Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1678-1682
  • Wijsheid

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wijsheid
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GODDELIJKE WIJSHEID
  • „Gods wijsheid in een heilig geheim”
  • MENSELIJKE WIJSHEID — OMVANGRIJK OF BEPERKT, VLESELIJK OF GEESTELIJK
  • Wijzen uit de oudheid
  • De ijdelheid van veel van de menselijke wijsheid
  • „De wijsheid van de wereld” contra de wijsheid van Gods heilige geheim
  • Een geestelijke oorlogvoering
  • WARE WIJSHEID VERWERVEN
  • Het hart belangrijker dan het verstand
  • Ervaring en juiste omgang
  • Wijsheid blijkt uit gedrag en spraak
  • Wijsheid in het gezin
  • Wijsheid
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Wijze uitspraken voor onze tijd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • De ware wijsheid is luid aan het roepen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2022
  • „Gelukkig is de mens die wijsheid heeft gevonden”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1678-1682

WIJSHEID.

Het woord wijsheid is voornamelijk vertaald uit het Hebreeuwse chokh·mahʹ (werkwoord: cha·khamʹ) en het Griekse soʹfi·a, met de aan deze woorden verwante vormen. Dan zijn er nog het Hebreeuwse woord toe·sji·jahʹ, dat kan worden weergegeven met „doeltreffend werken” of „praktische wijsheid”, en de Griekse woorden froʹni·mos en fro·neʹsis (van fren, „verstand”), die betrekking hebben op „verstandigheid”, „beleid” of „praktische wijsheid”.

Voor chokh·mahʹ geeft het boek Commentaries on the Old Testament door Keil en Delitzsch (Het Hooglied, Prediker, blz. 230) de grondbetekenis „soliditeit, degelijkheid, vastheid”, en het omschrijft de term als „degelijke kennis van wat waar en juist is”. Volgens de bijbel duidt wijsheid — hetzij uitgedrukt door het Hebreeuwse woord chokh·mahʹ of het Griekse woord soʹfi·a — in de eerste plaats op een gezond oordeel, gebaseerd op kennis en verstand; het vermogen kennis en verstand op een succesvolle wijze te gebruiken teneinde problemen op te lossen, gevaren te vermijden of af te wenden, bepaalde doeleinden te bereiken of anderen op die terreinen raad te geven. „De wijsheid [wordt] gerechtvaardigd door al haar kinderen [of: haar werken]” (Luk. 7:35; Matth. 11:19). Wijsheid is het tegenovergestelde van dwaasheid, verstandeloosheid en waanzin, waarmee ze dikwijls wordt gecontrasteerd. — Deut. 32:6; Spr. 11:29; Pred. 6:8.

Wijsheid impliceert derhalve breedte van kennis en diepte van inzicht — de basis voor het gezonde en heldere oordeel dat kenmerkend is voor wijsheid. De wijze ’legt kennis als een schat weg’, heeft een voorraad ervan waaruit hij kan putten (Spr. 10:14). Hoewel ’wijsheid het voornaamste is’, wordt toch de raad gegeven: „Bij alles wat gij verwerft, verwerf verstand” (Spr. 4:5-7). Verstand (een ruime term, die dikwijls onderscheidingsvermogen en inzicht omvat) versterkt wijsheid en draagt veel bij tot beleid en een vooruitziende blik — ook opvallende kenmerken van wijsheid. Beleid sluit behoedzaamheid in en kan tot uitdrukking komen in omzichtigheid, zelfbeheersing, bescheidenheid of terughoudendheid. Een „beleidvol [froʹni·mos] man” bouwt zijn huis op een rots omdat hij de mogelijkheid van storm voorziet; de dwaas bouwt het zijne op zand en oogst rampspoed. — Matth. 7:24-27.

Verstand versterkt wijsheid op nog andere manieren. Iemand kan bijvoorbeeld een bepaald gebod van God gehoorzamen omdat hij er de juistheid van inziet gehoorzaam te zijn, en dat is wijsheid van zijn kant. Maar als hij werkelijk begrijpt of ’verstaat’ wat de reden voor dat gebod is, welk goede doel ermee gediend wordt en welke voordelen eruit voortvloeien, wordt hij ten zeerste gesterkt in het vaste besluit dat hij in zijn hart heeft genomen om die wijze koers te blijven volgen (Spr. 14:33). Spreuken 21:11 zegt: „Doordat men een wijze inzicht geeft, verkrijgt hij kennis.” De wijze weet inzicht (een facet van verstand) naar waarde te schatten en is blij met iedere inlichting die hem een duidelijker beeld geeft van de werkelijke achtergronden en omstandigheden alsook de oorzaken van problemen. Daardoor „verkrijgt hij kennis”, d.w.z. hij weet wat er gedaan moet worden, welke conclusies hij moet trekken en wat er nodig is om het bestaande probleem op te lossen. — Vergelijk Spreuken 9:9; Prediker 7:25; 8:1; Ezechiël 28:3.

GODDELIJKE WIJSHEID

Jehovah God wordt de „alleen wijze God” genoemd omdat hij over wijsheid in absolute zin beschikt (Rom. 16:27; Openb. 7:12). Kennis duidt op bekendheid met feiten, en als de Schepper, die „van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd” is (Ps. 90:1, 2), weet God alles wat er te weten valt over het hele universum, de opbouw en grootte ervan alsook de geschiedenis ervan tot op de huidige dag. De wetten, kringlopen en normen in de natuur, waarop mensen zich verlaten bij hun onderzoekingen en uitvindingen en zonder welke zij hulpeloos zouden zijn omdat zij niets stabiels zouden hebben om op voort te bouwen, zijn alle zijn werk (Job 38:34-38; Ps. 104:24; Spr. 3:19; Jer. 10:12, 13). Logischerwijs zijn zijn morele maatstaven van nog groter belang, want daardoor wordt de mens geholpen evenwichtig te zijn, tot een gedegen oordeel te komen en zijn leven tot een succes te maken (Deut. 32:4-6). Er is niets wat Gods verstand te boven gaat (Jes. 40:13, 14). Hoewel hij misschien toelaat dat zich dingen ontwikkelen die in strijd zijn met zijn rechtvaardige maatstaven en ze zelfs tijdelijk de kans geeft te gedijen, rust de toekomst uiteindelijk in zijn handen; ze zal precies in overeenstemming zijn met zijn wil, en wat hij gezegd heeft, „zal stellig succes hebben” (Jes. 55:8-11; 46:9-11). Om al deze redenen is het duidelijk dat ’de vrees voor Jehovah het begin van wijsheid is’. — Spr. 9:10.

„Gods wijsheid in een heilig geheim”

De opstand die in Eden uitbrak, vormde een uitdaging voor Gods wijsheid. Dat wat hij zich in zijn wijsheid voornam om een eind te maken aan die opstand, de gevolgen ervan weg te vagen en vrede, harmonie en orde in zijn universele familie te herstellen, vormde „een heilig geheim, de verborgen wijsheid, die God vóór de samenstelsels van dingen heeft voorbestemd”, d.w.z. de samenstelsels die zich gedurende het verloop van de menselijke geschiedenis buiten Eden hebben ontwikkeld (1 Kor. 2:7). Uit bemoeienissen die God in de loop van vele eeuwen met zijn getrouwe dienstknechten had en de beloften die hij hun deed, konden de contouren van dat heilige geheim opgemaakt worden; het werd afgeschaduwd en gesymboliseerd in het met Israël gesloten Wetsverbond met zijn priesterschap en slachtoffers. Ook werd er in talloze profetieën en visioenen naar vooruitgewezen.

Ten slotte, na meer dan 4000 jaar, werd de wijsheid van dat heilige geheim in Jezus Christus openbaar gemaakt (Ef. 1:8-11; Kol. 1:26-28). Gods voorziening van de losprijs tot redding van gehoorzame mensen en zijn voornemen om een Koninkrijksregering op te richten waarin zijn Zoon aan het hoofd zou staan en die een eind kon maken aan alle goddeloosheid, werden onthuld. Aangezien Christus Jezus het fundament vormt van Gods grootse voornemen en hij daarin de sleutelrol vervult, is hij „van Godswege wijsheid . . . geworden voor ons [christenen]” (1 Kor. 1:30). „Zorgvuldig verborgen in hem zijn alle schatten van wijsheid en van kennis” (Kol. 2:3). Alleen door bemiddeling van hem en door geloof in hem, Gods „Voornaamste Bewerker van het leven”, kunnen redding en leven worden verkregen (Hand. 3:15; Joh. 14:6; 2 Tim. 3:15). Wie derhalve werkelijk wijs is, laat Jezus Christus niet buiten beschouwing, en zo iemand baseert zijn oordeel en zijn beslissingen stevig op Gods in Jezus Christus geopenbaarde voornemen. — Zie JEZUS CHRISTUS (Zijn belangrijke rol in Gods voornemen).

MENSELIJKE WIJSHEID — OMVANGRIJK OF BEPERKT, VLESELIJK OF GEESTELIJK

De wijsheid wordt gepersonifieerd in het boek Spreuken, waar ze wordt afgebeeld als een vrouw die anderen uitnodigt aan te nemen wat zij te bieden heeft. Deze beschrijvingen en verwante teksten tonen aan dat wijsheid werkelijk heel veel in zich verenigt: kennis, verstand (met inbegrip van inzicht en onderscheidingsvermogen), denkvermogen, ervaring, vlijt, schranderheid (het tegengestelde van lichtgelovigheid of naïefheid [Spr. 14:15, 18]) en een juist oordeel. Maar aangezien ware wijsheid begint met de vrees voor Jehovah God (Ps. 111:10; Spr. 9:10), overtreft deze superieure wijsheid de gewone wijsheid en omvat ze tevens het vasthouden aan hoge maatstaven, het aan de dag leggen van oprechtheid en rechtvaardigheid en het aanhangen van de waarheid (Spr. 1:2, 3, 20-22; 2:2-11; 6:6; 8:1, 5-12). Niet alle wijsheid kan zich met die superieure wijsheid meten.

Menselijke wijsheid is nooit absoluut, ze is relatief. Mensen kunnen door eigen inspanningen een zekere mate van wijsheid verwerven, maar moeten in elk geval de intelligentie gebruiken waarmee God (die zelfs de dieren een bepaalde instinctieve wijsheid heeft gegeven [Job 35:11; Spr. 30:24-28]) de mens aanvankelijk heeft begiftigd. De mens leert van de stoffelijke schepping van God door die te observeren en ermee te werken. De aard en de mate van die wijsheid kunnen verschillend zijn. Het Griekse woord soʹfi·a wordt dikwijls toegepast op vaardigheid in een bepaald beroep of handwerk, op oordeelkundig staatsbestuur en bekwaam zakelijk beheer of op omvangrijke kennis op een speciaal terrein van de wetenschap of wetenschappelijk onderzoek. Insgelijks worden de Hebreeuwse woorden chokh·mahʹ en cha·khamʹ gebruikt om de ’vakkundigheid’ van zeelieden en breeuwers van schepen (Ezech. 27:8, 9; vergelijk Psalm 107:23, 27) en van werkers in steen en hout te beschrijven (1 Kron. 22:15), alsook om de wijsheid en vaardigheid van andere handwerkers aan te duiden, van wie sommigen op de meest uiteenlopende terreinen een groot talent bezaten (1 Kon. 7:14; 2 Kron. 2:7, 13, 14). Zelfs de kunstvaardige beeldsnijder of maker van afgodsbeelden wordt met zulke woorden beschreven (Jes. 40:20; Jer. 10:3-9). Ook de slimme manier waarop de zakenwereld te werk gaat, is een vorm van wijsheid. — Ezech. 28:4, 5.

Al deze vormen van wijsheid kunnen in mensen aanwezig zijn, ook al ontbreekt het hun aan de geestelijke wijsheid die in de Schrift vooral wordt voorgestaan. Niettemin kan Gods geest sommige van deze vormen van wijsheid in iemand versterken wanneer dit bijdraagt tot de verwezenlijking van zijn voornemen. Zowel mannen als vrouwen die aan de bouw van de tabernakel en de vervaardiging van de uitrusting ervan werkten en de priestergewaden weefden, werden door zijn geest aangedreven en met „wijsheid en verstand” vervuld. Daardoor begrepen zij niet alleen wat er verlangd werd en hoe zij het werk tot stand moesten brengen, maar kregen zij ook het talent, de kunstvaardigheid, de visie en het beoordelingsvermogen die nodig waren om kunstwerken te vervaardigen. — Ex. 28:3; 31:3-6; 35:10, 25, 26, 31, 35; 36:1, 2, 4, 8.

Wijzen uit de oudheid

Met behulp van Gods geest betoonde Jozef zich zo beleidvol en wijs dat de regerende farao van Egypte hem tot zijn eerste minister benoemde (Gen. 41:38-41; Hand. 7:9, 10). „Mozes [werd] in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht” en was al voordat God hem tot zijn woordvoerder maakte „krachtig in zijn woorden en daden”. Maar die menselijke wijsheid en bekwaamheid maakten Mozes nog niet geschikt voor een rol in Gods voornemen. Na zijn eerste poging (toen hij ongeveer 40 jaar was) om zijn Israëlitische broeders verlichting te verschaffen, moest Mozes nog eens 40 jaar wachten voordat God hem, nu hij in geestelijk opzicht een wijs man geworden was, uitzond om Israël uit Egypte te leiden. — Hand. 7:22-36; vergelijk Deuteronomium 34:9.

Salomo was reeds een wijs man voordat hij ten slotte koning werd (1 Kon. 2:1, 6, 9); toch erkende hij in gebed tot Jehovah nederig dat hij „maar een kleine jongen” was en vroeg hij Jehovah hem bij het richten van Gods volk te helpen, waarop hij werd beloond met een „wijs en verstandig hart” dat zijns gelijke onder Juda’s koningen niet had (1 Kon. 3:7-12). Zijn wijsheid overtrof de vermaarde wijsheid van de oosterlingen en van Egypte, en maakte Jeruzalem tot een plaats waarheen monarchen of hun vertegenwoordigers reisden om van de Judese koning te leren (1 Kon. 4:29-34; 10:1-9, 23-25). Bepaalde vrouwen uit oude tijden stonden eveneens bekend om hun wijsheid. — 2 Sam. 14:1-20; 20:16-22; vergelijk Rechters 5:28, 29.

De ijdelheid van veel van de menselijke wijsheid

Salomo kwam erachter dat menselijke wijsheid, hoewel ze verscheidene vreugden met zich bracht en tot bekwaamheid leidde die in materiële rijkdom resulteerde, geen waar geluk of blijvende voldoening kon schenken. De wijze stierf evengoed als de verstandeloze, zonder te weten wat er van zijn bezittingen zou worden, en in het graf bestond zijn menselijke wijsheid niet meer (Pred. 2:3-11, 16, 18-21; 4:4; 9:10; vergelijk Psalm 49:10). Zelfs tijdens het leven van een wijze konden „tijd en onvoorziene gebeurtenissen” een plotselinge rampspoed brengen, zodat hij niet eens meer over het allernoodzakelijkste zoals voedsel beschikte (Pred. 9:11, 12). De mens kon door zijn eigen wijsheid nooit „het werk van de ware God” doorgronden, nooit deugdelijke kennis verwerven omtrent de wijze waarop de grootste problemen van de mens konden worden opgelost. — Pred. 8:16, 17; vergelijk Job hoofdstuk 28.

Salomo zegt niet dat menselijke wijsheid geheel en al waardeloos is. Vergeleken bij louter dwaasheid, waarnaar hij ook een onderzoek had ingesteld, is het voordeel van wijsheid over dwaasheid even groot als het voordeel van ’licht over duisternis’. Want de ogen van de wijze „zijn in zijn hoofd”, staan ten dienste van zijn verstand, dat op zijn beurt het hart voedt, terwijl de ogen van de verstandeloze zonder enig bedachtzaam onderscheidingsvermogen her- en derwaarts blikken (Pred. 2:12-14; vergelijk Spreuken 17:24; Mattheüs 6:22, 23). Wijsheid is als bescherming waardevoller dan geld (Pred. 7:11, 12). Maar Salomo toonde dat de waarde ervan slechts betrekkelijk is, volledig afhankelijk van het wel of niet in overeenstemming zijn met Gods wijsheid en Gods voornemen (Pred. 2:24; 3:11-15, 17; 8:12, 13; 9:1). Iemand kan er bovenmatig naar streven wijsheid aan de dag te leggen en zichzelf zo opjagen dat hij de grenzen van zijn onvolmaakte kunnen overschrijdt, waardoor hij verwoesting over zichzelf brengt (Pred. 7:16; vergelijk 12:12). Maar aan iemand die gehoorzaam zijn Schepper dient en tevreden is met voedsel, drank en het goede dat zijn harde werk hem brengt, zal God de nodige „wijsheid en kennis en verheuging” schenken. — Pred. 2:24-26; 12:13.

„De wijsheid van de wereld” contra de wijsheid van Gods heilige geheim

In de 1ste eeuw G.T. waren de Grieken vooral vermaard vanwege hun cultuur, de kennis die zij hadden vergaard, hun onderwijs en hun filosofenscholen. Vermoedelijk om die reden stelde Paulus de uitdrukking ’Grieken en barbaren’ op één lijn met ’wijzen en onverstandigen’ (Rom. 1:14). Paulus bracht de christenen in Korinthe (Griekenland) krachtig onder het oog dat het christendom zich niet verlaat op noch gekenmerkt wordt door „de wijsheid [soʹfi·an] van de wereld”, d.w.z. de van God vervreemde mensenwereld. (Zie WERELD [De van God vervreemde wereld].) Dit betekende niet dat er onder de vele verschillende facetten van de wijsheid der wereld niets nuttigs of heilzaams was, want soms maakte Paulus gebruik van de vaardigheid die hij als tentenmaker had verworven, en ook haalde hij bij gelegenheid literaire werken van wereldlijke schrijvers aan om bepaalde waarheidspunten te illustreren (Hand. 18:2, 3; 17:28, 29; Tit. 1:12). Maar de algehele zienswijze van de wereld, haar methoden, maatstaven en doeleinden — haar filosofie — stemden niet met de waarheid overeen, waren tegengesteld aan ’Gods wijsheid in het heilige geheim’.

Daarom verwierp de wereld in haar wijsheid Gods voorziening door bemiddeling van Christus als dwaasheid; haar regeerders mogen dan wel bekwame en oordeelkundige bestuurders zijn geweest, toch hebben zij ’de glorierijke Heer aan een paal gehangen’ (1 Kor. 1:18; 2:7, 8). Maar God bewees nu op zijn beurt dat de wijsheid van de wereldwijzen dwaasheid was, want hij beschaamde hun wijzen door zich voor de verwezenlijking van zijn onveranderlijke voornemen te bedienen van iets wat zij als „iets dwaas van God” beschouwden, alsook van personen die in hun ogen ’dwaas, zwak en onedel’ waren (1 Kor. 1:19-28). Paulus herinnerde de christenen in Korinthe eraan dat „de wijsheid van dit samenstel van dingen [en] die van de regeerders van dit samenstel van dingen” teniet zouden gaan; vandaar dat die wijsheid geen deel uitmaakte van de geestelijke boodschap die de apostel bracht (1 Kor. 2:6, 13). Hij waarschuwde de christenen in Kolosse zich niet te laten verstrikken door „de filosofie [fi·lo·soʹfi·as, letterlijk: „liefde voor wijsheid”] en door ijdel bedrog overeenkomstig de overlevering van mensen”. — Kol. 2:8; vergelijk vers 20-23.

Vandaar dat, ongeacht hoeveel wereldse wijsheid iemand ook mag hebben in de vorm van bekwaamheid in het beroeps- of zakenleven of tengevolge van zijn capaciteiten als administrateur of op het gebied van de wetenschap of de filosofie, de regel luidde: „Indien iemand onder u meent wijs te zijn in dit samenstel van dingen, hij worde een dwaas, opdat hij wijs moge worden” (1 Kor. 3:18). Hij zou zich alleen kunnen beroemen op zijn ’inzicht en kennis van Jehovah, Degene die liefderijke goedheid, gerechtigheid en rechtvaardigheid oefent op aarde’, want daarin schept Jehovah behagen. — Jer. 9:23, 24; 1 Kor. 1:31; 3:19-23.

Een geestelijke oorlogvoering

De apostel Paulus verliet zich op goddelijke wijsheid voor de geestelijke oorlogvoering tegen een ieder die dreigde christelijke gemeenten, zoals die te Korinthe, te verderven (1 Kor. 5:6, 7, 13; 2 Kor. 10:3-6; vergelijk 6:7). Hij wist dat ’wijsheid beter is dan strijdwerktuigen, en dat slechts één zondaar veel goeds teniet kan doen’ (Pred. 9:18; 7:19). Zijn toespeling op de „omverwerping van sterk verschanste dingen” (2 Kor. 10:4) stemt wat gedachte betreft overeen met de vertaling van een deel van Spreuken 21:22 in de Griekse Septuaginta. Paulus kende de menselijke neiging om allereerst aandacht te schenken aan mensen met een imponerende manier van doen, die duidelijk over een grote begaafdheid beschikken of een krachtige persoonlijkheid hebben of goed kunnen spreken; hij wist dat de ’rustige woorden van een wijze met weinig materiële rijkdom’ dikwijls worden genegeerd ten gunste van de woorden van personen die grotere invloed schijnen te hebben. (Vergelijk Prediker 9:13-17.) Zelfs Jezus, die niet de aardse rijkdom en ook niet de positie van Salomo had, maar wiens wijsheid oneindig veel groter was, werd door zowel de regeerders als het volk weinig eerbied en aandacht waardig gekeurd. — Vergelijk Mattheüs 12:42; 13:54-58; Jesaja 52:13-15; 53:1-3.

WARE WIJSHEID VERWERVEN

Spreuken 23:23 geeft de volgende raad: „Koop wáárheid en verkoop ze niet — wijsheid en streng onderricht en verstand.” Jehovah, de Bron van ware wijsheid, schenkt ze edelmoedig aan degenen die er oprecht naar zoeken, er in geloof om vragen en een gezonde, eerbiedige vrees voor hem aan de dag leggen (Spr. 2:1-7; Jak. 1:5-8). Maar de zoekende moet er de tijd voor nemen om Gods Woord te bestuderen, Zijn geboden, wetten, vermaningen en raad te leren kennen, de geschiedenis van Gods handelingen en daden te beschouwen en het geleerde vervolgens in zijn leven toepassen (Deut. 4:5, 6; Ps. 19:7; 107:43; 119:98-101; Spr. 10:8; vergelijk 2 Timotheüs 3:15-17). Hij koopt de gelegen tijd wijselijk uit en handelt in boze tijden niet onredelijk maar ’ziet in wat de wil van Jehovah is’ (Ef. 5:15-20; Kol. 4:5, 6). Hij moet het sterke geloof en de onwankelbare overtuiging aankweken dat Gods kracht onoverwinnelijk is, dat zijn wil stellig tot stand zal komen en dat hij volledig in staat is zijn belofte om getrouwheid te belonen, gestand te doen (Hebr. 11:1, 6; 1 Kor. 15:13, 14, 19). Alleen op deze wijze kan iemand de juiste levensweg kiezen zonder door vrees, hebzucht, immorele begeerte of andere schadelijke emoties aan het wankelen te worden gebracht. — Spr. 2:6-16; 3:21-26; 8:34-36; 13:14; 24:13, 14; Jes. 33:2, 6.

Het hart belangrijker dan het verstand

Intelligentie is uiteraard een belangrijke factor voor het verkrijgen van wijsheid, maar het is duidelijk dat voor het verwerven van ware wijsheid het hart — dat hoofdzakelijk met de motivatie en genegenheid verband houdt — een belangrijker rol speelt (Ps. 49:3, 4; Spr. 14:33). Een dienstknecht van God wil „louter wijsheid” verwerven in zijn „verborgen binnenste” en wil zich bij het bepalen van zijn levensweg door wijze beweegredenen laten leiden. (Vergelijk Psalm 51:6, 10; 90:12.) „Het hart van de wijze is aan zijn rechterzijde [d.w.z. gereed om hem op kritieke momenten te helpen en te beschermen (vergelijk Psalm 16:8; 109:31)], maar het hart van de verstandeloze [is] aan zijn linkerzijde [laat na hem de benodigde goede motivatie te geven]” (Pred. 10:2, 3; vergelijk Spreuken 17:16; Romeinen 1:21, 22). De waarlijk wijze heeft zijn hart zo getraind en streng onderricht dat het hem de juiste motivatie geeft (Spr. 23:15, 16, 19; 28:26); het is alsof hij rechtvaardige geboden en de wet ’op de tafel van zijn hart’ heeft geschreven. — Spr. 7:1-3; 2:2, 10.

Ervaring en juiste omgang

Ervaring draagt in aanzienlijke mate tot wijsheid bij. Zelfs Jezus nam tijdens zijn kinderjaren toe in wijsheid (Luk. 2:52). Mozes stelde „wijze en beleidvolle en ervaren” mannen als oversten aan (Deut. 1:13-15). Ofschoon men wel een mate van wijsheid opdoet door straf te ondergaan of door waar te nemen hoe anderen gestraft worden (Spr. 21:11), kan men een betere en tijdbesparende weg tot wijsheid bewandelen door te profiteren en te leren van de ervaring van degenen die reeds wijs zijn en aan hun gezelschap de voorkeur te geven boven dat van „onervarenen” (Spr. 9:1-6; 13:20; 22:17, 18; vergelijk 2 Kronieken 9:7). Oudere personen, vooral zij die Gods geest tentoonspreiden, zullen waarschijnlijk eerder die wijsheid bezitten (Job 32:7-9). Dit werd treffend geïllustreerd in de dagen dat Rehabeam koning was (1 Kon. 12:5-16). Doch „beter is een behoeftig maar [relatief] wijs kind dan een oude maar verstandeloze koning, die niet genoeg te weten is gekomen om zich nog langer te laten waarschuwen”. — Pred. 4:13-15.

De stadspoorten (waarachter dikwijls openbare pleinen lagen) waren plaatsen waar oudere mannen wijze raad gaven en rechterlijke beslissingen velden. (Vergelijk Spreuken 1:20, 21; 8:1-3.) De stem van dwazen werd in deze omgeving gewoonlijk niet gehoord (noch om wijsheid te zoeken noch om die aan te bieden); hun gebabbel was elders te horen (Spr. 24:7). Hoewel omgang met wijzen streng onderricht en bij tijden bestraffing meebrengt, is dit toch veel beter dan het zingen en lachen van de verstandelozen (Pred. 7:5, 6). Wie zich afzondert om zijn eigen bekrompen, beperkte kijk op het leven te koesteren en zijn eigen zelfzuchtige verlangens na te jagen, geraakt uiteindelijk op een weg die dwars tegen alle praktische wijsheid in gaat. — Spr. 18:1.

Wijsheid blijkt uit gedrag en spraak

In Spreuken 11:2 staat dat „wijsheid . . . bij de bescheidenen” is; Jakobus spreekt over de „zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort” (Jak. 3:13). Jaloezie en twistgierigheid, gesnoef en halsstarrigheid brengen aan het licht dat iemand geen ware wijsheid bezit maar zich laat leiden door wijsheid die „aards, dierlijk, demonisch” is. Ware wijsheid is „vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen” (Jak. 3:13-18). „De roede van hoogmoed is in de mond van de dwaas, maar het zijn de lippen van de wijzen die hen zullen behoeden.” Zij weerhouden zich wijselijk van aanmatigende, hardvochtige of overijlde woorden (Spr. 14:3; 17:27, 28; Pred. 10:12-14). Van de tong en de lippen der wijzen komen weldoordachte, genezende, aangename, heilzame woorden (Spr. 12:18; 16:21; Pred. 12:9-11; Kol. 3:15, 16), en in plaats van onrust te stichten, streven zij ernaar kalmte teweeg te brengen en ’zielen te winnen’ door wijze overredingskracht. — Spr. 11:30; 15:1-7; 16:21-23; 29:8.

Wijsheid in het gezin

Door wijsheid wordt niet alleen een huis opgebouwd maar ook een huiselijke kring, d.w.z. het huisgezin, dat daardoor tot een harmonische eenheid wordt aaneengesmeed (Spr. 24:3, 4; vergelijk Spreuken 3:19, 20; Psalm 104:5-24). Wijze ouders houden de roede en terechtwijzing niet in, maar door streng onderricht en raad beschermen zij hun kinderen tegen misdadige neigingen (Spr. 29:15). Een wijze echtgenote draagt zeer veel bij tot het succes en het geluk van het gezin (Spr. 14:1; 31:26). Kinderen die zich wijselijk aan het strenge onderricht van hun ouders onderwerpen, verschaffen het gezin vreugde en eer, zorgen ervoor dat de reputatie van het gezin niet door laster of beschuldigingen omlaaggehaald wordt en leveren anderen het bewijs dat hun vader hen in wijsheid heeft grootgebracht. — Spr. 10:1; 13:1; 15:20; 23:24, 25; 27:11.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen