Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1629-1631
  • Waarheid

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Waarheid
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • JEHOVAH, DE GOD DER WAARHEID
  • De zondigheid van de mens doet Gods waarachtigheid duidelijk uitkomen
  • JEZUS CHRISTUS IS „DE WAARHEID”
  • „DE GEEST DER WAARHEID”
  • GODS WOORD IS WAARHEID
  • „IN DE WAARHEID WANDELEN”
  • DE CHRISTELIJKE GEMEENTE, „EEN PILAAR EN ONDERSTEUNING VAN DE WAARHEID”
  • Waarheid
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Christenen aanbidden met geest en waarheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2002
  • Wie hebben werkelijk de waarheid?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
  • Het spreken van de waarheid verenigt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1629-1631

WAARHEID.

Het Hebreeuwse woord ’emethʹ, dat dikwijls wordt weergegeven met „waarheid”, kan iets aanduiden wat bestendig, betrouwbaar, stabiel, getrouw, waarachtig of een vaststaand feit is (Ex. 18:21; 34:6; Deut. 13:14; 17:4; 22:20; Joz. 2:12; 2 Kron. 18:15; 31:20; Neh. 7:2; 9:33; Esth. 9:30; Ps. 15:2; Pred. 12:10; Jer. 9:5). Het Griekse woord a·le·theiʹa is het tegenovergestelde van leugen of onrechtvaardigheid en duidt op iets wat overeenstemt met de feiten of wat juist en passend is (Mark. 5:33; 12:32; Luk. 4:25; Joh. 3:21; Rom. 2:8; 1 Kor. 13:6; Fil. 1:18; 2 Thess. 2:10, 12; 1 Joh. 1:6, 8; 2:4, 21). Een aantal andere uitdrukkingen in de oorspronkelijke talen kan, afhankelijk van de context, eveneens met „waarheid” worden vertaald.

JEHOVAH, DE GOD DER WAARHEID

Jehovah is de „God der waarheid” (Ps. 31:5). Hij is getrouw in al zijn handelingen. Zijn beloften zijn betrouwbaar, want hij kan niet liegen (Num. 23:19; 1 Sam. 15:29; Ps. 89:35; Tit. 1:2; Hebr. 6:17, 18). Hij oordeelt overeenkomstig de waarheid, d.w.z. overeenkomstig de wijze waarop de zaken er werkelijk voor staan, en niet op grond van de uiterlijke schijn (Rom. 2:2; vergelijk Johannes 7:24). Alles wat van hem uitgaat, is zuiver en zonder gebrek. Zijn rechterlijke beslissingen, zijn wet, zijn geboden en zijn woord zijn waarheid (Neh. 9:13; Ps. 19:9; 119:142, 151, 160). Ze zijn altijd juist en passend, en staan lijnrecht tegenover alle onrechtvaardigheid en dwaling.

De zondigheid van de mens doet Gods waarachtigheid duidelijk uitkomen

De ontaarde praktijken van niet-joden en de ongehoorzaamheid van de joden aan Gods wet hebben de Schepper persoonlijk op geen enkele wijze schade berokkend. Integendeel, zijn waarachtigheid, heiligheid en rechtvaardigheid staken er scherp tegen af, wat hem tot heerlijkheid strekte. Maar het feit dat het kwaaddoen van de mens Gods rechtvaardigheid des te duidelijker doet uitkomen, verschaft geen basis voor de bewering dat God onrechtvaardig is wanneer hij aan kwaaddoeners een ongunstig vonnis voltrekt. Omdat een ieder een schepping van God is, heeft niemand het recht zichzelf schade te berokkenen door te zondigen (Rom. 3:5-8). God heeft zijn dienstknechten bevrijd, niet om een zondige handelwijze te volgen maar om een leven in rechtvaardigheid te leiden, opdat zij Hem mogen verheerlijken. — Rom. 6:12, 13.

JEZUS CHRISTUS IS „DE WAARHEID”

Jezus Christus is evenals zijn Vader Jehovah „vol onverdiende goedheid en waarheid” (Joh. 1:14; Ef. 4:21). Toen hij op aarde was, sprak hij altijd de waarheid zoals hij die van zijn Vader had ontvangen (Joh. 8:40, 45, 46). „Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden” (1 Petr. 2:22). Jezus stelde de dingen voor zoals ze werkelijk waren. Behalve dat hij ’vol waarheid’ was, was hij zelf „de waarheid”, en de waarheid kwam door bemiddeling van hem. Hij verklaarde: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven” (Joh. 14:6). En de apostel Johannes schreef: „De Wet werd door bemiddeling van Mozes gegeven, de onverdiende goedheid en de waarheid zijn door bemiddeling van Jezus Christus gekomen.” — Joh. 1:17.

De woorden van Johannes betekenen niet dat de door bemiddeling van Mozes gegeven Wet onjuist was. Ook die was waarheid en strookte met Gods maatstaf van heiligheid, rechtvaardigheid en goedheid (Ps. 119:151; Rom. 7:10-12). De Wet diende echter als een leermeester die tot Christus leidde (Gal. 3:23-25) en had een schaduw of een profetisch beeld van grotere werkelijkheden (Hebr. 8:4, 5; 10:1-5). Daar de Wet, hoewel waarachtig, een schaduw vormde, was ze niet de volledige waarheid en moest derhalve plaats maken voor de werkelijkheden die ze voorafschaduwde (Kol. 2:16, 17). Bijgevolg is ’de waarheid door bemiddeling van Jezus gekomen’ in die zin dat hij de door de Wet afgeschaduwde dingen werkelijkheid liet worden. Aangezien Jezus zelf geen schaduw was, maar de werkelijkheid, was hij „de waarheid”. Jezus werd ook ’een dienaar ten behoeve van Gods waarachtigheid’ doordat hij door zijn bediening voor de besneden joden en proselieten de beloften vervulde die God aan de voorvaders van de joden had gedaan. — Rom. 15:8; zie JEZUS CHRISTUS (Zijn bediening: ’Getuigenis afleggen van de waarheid’), blz. 786.

Insgelijks wordt met de woorden van de apostel Paulus over ’het raamwerk der waarheid in de Wet’ niet bedoeld dat deze ook maar enige onwaarheid bevatte (Rom. 2:20), maar er wordt mee te kennen gegeven dat de Wet niet de volledige waarheid was.

„DE GEEST DER WAARHEID”

De geest die van Jehovah God uitgaat, is zuiver en heilig. Het is „de geest der waarheid” (Joh. 14:17; 15:26). Jezus Christus zei tot zijn discipelen: „Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt ze op het ogenblik niet dragen. Wanneer die echter gekomen is, de geest der waarheid, zal hij u in alle waarheid leiden, want hij zal niet uit zichzelf spreken, maar zal spreken al wat hij hoort en u de komende dingen bekendmaken.” — Joh. 16:12, 13.

Gods geest zou hun alles leren wat zij moesten weten om hun werk te volbrengen, door de dingen die zij voordien van Jezus hadden gehoord maar niet hadden begrepen, in hun herinnering terug te brengen en ze begrijpelijk voor hen te maken (Joh. 14:26). Gods geest zou hun ook de „komende dingen” bekendmaken. Dit kon inhouden dat er licht werd geworpen op de betekenis van Jezus’ dood en opstanding, daar deze gebeurtenissen toen nog in de toekomst lagen en tot de dingen behoorden die zijn discipelen niet begrepen (Matth. 16:21-23; Luk. 24:6-8, 19-27; Joh. 2:19-22; 12:14-16; 20:9). Natuurlijk stelde Gods geest Christus’ volgelingen later ook in staat toekomstige gebeurtenissen te voorzeggen (Hand. 11:28; 20:29, 30; 21:11; 1 Tim. 4:1-3). Daar Gods heilige geest de „geest der waarheid” was, kon hij nooit de bron van dwaling zijn maar zou hij Christus’ volgelingen beschermen tegen leerstellige onwaarheden. (Vergelijk 1 Johannes 2:27; 4:1-6.) Gods geest zou getuigenis afleggen van de waarheid betreffende Jezus Christus. Vanaf Pinksteren in 33 G.T. heeft Gods geest getuigenis afgelegd door Jezus’ discipelen te helpen de profetieën te begrijpen die duidelijk bewezen dat Jezus de Zoon van God was. Op grond van deze profetieën legden zij getuigenis af aan anderen (Joh. 15:26, 27; vergelijk Handelingen 2:14-36; Romeinen 1:1-4). Maar zelfs al vóór Pinksteren had de „geest der waarheid” getuigenis afgelegd van het feit dat Jezus de Zoon van God was (1 Joh. 5:5-8), want door deze geest werd Jezus gezalfd en in staat gesteld krachtige werken te verrichten. — Joh. 1:32-34; 10:37, 38; Hand. 10:38; zie GEEST.

GODS WOORD IS WAARHEID

Gods Woord presenteert de dingen zoals ze werkelijk zijn doordat het Jehovah’s hoedanigheden, voornemens en geboden openbaart, alsook de ware toestand waarin de mensheid zich bevindt. Gods Woord der waarheid laat zien wat er van iemand wordt vereist opdat hij geheiligd, heilig gemaakt of afgezonderd kan worden om door Jehovah in zijn dienst te worden gebruikt, en vervolgens in een geheiligde toestand te blijven. Vandaar dat Jezus met betrekking tot zijn volgelingen kon bidden: „Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid” (Joh. 17:17; vergelijk Jakobus 1:18). Hun gehoorzaamheid aan de geopenbaarde waarheid van Gods Woord leidde tot hun heiliging, en de waarheid was het middel waardoor zij hun ziel zuiverden (1 Petr. 1:22). Zo onderscheidden zij zich als personen die „geen deel [waren] van de wereld”, die niet aan Gods waarheid vasthield. — Joh. 17:16.

„IN DE WAARHEID WANDELEN”

Degenen die Gods goedkeuring willen verwerven, dienen in zijn waarheid te wandelen en hem in waarheid te dienen (Joz. 24:14; 1 Sam. 12:24; Ps. 25:4, 5; 26:3-6; 43:3; 86:11; Jes. 38:3). Dit zou omvatten dat men zich aan Gods vereisten houdt en hem in getrouwheid en oprechtheid dient. Tot een Samaritaanse vrouw zei Jezus Christus: „Het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden” (Joh. 4:23, 24). Zulk een aanbidding zou niet op verbeelding gebaseerd kunnen zijn, maar zou overeen moeten komen met de feiten en in harmonie moeten zijn met hetgeen God omtrent zichzelf en zijn voornemens heeft geopenbaard.

Het christendom is de „weg der waarheid” (2 Petr. 2:2), en degenen die anderen helpen de belangen van het christendom te bevorderen, worden „medewerkers in de waarheid” (3 Joh. 8). Het geheel van christelijke leringen die later deel gingen uitmaken van het geschreven Woord van God is de „waarheid” of de „waarheid van het goede nieuws”. Vasthouden aan of ’wandelen’ in deze waarheid is essentieel voor wie redding wil verwerven (Rom. 2:8; 2 Kor. 4:2; Ef. 1:13; 1 Tim. 2:4; 2 Tim. 4:4; Tit. 1:1, 14; Hebr. 10:26; 2 Joh. 1-4; 3 Joh. 3, 4). In het geval van hen die zich juist gedragen, legt de waarheid, d.w.z. de overeenstemming van hun wegen met Gods Woord en de feitelijke resultaten van hun handelwijze, er getuigenis van af dat zij voorbeelden ter navolging zijn (3 Joh. 11, 12). Iemand daarentegen die van een van de fundamentele leerstellingen van het christendom afwijkt, hetzij door zich onbetamelijk te gedragen of door een valse leer te propageren, ’wandelt’ niet langer in de waarheid. Dit was het geval met degenen die volhielden dat de besnijdenis noodzakelijk was om redding te verwerven. Hun leer was in strijd met de christelijke waarheid, en degenen die deze leer aanvaardden, hielden ermee op de waarheid te gehoorzamen of erin te wandelen (Gal. 2:3-5; 5:2-7). Insgelijks werd de apostel Petrus, toen hij onderscheid maakte tussen joden en niet-joden en dus verkeerd handelde, door de apostel Paulus terechtgewezen omdat hij niet ’wandelde’ overeenkomstig de „waarheid van het goede nieuws”. — Gal. 2:14.

DE CHRISTELIJKE GEMEENTE, „EEN PILAAR EN ONDERSTEUNING VAN DE WAARHEID”

De christelijke gemeente dient als een „pilaar en ondersteuning van de waarheid” doordat ze de zuiverheid van de waarheid bewaart en de waarheid verdedigt en hoog houdt (1 Tim. 3:15). Om die reden is het bijzonder belangrijk dat degenen aan wie een opzienersambt in de gemeente is toevertrouwd, in staat zijn het „woord der waarheid” juist te hanteren. Het juiste gebruik van Gods Woord stelt hen in staat valse leringen in de gemeente te bestrijden en degenen te onderrichten „die niet gunstig gezind zijn, daar God hun misschien berouw geeft, hetwelk tot een nauwkeurige kennis van de waarheid leidt” (2 Tim. 2:15-18, 25; vergelijk 2 Timotheüs 3:6-8; Jakobus 5:13-20). Niet allen zijn bekwaam om op deze wijze in de gemeente te onderrichten of te onderwijzen. Mannen die bittere jaloezie koesteren en twistgierig zijn, hebben geen basis voor hun snoevende bewering dat zij bekwaam zijn om te onderwijzen. — Jak. 3:13, 14.

Wil de christelijke gemeente „een pilaar en ondersteuning van de waarheid” zijn, dan moeten de leden ervan door middel van een voortreffelijk gedrag de waarheid in hun leven openbaar maken (Ef. 5:9). Zij moeten consequent en onwankelbaar zijn in hun juiste gedrag, alsof zij waren „omgord met waarheid” (Ef. 6:14). Behalve dat christenen hun persoonlijke zuiverheid bewaren, moeten zij zich om de zuiverheid van de gemeente bekommeren. Toen de apostel Paulus de nadruk legde op de noodzaak de christelijke gemeente te beschermen tegen verontreiniging door wetteloze personen, schreef hij: „Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals gij immers ongezuurd zijt. Want Christus, ons Pascha, is werkelijk geslacht. Laten wij het feest daarom niet met oud zuurdeeg vieren, noch met zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid” (1 Kor. 5:7, 8). Aangezien Jezus Christus als het werkelijke paschalam slechts eenmaal werd geofferd (vergelijk Hebreeën 9:25-28), dient de gehele levenswandel van een christen, vergelijkbaar met het feest der ongezuurde broden, vrij te zijn van slechtheid en goddeloosheid. Hij moet de bereidheid hebben om dat wat zondig is weg te doen, teneinde zijn persoonlijke zuiverheid en die van de gemeente te bewaren en aldus ’het feest met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid te vieren’.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen