Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1010-1011
  • Maagd

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Maagd
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GEESTELIJKE MAAGDELIJKHEID
  • STEDEN, DORPEN EN VOLKEN
  • MESSIAANSE PROFETIE
  • Maagd
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Meisje
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • De maagd Maria: Wat zegt de Bijbel over haar?
    Vragen over de Bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1010-1011

MAAGD.

Het Hebreeuwse woord bethoe·lahʹ (van ba·thalʹ, wat „afscheiden”, „afzonderen” betekent) duidt in letterlijke zin op een vrouw in een afgezonderde positie, d.w.z. een vrouw die nooit met een man gehuwd is geweest en nooit seksuele gemeenschap heeft gehad (Gen. 24:16; Deut. 32:25; Recht. 21:12; 1 Kon. 1:2; Esth. 2:2, 3, 17; Klaagl. 1:18; 2:21). De Griekse uitdrukking parʹthe·nos kan echter zowel op een ongehuwde man als op een ongehuwde vrouw betrekking hebben. — Matth. 25:1-12; Luk. 1:27; Hand. 21:9; 1 Kor. 7:25, 36-38.

Volgens de Wet moest een man die een niet-verloofde maagd verleidde, haar vader 50 zilveren sikkelen geven, moest haar huwen (mits haar vader toestemming gaf) en mocht haar „gedurende al zijn dagen” niet door echtscheiding ontslaan (Ex. 22:16, 17; Deut. 22:28, 29). Maar een verloofd maagdelijk meisje, dat men bezag alsof zij al aan een man toebehoorde, moest gestenigd worden indien zij niet geschreeuwd had op het moment dat iemand haar probeerde te verkrachten. Door dit verzuim zou zij haar instemming hebben getoond en aldus een overspeelster zijn geworden (Deut. 22:23, 24; vergelijk Mattheüs 1:18, 19). Het feit dat een verloofd maagdelijk meisje als het ’eigendom’ van een echtgenoot werd bezien, verklaart ook waarom in Joël 1:8 gesproken kon worden over een „maagd” die weeklaagde om „de eigenaar van haar jeugd”.

Aangezien degenen die hun maagdelijkheid bewaren, grotere vrijheid genieten in de dienst van de Heer, beval de apostel Paulus voor christenen die zelfbeheersing hebben, de ongehuwde staat aan als de betere weg (1 Kor. 7:25-35). Betreffende hen die geen zelfbeheersing hebben, merkte hij echter op: „Indien iemand . . . denkt dat hij zich ongepast gedraagt ten opzichte van zijn maagdelijkheid, indien die de bloem der jeugd is gepasseerd, en dit de wijze is waarop het dient te geschieden, hij doe wat hij wil; hij zondigt niet. Laten zij trouwen.” — 1 Kor. 7:36.

Het Griekse woord dat in 1 Korinthiërs 7:36-38 met „maagdelijkheid” is weergegeven, betekent letterlijk „maagd”. Vandaar dat de gedachte ingang heeft gevonden dat Paulus over de verplichting van een vader of een voogd tegenover een huwbare dochter sprak. De Petrus-Canisiusvertaling luidt derhalve: „Zo iemand schande denkt te brengen op zijn jonge dochter, als ze eens over de jaren komt, en de zaken dus toch haar verloop moeten hebben: hij doe, wat hij wil; hij zondigt niet. Laat ze trouwen.” Volgens een andere zienswijze heeft deze tekst betrekking op de beslissing van een man om het meisje te trouwen met wie hij verloofd is. De Leidse Vertaling zegt: „Maar indien iemand meent onwelvoeglijk te handelen jegens zijn bruid, indien zijn hartstocht hem te machtig is en het zoo moet gebeuren, hij doe wat hij wil, hij zondigt niet, laat hen trouwen.”

Uit de context kunnen wij echter opmaken dat hier niet over een maagdelijk meisje wordt gesproken, maar over iemands eigen maagdelijkheid. Aangezien het Griekse woord parʹthe·nos ook op ongehuwde mannen kan slaan, is de weergave „maagdelijkheid”, zoals die in de vertalingen van J. B. Rotherham en J. N. Darby alsook in de Nieuwe-Wereldvertaling te vinden is, passend en schijnbaar het meest in overeenstemming met de context.

GEESTELIJKE MAAGDELIJKHEID

Evenals Israëls hogepriester alleen een maagd tot vrouw mocht nemen (Lev. 21:10, 13, 14; vergelijk Ezechiël 44:22), mag de grotere Hogepriester, Jezus Christus, slechts een „maagd” als zijn geestelijke „bruid” in de hemel hebben (Openb. 21:9; Hebr. 7:26; vergelijk Efeziërs 5:25-30). Vandaar dat de apostel Paulus zich zeer bezorgd maakte om de reinheid van de gemeente Korinthe, die hij „als een eerbare maagd aan de Christus” wenste aan te bieden (2 Kor. 11:2-6). De bruid van Christus bestaat klaarblijkelijk uit 144.000 met de geest gezalfde personen die ieder afzonderlijk hun ’maagdelijkheid’ bewaren door zich afgescheiden van de wereld te houden en in moreel en leerstellig opzicht rein te blijven. — Openb. 14:1, 4; vergelijk 1 Korinthiërs 5:9-13; 6:15-20; Jakobus 4:4; 2 Johannes 8-11.

STEDEN, DORPEN EN VOLKEN

De uitdrukking „maagd” wordt vaak in verband met steden, dorpen of volken gebruikt. Er wordt gesproken over de „maagd” of „maagdelijke dochter” van „mijn volk” (Jer. 14:17), van Israël (Jer. 31:4, 21; Amos 5:2), Juda (Klaagl. 1:15), Sion (2 Kon. 19:21; Klaagl. 2:13), Egypte (Jer. 46:11), Babylon (Jes. 47:1) en Sidon (Jes. 23:12). De betekenis van dit figuurlijke gebruik schijnt te zijn dat de verschillende aldus aangeduide volken of plaatsen ofwel niet door vreemde veroveraars in bezit genomen en overweldigd waren of eens, als een maagd, niet bedwongen waren.

MESSIAANSE PROFETIE

Hoewel het Hebreeuwse woord bethoe·lahʹ „maagd” betekent, komt in Jesaja 7:14 een andere uitdrukking (‛al·mahʹ) voor: „Ziet! Het meisje [‛al·mahʹ] zelf zal werkelijk zwanger worden, en zij baart een zoon, en zij zal hem stellig de naam Immanuël geven.” Het woord ‛al·mahʹ betekent „meisje” en kan zowel op een niet-maagdelijk als op een maagdelijk meisje betrekking hebben. Het wordt van toepassing gebracht op het „meisje” Rebekka vóór haar huwelijk, toen zij tevens een „maagd” (bethoe·lahʹ) werd genoemd (Gen. 24:16, 43). Onder goddelijke inspiratie gebruikte Mattheüs het Griekse woord parʹthe·nos („maagd”) toen hij aantoonde dat Jesaja 7:14 zijn uiteindelijke vervulling vond in verband met de maagdelijke geboorte van Jezus, de Messias. Zowel Mattheüs als Lukas zeggen duidelijk dat Jezus’ moeder Maria een maagd was toen zij door de werking van Gods heilige geest zwanger werd. — Matth. 1:18-25; Luk. 1:26-35.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen