ZACHEÜS
(Zacheüs) [zuiver].
Een opperbelastinginner te Jericho die een van Christus’ discipelen werd. Als ambtenaar in deze positie stond Zacheüs waarschijnlijk aan het hoofd van de andere belastinginners in en om Jericho. Het district rondom Jericho was vruchtbaar en leverde rijke oogsten op, zodat de belastingopbrengst aanzienlijk was. Net als de meeste belastinginners had Zacheüs zich bij de uitoefening van zijn ambt waarschijnlijk van twijfelachtige praktijken bediend en zo een deel van zijn grote rijkdom verworven, want „hij was [inderdaad] rijk”. — Luk. 19:1, 2, 8; zie BELASTINGINNER.
Toen Jezus in de lente van 33 G.T. naar Jericho kwam — kort voordat hij naar Jeruzalem ging, waar hij zou sterven — wilde Zacheüs een glimp van hem opvangen, maar omdat hij klein van gestalte was, kon hij niet over de schare heen kijken. Daarom liep hij hard vooruit naar een plek verderop en verzekerde zich vindingrijk van een goed uitzicht door in een boom te klimmen. Natuurlijk maakte deze belangstelling indruk op Jezus, en hij zei tot Zacheüs dat hij tijdens zijn verblijf in Jericho bij hem zijn intrek zou nemen. De inwoners van de stad maakten echter bezwaar en zeiden dat Jezus zich tot een vriend van zondaars maakte. Zacheüs gaf van een veranderde houding blijk, want hij was bereid om alles wat hij op onrechtvaardige wijze had verkregen, viervoudig te vergoeden en de helft van zijn bezittingen aan de armen te geven. Daarop verklaarde Jezus dat zijn huisgezin nu voor redding in aanmerking kwam (Luk. 19:3-10). Tijdens zijn bezoek aan Zacheüs vertelde Jezus ook de illustratie van de minen. — Luk. 19:11-28.