TIGLATH-PILESER (III)
(Tiglath-Pileser) [mijn vertrouwen is de zoon van Esjarra (d.w.z. de god Ninib), of: mijn vertrouwen is de zoon (van de tempel) Esjarra].
Een machtig koning van Assyrië (wiens naam ook als Tilgath-Pilneser wordt gespeld) en de eerste die als zodanig met name in het bijbelse verslag wordt genoemd. Onder zijn heerschappij beleefde het Assyrische Rijk een tijdperk van reorganisatie, voortdurende expansie en bijzondere kracht, zodat het tot grote bloei kwam. Naar men algemeen aanneemt, was hij de eerste Assyrische monarch die de massadeportatie en overplaatsing van veroverde volken tot een vaste gedragslijn maakte. Naar verluidt zouden er in één jaar wel 154.000 mensen naar andere streken binnen het gebied van veroverde landen hebben moeten verhuizen. Deze rigoureuze gedragslijn had blijkbaar ten doel de nationale identiteit van de onderworpen volken teniet te doen en elke verenigde poging om het Assyrische juk af te werpen, te verzwakken of te verhinderen.
Deze koning verschijnt voor het eerst in het bijbelse verslag onder de naam „Pul” (2 Kon. 15:19). In 1 Kronieken 5:26 wordt ook gezegd dat God „de geest op[wekte] van Pul, de koning van Assyrië, en de geest van Tilgath-Pilneser, de koning van Assyrië”, zodat hij de leden van bepaalde stammen van Israël in ballingschap voerde (NW, 1969; SV). Men zou hier kunnen denken dat er over twee afzonderlijke koningen wordt gesproken, maar in oude wereldlijke bronnen worden beide namen op dezelfde persoon toegepast. De naam „Poeloe” komt in de zogenoemde „Babylonische koningslijst A” voor, terwijl in de „Synchronistische kroniek” Tiglath-Pileser (Toekoelti-apil-Esjarra) wordt genoemd. Het is ook van belang op te merken dat het Hebreeuwse werkwoord voor „voerde” in de bovenaangehaalde schriftplaats in het enkelvoud staat en niet in het meervoud. Er wordt algemeen aangenomen dat „Pul” de persoonlijke naam van de monarch was en dat hij de naam „Tiglath-Pileser” (de naam van een vroegere en beroemde Assyrische koning) pas aannam toen hij de troon besteeg. Gezien dit feit luidt 1 Kronieken 5:26 in de herziene uitgaven (sinds 1986) van de Nieuwe-Wereldvertaling: „Dientengevolge wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van Assyrië, ja, de geest van Tilgath-Pilneser, de koning van Assyrië, zodat hij . . .” (zie ook GNB, NBG).
Tijdens de regering van koning Menahem van Israël (ca. 790–780 v.G.T.) drong Tiglath-Pileser III („Pul”) het gebied van Palestina binnen, en Menahem trachtte bij de Assyriër in de gunst te komen door hem een bedrag van „duizend talenten zilver” aan schatting te betalen. Tijdelijk tevredengesteld trok Tiglath-Pileser zijn strijdkrachten terug (2 Kon. 15:19, 20). In de Assyrische documenten wordt over Menahem, alsook over koning Rezin van Damaskus en Hiram van Tyrus, gezegd dat zij schatplichtig waren aan Tiglath-Pileser.
Later, in de tijd van koning Achaz van Juda (ca. 762–746 v.G.T.), vormde koning Pekah van Israël een militair bondgenootschap met koning Rezin van Damaskus en viel Juda aan (2 Kon. 16:5, 6; Jes. 7:1, 2). Hoewel de profeet Jesaja koning Achaz de verzekering had gegeven dat de twee samenspannende koninkrijken binnen korte tijd van de aardbodem verdelgd zouden worden, verkoos Achaz een omkoopgeschenk aan Tiglath-Pileser te zenden opdat deze hem te hulp zou komen (2 Kon. 16:7, 8; Jes. 7:7-16; 8:9-13). In een Assyrische inscriptie wordt de schatting beschreven die door Jauchazi (Joachaz of Achaz) van Juda en andere koningen uit die streek werd betaald: „. . . goud, zilver, tin, ijzer, antimoon, linnen klederen met veelkleurige garneringen, klederen van hun land, (vervaardigd van) donker purperen wol . . . allerlei kostbaarheden uit de zee of van het land, de (beste) produkten uit hun gebieden, de schatten van (hun) koningen, paarden, muildieren, (gewend aan) het juk” (Ancient Near Eastern Texts, J. B. Pritchard, blz. 282). De agressieve Assyriër reageerde op Achaz’ smeekbede door Israël binnen te vallen, enkele noordelijk gelegen steden in te nemen, de gebieden Gilead, Galilea en Naftali te veroveren en velen in ballingschap te voeren (2 Kon. 15:29; 1 Kron. 5:6, 26). Damaskus werd door de Assyrische strijdkrachten aangevallen en veroverd, en koning Rezin werd gedood. Hier in Damaskus ontving Tiglath-Pileser koning Achaz van Juda, die was gekomen om hetzij zijn dankbaarheid tot uitdrukking te brengen of om zich aan Assyrië te onderwerpen. — 2 Kon. 16:9-12.
Jesaja voorzei onder inspiratie dat Jehovah de koning van Assyrië als een „gehuurd scheermes” zou gebruiken om het koninkrijk Juda te ’scheren’ (Jes. 7:17, 20). Of de term „gehuurd scheermes” specifiek betrekking had op Tiglath-Pileser, die door Achaz was omgekocht, valt niet met zekerheid te zeggen, maar het verslag laat wel zien dat hij de Judese koning veel ongemak bezorgde en dat Achaz’ omkoopgeschenk ’hem niets hielp’ (2 Kron. 28:20, 21). Misschien kenmerkte dit wel het begin van de ’overstroming’ van Juda door de Assyriërs, die uiteindelijk ’tot aan de hals van het koninkrijk zou reiken’, zoals in Hizkia’s tijd gebeurde. — Jes. 8:5-8; 2 Kon. 18:13, 14.
In zijn inscripties zegt Tiglath-Pileser over het noordelijke koninkrijk Israël: „Zij brachten hun koning Pekah (Pa-qa-ha) ten val en ik stelde Hosea (A-u-si) als koning over hen aan. Ik ontving van hen 10 talenten goud, . . . talenten zilver als hun schatting en bracht hen naar Assyrië” (Ancient Near Eastern Texts, blz. 284). De Assyrische koning eist dus de verantwoordelijkheid op voor het feit dat Hosea (ca. 748–740 v.G.T.), die een samenzwering tegen Pekah had gesmeed en hem ter dood had gebracht, op de troon van Israël kwam. — 2 Kon. 15:30.
De meeste naslagwerken schrijven aan Tiglath-Pileser III een regeringsperiode van ongeveer 18 jaar toe. Uit de bijbelse verwijzingen naar hem blijkt echter dat zijn koningschap van aanzienlijk langere duur was — vanaf de tijd van Menahem tot de tijd van Hosea. Het is derhalve opmerkenswaard dat de periode voorafgaand aan de tijd die algemeen als het begin van Tiglath-Pilesers heerschappij wordt aangeduid, betrekkelijk duister is voor zover het de oude verslagen betreft en als een tijd van groot verval voor de Assyriërs wordt beschouwd.
In 2 Kronieken 28:16 wordt over Achaz gezegd dat hij „een boodschap aan de koningen van Assyrië [zond] dat zij hem zouden helpen”. Op deze plaats staat in de Hebreeuwse masoretische tekst het meervoud, „koningen”, maar in andere oude handschriften en in de Septuaginta staat hier het enkelvoud („koning”); veel moderne vertalingen geven echter de voorkeur aan het Hebreeuwse meervoud (GNB, NBG, NW). Sommige geleerden zien het meervoud hier slechts als een aanduiding van de majesteit en grootheid die aan de ene monarch (Tiglath-Pileser III) als de „koning der koningen” werd toegeschreven. Toch moet men ook de pocherige bewering van de Assyrische monarch in aanmerking nemen die in Jesaja 10:8 staat opgetekend: „Zijn niet mijn vorsten tevens koningen?” Het is dus mogelijk dat de verwijzing naar „Pul, de koning van Assyrië” (2 Kon. 15:19) ook uitgelegd kan worden in de zin dat hij de regeerder van een Assyrische provincie was voordat hij het hoofd over het gehele rijk werd.
Tiglath-Pileser III werd na zijn dood opgevolgd door Salmaneser V. Er zouden meer details over Tiglath-Pileser bekend kunnen zijn, ware het niet dat zijn inscripties op aanstichting van Esar-Haddon, een latere koning, verminkt werden — een uitzonderlijke belediging die zich elders in de Assyrische geschiedenis niet heeft voorgedaan.