Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 9-10
  • Aanbidding

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Aanbidding
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • AANBIDDING DIE AANVAARDBAAR IS VOOR GOD
  • Aanbidding
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Hulde brengen
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Is het juist om Jezus te aanbidden?
    Ontwaakt! 2000
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 9-10

AANBIDDING

Het schenken van eerbiedige eer of hulde. De ware aanbidding van de Schepper omvat elk aspect van iemands leven. De apostel Paulus schreef aan de Korinthiërs: „Hetzij gij daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid.” — 1 Kor. 10:31.

Toen Jehovah God Adam schiep, schreef hij geen speciale ceremonie of methode voor met behulp waarvan de volmaakte mens hem in aanbidding kon naderen. Niettemin was Adam in staat zijn Schepper te dienen of te aanbidden door getrouw de wil van zijn hemelse Vader te doen. Later schreef Jehovah de natie Israël een bepaalde manier voor waarop zij hem in aanbidding moesten naderen; daartoe behoorden offers, een priesterschap en een stoffelijk heiligdom. Dit alles had slechts „een schaduw . . . van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf” (Hebr. 10:1). De nadruk heeft altijd in de eerste plaats gelegen op het oefenen van geloof, het doen van de wil van Jehovah God, en niet op ceremoniën of riten. — Matth. 7:21; Jak. 2:17-26; vergelijk Psalm 50:8-15, 23; Micha 6:6-8.

De meeste woorden in de grondtekst die op aanbidding duiden, kunnen ook betrekking hebben op andere handelingen dan aanbidding. De context bepaalt echter hoe de desbetreffende woorden begrepen moeten worden.

Een van de Hebreeuwse woorden die de gedachte van aanbidding overbrengen (‛a·vadhʹ), heeft de grondbetekenis van „dienen” (Gen. 14:4; 15:13; 29:15). Jehovah te dienen of hem te aanbidden, vereiste al zijn geboden te gehoorzamen, zijn wil te doen als iemand die hem exclusief was toegewijd (Ex. 19:5; Deut. 30:15-20; Joz. 24:14, 15). Wanneer iemand daarom deelnam aan de een of andere rite of daad van verering voor welke andere goden maar ook, betekende dit dat hij de ware aanbidding de rug toekeerde. — Deut. 11:13-17; Recht. 3:6, 7.

Een andere Hebreeuwse term die op aanbidding kan duiden, is sja·chahʹ. Dit woord betekent in de eerste plaats „neerbuigen” (Spr. 12:25) of hulde brengen. (Zie HULDE BRENGEN.) Alhoewel zulk een neerbuigen soms slechts als een gebaar van respect of van hoffelijke achting tegenover een andere persoon diende (Gen. 19:1, 2; 33:1-6; 37:9, 10), kon het eveneens een uiting van aanbidding zijn, waardoor men zijn eerbied voor God en zijn dankbaarheid tegenover hem toonde, alsook dat men zich aan zijn wil onderwierp. Met betrekking tot de ware God of valse godheden, is sja·chahʹ soms met een offer en een gebed verbonden (Gen. 22:5-7; 24:26, 27; Jes. 44:17). Dit toont aan dat het gebruikelijk was zich neer te buigen wanneer men bad of offers bracht. — Zie GEBED.

Het Hebreeuwse stamwoord sa·ghadhʹ (Jes. 44:15, 17, 19; 46:6) betekent in de grond der zaak „zich neerwerpen”; een verwant Aramees woord is se·ghidhʹ. Alhoewel gewoonlijk met aanbidding verbonden (Dan. 3:5-7, 10-15, 18, 28), heeft se·ghidhʹ in Daniël 2:46 betrekking op de hulde die koning Nebukadnezar Daniël bracht toen hij zich voor de profeet neerwierp.

Evenals de Hebreeuwse term ‛a·vadhʹ brengen het Griekse werkwoord la·treuʹo (Luk. 1:74; 2:37; 4:8; Hand. 7:7) en het zelfstandige naamwoord la·treiʹa (Joh. 16:2; Rom. 9:4) de gedachte van dienst of dienst verrichten over. En het Griekse werkwoord pros·kuʹne·o komt nauw met de Hebreeuwse term sja·chahʹ overeen; beide drukken de gedachte van zowel hulde als aanbidding uit.

De term pros·kuʹne·o wordt gebruikt in verband met de hulde die een slaaf aan een koning brengt (Matth. 18:26), en ook in verband met de daad van aanbidding die de voorwaarde was waarop Satan Jezus alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid aanbood (Matth. 4:8, 9). Indien Jezus de Duivel hulde had gebracht, zou hij daarmee zijn onderworpenheid aan Satan hebben getoond en zich tot een dienstknecht van de Duivel hebben gemaakt. Maar Jezus weigerde en zei: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden (een vorm van het Griekse werkwoord pros·kuʹne·o of, in het verslag in Deuteronomium, waaruit Jezus citeerde, het Hebreeuwse werkwoord sja·chahʹ) en voor hem alleen heilige dienst verrichten (een vorm van het Griekse werkwoord la·treuʹo of het Hebreeuwse ‛a·vadhʹ)’” (Matth. 4:10; Deut. 5:9; 6:13). Evenzo is de aanbidding van, het brengen van hulde aan of het neerbuigen voor het „wilde beest” en zijn „beeld” met dienst verbonden, want de aanbidders zijn als ondersteuners van het „wilde beest” en zijn „beeld” hieraan te herkennen, dat zij hetzij aan de hand (waarmee men dient) of op het voorhoofd (voor allen zichtbaar) een merkteken hebben. Daar het wilde beest zijn autoriteit van de Duivel ontvangt, betekent de aanbidding van het wilde beest in werkelijkheid dat men de Duivel aanbidt of dient. — Openb. 13:4, 15-17; 14:9-11.

Andere Griekse woorden die op aanbidding betrekking hebben, worden van eu·seʹbe·o, thres·keuʹo en seʹbo·mai afgeleid. Het werkwoord eu·seʹbe·o betekent „vroom zijn”, „godvruchtige toewijding schenken aan” of „vereren, aanbidden, eren”. In Handelingen 17:23 wordt deze term gebruikt met betrekking tot de godvruchtige toewijding of verering die de mannen van Athene aan een „onbekende God” schonken. (Zie GODVRUCHTIGE TOEWIJDING.) Van thres·keuʹo is het zelfstandige naamwoord thres·keiʹa afgeleid, waaronder men een „vorm van aanbidding” verstaat die waar of vals kan zijn (Hand. 26:5; Kol. 2:18). De ware, door christenen beoefende aanbidding werd gekenmerkt door oprechte bezorgdheid voor de armen en door volledige afgescheidenheid van de goddeloze wereld (Jak. 1:26, 27). Het werkwoord seʹbo·mai (Matth. 15:9; Mark. 7:7; Hand. 18:7; 19:27) en de verwante term se·baʹzo·mai (Rom. 1:25) betekenen „ontzag hebben voor”, „eren, vereren, aanbidden”. Voorwerpen van aanbidding of van verering worden met het zelfstandige naamwoord se·basʹma aangeduid (Hand. 17:23; 2 Thess. 2:4). Twee andere termen zijn van dezelfde werkwoordsstam afgeleid en hebben als voorvoegsel Theʹos (God): the·oʹse·bes, wat „God vererend, godvruchtig” betekent (vergelijk Johannes 9:31), en the·o·se·beiʹa, wat „godsverering” betekent (vergelijk 1 Timotheüs 2:10). Een soortgelijke betekenis als deze beide termen heeft het Nederlandse woord „godsdienst”.

AANBIDDING DIE AANVAARDBAAR IS VOOR GOD

Jehovah God aanvaardt uitsluitend de aanbidding van degenen die in overeenstemming met zijn wil leven (Matth. 15:9; Mark. 7:7). Tot een Samaritaanse vrouw zei Christus Jezus: „Het uur komt waarin gijlieden de Vader noch op deze berg [Gerizim] noch in Jeruzalem zult aanbidden. Gijlieden aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij kennen . . . Maar het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden.” — Joh. 4:21-24.

De woorden van Jezus tonen duidelijk aan dat de ware aanbidding noch van het voorhanden zijn of gebruik van zichtbare voorwerpen noch van geografische plaatsen afhangt. In plaats van zich op zijn gezichtsvermogen of zijn tastzin te verlaten, oefent de ware aanbidder geloof en legt hij, ongeacht de plaats waar hij zich bevindt of de dingen die hem omgeven, een eerbiedige houding aan de dag. Aldus aanbidt hij God niet met behulp van een of ander voorwerp, dat hij kan zien of voelen, maar met geest. Daar hij de waarheid heeft, zoals die hem door God is geopenbaard, is zijn aanbidding in overeenstemming met de waarheid. Aangezien degene die in geest en waarheid aanbidt, God heeft leren kennen door middel van de bijbel en de duidelijke werkzaamheid van Gods geest in zijn leven, ’kent’ zo’n persoon ongetwijfeld datgene wat hij ’aanbidt’.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen