TOBIA
(Tobia) [Jehovah is goed].
Een tegenstander van Nehemia. Tobia was de in Nehemia 2:19 genoemde „knecht”, waarschijnlijk een of andere regeringsfunctionaris van de Perzische koning. Zowel Tobia als zijn zoon Johanan waren met joodse vrouwen getrouwd, terwijl Tobia bovendien aan de hogepriester Eljasib verwant was. Hierdoor was Tobia in staat Nehemia’s autoriteit te ondermijnen, want veel joden zagen tegen Tobia op en hadden een hoge dunk van hem. — 6:17-19; 13:4; vergelijk 3:4; 7:6, 7, 10.
Toen Nehemia in Jeruzalem aankwam, waren Tobia en zijn metgezellen geïrriteerd wegens de verheugende toekomstvooruitzichten van de Israëlieten (Neh. 2:9, 10). Aanvankelijk bespotten zij de joden alleen maar en maakten hen belachelijk (2:19; 4:3), maar toen de herbouw van de muur vorderde, werden zij steeds toorniger. Verschillende samenzweringen om de joden uit te roeien (4:7-9, 11, 14, 15), en een poging Nehemia ertoe te brengen de heiligheid van de tempel te schenden (6:1, 10-13), liepen echter alle op niets uit. Zelfs nadat de muren voltooid waren, trachtte Tobia via een briefwisseling met zijn sympathisanten in Jeruzalem, Nehemia te intimideren (6:16-19). Terecht vroeg Nehemia Jehovah derhalve de vele slechte daden van Tobia en zijn bondgenoten te gedenken (6:14). Toen Nehemia bij zijn tweede aankomst uit Babylon bemerkte dat men in het voorhof van de tempel een eetzaal voor Tobia had ingericht, wierp hij het huisraad van Tobia onmiddellijk naar buiten. — 13:4-9.