Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1537-1538
  • Urim en Tummim

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Urim en Tummim
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET KUNNEN LOTEN GEWEEST ZIJN
  • VERENIGDEN KONINGSCHAP EN PRIESTERSCHAP
  • VERDWENEN IN 607 v.G.T.
  • DE GROTERE HOGEPRIESTER RAADPLEEGT JEHOVAH
  • Urim en Tummim
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Tummim
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Urim en tummim
    Verklarende woordenlijst
  • Wist u dit?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1537-1538

URIM EN TUMMIM

(„lichten en volmaaktheden”, een meervoud ter aanduiding van uitnemendheid).

Deze voorwerpen worden in de Schrift voor het eerst in Exodus 28:30 vermeld.

Zoals in Leviticus 8:8 staat opgetekend, legde Mozes, na het borststuk op Aäron te hebben geplaatst, de Urim en de Tummim in het borststuk. Weliswaar kan het Hebreeuwse voorzetsel dat hier met „in” is vertaald, ook met „op” worden weergegeven, maar hetzelfde woord wordt in Exodus 25:16 gebruikt, waar wordt gezegd dat de twee stenen tafelen in de ark van het verbond gelegd moesten worden (Ex. 31:18). Sommigen hebben de gedachte geopperd dat de Urim en de Tummim de 12 op het borststuk bevestigde stenen waren. Dat dit niet het geval was, blijkt uit het feit dat Aäron tijdens de plechtigheid van de priesterinstallatie bekleed werd met het voltooide borststuk waarop de 12 stenen genaaid waren, waarna de Urim en de Tummim erin gelegd werden. Een vergelijking met Exodus 28:9, 12, 30 weerlegt ook de theorie dat het de twee onyxstenen waren die op de schouderstukken van de hogepriesterlijke efod waren aangebracht (Ex. 28:9-14). Het waren klaarblijkelijk andere voorwerpen.

Het is opmerkenswaard dat de Urim en de Tummim zich op Aärons hart moesten bevinden wanneer hij „voor het aangezicht van Jehovah” trad, waarmee ongetwijfeld wordt bedoeld dat Aäron in het Heilige voor het gordijn tot het Allerheiligste stond wanneer hij Jehovah raadpleegde. Dat de Urim en de Tummim zich „op Aärons hart” bevonden, lijkt erop te wijzen dat ze in de plooi of tas werden gelegd die ontstond doordat het borststuk dubbelgevouwen was. Ze golden voor „de rechtspraak van de zonen van Israël” en werden gebruikt wanneer een vraag die voor de leiders van de natie en dientengevolge voor de natie zelf van belang was, een antwoord van Jehovah vereiste. Jehovah, Israëls Wetgever, zou als de bron van ’licht en volmaaktheid’ in de rechtspraak, de hogepriester in elke onderhavige kwestie een antwoord geven betreffende de te volgen handelwijze.

HET KUNNEN LOTEN GEWEEST ZIJN

Uit de in de Schrift opgetekende gevallen waarin Jehovah door middel van de Urim en de Tummim werd geraadpleegd, blijkt dat de vraag waarschijnlijk zo werd geformuleerd dat ze met „ja” of „nee”, of in elk geval met een zeer kort en rechtstreeks antwoord, kon worden beantwoord. In één geval (1 Sam. 28:6) wordt alleen de Urim genoemd, waarbij kennelijk tevens de Tummim inbegrepen is. Een aantal bijbelcommentators gelooft dat de Urim en de Tummim loten waren. In James Moffats vertaling van Exodus 28:30 worden ze „de heilige loten” genoemd.

VERENIGDEN KONINGSCHAP EN PRIESTERSCHAP

In Deuteronomium 33:8-10, waar op de Aäronitische priesterschap wordt gedoeld, staat: „Uw Tummim en uw Urim behoren de man toe die jegens u loyaal is.” Wellicht wordt met de vermelding dat ze „de man . . . die jegens u [Jehovah] loyaal is” toebehoren, gezinspeeld op de loyaliteit die de stam Levi, waaruit de Aäronitische priesterschap voortgekomen was, in verband met het incident van het gouden kalf aan de dag had gelegd. — Ex. 32:25-29.

Jehovah verschafte in zijn wijsheid de Urim en de Tummim en legde ze in de handen van de hogepriester. Hierdoor werd de koning in hoge mate afhankelijk van de priesterschap, zodat een al te grote machtsconcentratie in handen van de koning werd voorkomen. Het noopte tot samenwerking tussen de koning en de priesters (Num. 27:18-21). Jehovah maakte zijn wil aan Israël bekend door middel van zijn geschreven Woord, alsook door bemiddeling van profeten en door dromen. Het schijnt echter dat profeten en dromen voor bijzondere gelegenheden werden gebruikt, terwijl de hogepriester met de Urim en de Tummim het volk voortdurend ter beschikking stond.

VERDWENEN IN 607 v.G.T.

Volgens de joodse overlevering zijn de Urim en de Tummim samen met de ark van het verbond verdwenen toen Jeruzalem en zijn tempel in 607 v.G.T. door de Babylonische legers onder koning Nebukadnezar werden verwoest. Deze zienswijze wordt ondersteund door hetgeen wij in de boeken Ezra en Nehemia over deze voorwerpen lezen. Daar werd namelijk zekere mannen die aanspraak maakten op een priesterlijke afstamming maar die hun namen niet in het openbare register konden vinden, gezegd dat zij niet mochten eten van de allerheiligste dingen die voor de priesterschap werden verschaft, totdat er een priester zou optreden met Urim en Tummim, en nadien wordt er in de bijbel geen gewag meer van deze heilige voorwerpen gemaakt. — Ezra 2:61-63; Neh. 7:63-65.

DE GROTERE HOGEPRIESTER RAADPLEEGT JEHOVAH

Jezus Christus wordt in Paulus’ brief aan de Hebreeën beschreven als de grote Koning-Priester naar de wijze van Melchizedek (Hebr. 6:19, 20; 7:1-3). In hem zijn koning- en priesterschap verenigd. Zijn priesterlijke werk werd door dat van de hogepriester van het oude Israël afgeschaduwd (Hebr. 8:3-5; 9:6-12). Het gehele oordeel over de mensheid is in de handen van deze Hogepriester gelegd (Joh. 5:22). Niettemin verklaarde Jezus toen hij op aarde was: „De dingen die ik tot ulieden zeg, spreek ik niet uit mijzelf; maar de Vader, die in eendracht met mij blijft, doet zijn werken” (Joh. 14:10), en: „Ik [doe] niets uit eigen beweging . . .; maar deze dingen spreek ik zoals de Vader mij heeft geleerd” (Joh. 8:28). Ook zei hij: „Zo ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, omdat ik niet alleen ben, maar de Vader, die mij gezonden heeft, met mij is” (Joh. 8:16). Zeer zeker zal hij in zijn verheven hemelse positie, als voor eeuwig tot volmaaktheid gebrachte Hogepriester, aan zijn Vader onderworpen blijven en naar hem opzien voor ’licht en volmaaktheid’ wanneer hij rechtspreekt. — Hebr. 7:28; vergelijk 1 Korinthiërs 11:3; 15:27, 28.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen