de apostel Petrus een aanhaling uit Psalm 16:10 en bracht deze tekst van toepassing op Christus Jezus. Lukas, die Petrus’ woorden aanhaalde, gebruikte het Griekse woord haiʹdes en toonde derhalve aan dat Sjeool en Hades hetzelfde betekenen: het gemeenschappelijke graf van de mensheid. — Hand. 2:25-27, 29-32.
Het Hebreeuwse woord sje’ōlʹ komt in de hoofdtekst van de Hebreeuwse Geschriften 65 maal voor en nog één maal in de voetnoot bij Jesaja 7:11 in Kittels Biblia Hebraica. Derhalve komt het in de Nieuwe-Wereldvertaling 66 maal voor. In de Statenvertaling is het 33 maal met „hel” en 32 maal met „graf” vertaald. De katholieke Petrus-Canisiusvertaling vertaalt het woord 33 maal met „dodenrijk” en verder o.a. met „onderwereld”, „dood” en „afgrond”. Over het gebruik van het woord „hel” in bijbelvertalingen zegt Collier’s Encyclopedia (uitg. 1962, Deel 12, blz. 27): „Aangezien Sjeool in oudtestamentische tijden eenvoudig een aanduiding van de verblijfplaats der doden was en geen morele onderscheidingen suggereerde, is het woord ’hel’, zoals het tegenwoordig wordt begrepen, geen gelukkige vertaling.” Gelukkig zijn er sinds enige tijd vertalingen waarin dit woord eenvoudig wordt getranscribeerd en met „Sjeool” wordt weergegeven. (Zie JB; NW; RS.) Er bestaat thans geen Nederlands woord dat de precieze betekenis van de Hebreeuwse uitdrukking sje’ōlʹ weergeeft. De algemeen erkende grondbetekenis van het woord is „vragen, verzoeken of eisen”, en volgens de hebraïcus Gesenius betekent het feitelijk de „holle plaats” die zonder onderscheid alle doden der mensheid opvraagt of opeist. De hebraïcus L. Koehler brengt sje’ōlʹ in verband met een grondwoord dat „woest liggen, verwoest zijn” betekent (Journal of Semitic Studies, januari 1956, blz. 19, 20). Gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus wordt Sjeool geledigd en vernietigd. — Openb. 20:13, 14, waar Sjeool „Hades” wordt genoemd; zie GRAF; HADES; HEL.