Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1493-1494
  • Tent

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Tent
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • VOORBEELDEN VAN FIGUURLIJK GEBRUIK
  • Tent
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Tent der samenkomst
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Tent der samenkomst
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Tent van samenkomst
    Verklarende woordenlijst
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1493-1494

TENT

[Hebreeuws: ’oʹhel; Grieks: skeʹne].

Een opvouwbaar onderkomen, gemaakt van doeken of dierehuiden en ondersteund door een geraamte van stokken of stangen. Tenten behoren tot de oudste door mensen vervaardigde woningen (Gen. 4:20; 9:21) en werden gewoonlijk door nomadische volken in het Midden-Oosten gebruikt. — Gen. 9:27; Ps. 83:6.

Enkele details omtrent de vorm en het gebruik van tenten kan men uit de bijbel opmaken. Daarbij komt nog de kennis van de door Arabieren in meer recente tijd gebruikte tenten, want het schijnt dat deze niet wezenlijk verschillen van de tenten uit bijbelse tijden. Veel geleerden geloven dat de oudste tenten uit dierehuiden bestonden (Gen. 3:21; Ex. 26:14). De huidige bedoeïenen hebben gewoonlijk tenten van zwartachtige geiteharen stof. (Vergelijk Exodus 36:14; Hooglied 1:5.) Banen van dit materiaal worden aan elkaar genaaid; de totale grootte van de rechthoekige tent hangt van de welstand van de eigenaar en van het aantal bewoners af. De tent wordt ondersteund door een aantal stokken die ongeveer 1,5 tot 2 m lang zijn en waarvan de hoogste ongeveer in het midden staat; de tent wordt door koorden die aan tentpinnen bevestigd zijn, windvast gemaakt (Recht. 4:21). Wanneer men zich wil terugtrekken of tegen de wind wil beschermen, hangt men doeken aan de zijkanten van de tent, die evenwel omhooggeslagen of verwijderd kunnen worden voor ventilatie.

Het schijnt dat in bijbelse tijden grotere tenten gewoonlijk door hangende tentdoeken in op zijn minst twee afdelingen werden verdeeld. De ’tent van Sara’, waarover in Genesis 24:67 wordt gesproken, kan betrekking hebben op haar afdeling of op een tent die door haar alleen werd bewoond, want sommige rijke mannen hadden een aantal tenten, en vrouwen kregen soms een eigen tent (Gen. 13:5; 31:33). Waarschijnlijk lagen er in de tent matten op de grond.

Tenten waren karakteristiek voor het nomadenleven, terwijl de gezeten bevolking in huizen woonde. Daarom wordt over Abraham gezegd dat hij ’in tenten woonde’, terwijl hij „de stad [verwachtte] die werkelijke fundamenten heeft” (Hebr. 11:9, 10). Het schijnt dat de Israëlieten tijdens hun verblijf in Egypte hoofdzakelijk in huizen woonden en niet in tenten (Ex. 12:7). Maar nadat zij Egypte hadden verlaten, woonden zij weer in tenten (Ex. 16:16) en gebruikten deze gedurende de 40 jaar in de wildernis (Lev. 14:8; Num. 16:26). In die tijd waren twee speciale tenten van bijzonder belang: de „tabernakel” en Mozes’ tent (Ex. 25:8, 9; 26:1; 33:7; zie TABERNAKEL; TENT DER SAMENKOMST). Zelfs nadat de Israëlieten het Beloofde Land hadden veroverd, werden tenten soms nog door herders of landarbeiders op het veld gebruikt (Hoogl. 1:8). In Zacharia 12:7 wordt waarschijnlijk naar zulke personen verwezen, want wanneer een vijandelijke natie tegen het land optrok om de stad Jeruzalem aan te vallen, waren zij de eersten die getroffen werden en bescherming nodig hadden. Ook militaire bevelhebbers en strijdkrachten maakten tijdens langere veldtochten gebruik van tenten. — 1 Sam. 17:54; 2 Kon. 7:7; vergelijk Daniël 11:45.

Dat de Israëlieten zo lang in tenten hebben gewoond, heeft ongetwijfeld geleid tot het poëtische gebruik van het woord „tent” als aanduiding van elke soort van behuizing, ook wanneer het een normaal huis betrof. — Ex. 12:23, 30; 1 Sam. 13:2; 1 Kon. 12:16; Ps. 78:51.

VOORBEELDEN VAN FIGUURLIJK GEBRUIK

Deze vertrouwdheid met tenten wordt ook weerspiegeld in het feit dat de bijbel veelvuldig in figuurlijke zin over tenten spreekt. Hizkia schreef over de tijd toen hij de dood voor ogen had: „Mijn eigen woning is opgebroken en van mij weggehaald als de tent van herders” (Jes. 38:12). Net zoals een tent die op een bepaalde plaats staat, snel afgebroken en weggehaald kan worden door de stokken weg te nemen en de tentpinnen uit de grond te trekken, zo scheen Hizkia’s woonplaats in het land der levenden slechts een tijdelijke behuizing te zijn, die gemakkelijk weg te nemen was. Elifaz vergeleek de dood met het uitrukken van het tentkoord, waardoor de tent in elkaar zou zakken (Job 4:21). Ongeveer op dezelfde wijze gebruikte Paulus de tent als metafoor toen hij over het menselijk lichaam van door de geest verwekte christenen sprak. Een opvouwbare tent is een kwetsbaarder en tijdelijker onderkomen dan een normaal huis. De christenen die de geest als onderpand van het toekomstige hemelse leven bezitten, bevinden zich weliswaar op aarde in een sterfelijk lichaam van vlees, maar zij zien uit naar „een gebouw van God”, een hemels lichaam dat eeuwig, onverderfelijk is. — 1 Kor. 15:50-53; 2 Kor. 5:1-5; vergelijk 2 Petrus 1:13, 14.

Jeremia gebruikte de tent als symbool om de vernietiging af te beelden die over de joden zou komen (Jer. 4:20). Hij vergeleek de verwoeste natie met een vrouw wier tent met doorgesneden koorden op de grond lag. Haar erbarmelijke toestand trad nog duidelijker aan het licht doordat haar zonen zich in ballingschap bevonden en er dus niemand was overgebleven die haar bij het oprichten en spannen van de tent kon helpen (Jer. 10:20). Toen de Babyloniërs Jeruzalem hadden verwoest, kon de stad, die eens een verzameling woningen was geweest, worden beschreven als „de tent van de dochter van Sion” waarin God zijn woede had uitgestort. — Klaagl. 2:4.

In een aantal gevallen diende „tent” ook op een andere wijze als figuurlijke aanduiding. Iemands tent was een plaats van rust en bescherming tegen weersinvloeden (Gen. 18:1). Met het oog op de gebruiken in verband met gastvrijheid hadden bezoekers redenen om te geloven dat zij verzorgd en gerespecteerd zouden worden wanneer zij in iemands tent werden binnengenodigd. Wanneer dus in Openbaring 7:15 over de „grote schare” wordt gezegd dat God „zijn tent over hen [zal] uitspreiden”, duidt dit op beschermende zorg en zekerheid (Ps. 61:3, 4). Jesaja spreekt over de voorbereidingen die Gods vrouw, Sion, moet treffen voor de zonen die zij zal voortbrengen. Zij krijgt de opdracht: „Maak de plaats van uw tent wijder” (Jes. 54:2). Op die manier vergroot zij de beschermende plaats voor haar kinderen.

In Openbaring 21:1-3 vergunde God Johannes een blik in het duizendjarige rijk van Christus en zei: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven [of: zijn tent bij hen opslaan].” Door de tent of tabernakel in de wildernis werd afgeschaduwd hoe God bij de mensen zal wonen — niet persoonlijk, maar in vertegenwoordigende zin, doordat hij met hen handelt via het „Lam Gods”, die tevens de grote Hogepriester is. — Ex. 25:8; 33:20; Joh. 1:29; Hebr. 4:14.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen