Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1710-1712
  • Zedekia

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Zedekia
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • BEGINJAREN VAN ZIJN REGERING
  • REBELLEERT TEGEN NEBUKADNEZAR
  • DE VAL VAN JERUZALEM
  • Zedekia
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Mensenvrees verstrikt koning Zedekía
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Jeruzalem wordt verwoest
    Leer van de verhalen uit de Bijbel
  • Veiligheid gedurende de vernietiging van een natie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1965
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1710-1712

ZEDEKIA

(Zedekia) [Jehovah is rechtvaardigheid].

Zoon van Josia bij zijn vrouw Hamutal; de laatste Judese koning die in Jeruzalem regeerde. Nadat hij tot vazalkoning was aangesteld, werd zijn naam Mattanja door de Babylonische koning Nebukadnezar veranderd in Zedekia. Gedurende de 11 jaar van zijn regering „bleef [Zedekia] doen wat kwaad was in Jehovah’s ogen”. — 2 Kon. 24:17-19; 2 Kron. 36:10-12; Jer. 37:1; 52:1, 2.

In 1 Kronieken 3:15 wordt Zedekia als de „derde” zoon van Josia genoemd. Hoewel hij in volgorde van geboorte feitelijk de vierde zoon was (vergelijk 2 Koningen 23:30, 31; 24:18; Jeremia 22:11), wordt hij hier mogelijkerwijs vóór zijn volle broer Sallum (Joahaz) geplaatst omdat hij veel langer geregeerd heeft.

Toen zijn vader, koning Josia, bij zijn poging de Egyptische strijdkrachten onder farao Necho bij Megiddo terug te drijven (ca. 629 v.G.T.) dodelijk gewond raakte, was Zedekia ongeveer negen jaar, d.w.z. ongeveer drie jaar ouder dan zijn neef Jojachin. Destijds maakte het volk Zedekia’s volle broer, de 23-jarige Joahaz, tot koning. De regering van Joahaz duurde slechts drie maanden, omdat farao Necho hem als koning afzette en in zijn plaats Eljakim (die hij de naam Jojakim gaf), de 25-jarige halfbroer van Joahaz en Zedekia, aanstelde. Na de dood van zijn vader Jojakim begon Jojachin als koning te regeren. Schijnbaar werd Jeruzalem toentertijd door de Babylonische legers onder koning Nebukadnezar belegerd. Na drie maanden en tien dagen geregeerd te hebben, gaf Jojachin zich aan de koning van Babylon over (617 v.G.T.). — 2 Kon. 23:29–24:12; 2 Kron. 35:20–36:10.

BEGINJAREN VAN ZIJN REGERING

Vervolgens plaatste Nebukadnezar Zedekia in Jeruzalem op de troon en liet hem in Jehovah’s naam een eed afleggen. Door deze eed verplichtte Zedekia zich ertoe als vazalkoning loyaal te zijn. — 2 Kron. 36:10, 11; Ezech. 17:12-14; vergelijk 2 Kronieken 36:13.

Blijkbaar kwamen er al vroeg in Zedekia’s regering boden uit Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon, die Zedekia er mogelijk toe wilden bewegen zich in een bondgenootschap tegen koning Nebukadnezar bij hen aan te sluiten (Jer. 27:1-3; de vermelding van Jojakim in vers 1 kan een afschrijffout zijn voor Zedekia; zie NW, Stud., voetn.). De Schrift onthult niet precies wat de boden bereikten. Het kan zijn dat hun missie op niets uitliep, omdat Jeremia er bij Zedekia en zijn onderdanen op aandrong aan de koning van Babylon onderworpen te blijven, en hij de boden bovendien jukhouten aanbood als teken dat de natiën vanwaar zij gekomen waren zich eveneens aan Nebukadnezar dienden te onderwerpen. — Jer. 27:2-22.

Ook reeds vroeg in zijn regering zond Zedekia (om een in de bijbel niet genoemde reden) Elasa en Gemarja naar Babylon. Indien het voorval chronologisch in het verslag is vermeld, moet dit in het vierde jaar van Zedekia’s koningschap hebben plaatsgevonden. — Jer. 28:1, 16, 17; 29:1-3.

In het vierde jaar van zijn regering ging Zedekia zelf naar Babylon, waarschijnlijk om schatting aan te bieden en Nebukadnezar daardoor opnieuw van zijn loyaliteit als vazalkoning te verzekeren. Bij die gelegenheid werd Zedekia vergezeld door zijn kwartiermeester Seraja, aan wie de profeet Jeremia een boekrol met Jehovah’s oordeelsboodschap voor Babylon had toevertrouwd. — Jer. 51:59-64.

Ongeveer een jaar later begon Ezechiël onder de joodse ballingen in Babylonië als profeet op te treden (Ezech. 1:1-3; vergelijk 2 Koningen 24:12, 17). In de zesde maand van Zedekia’s zesde jaar als koning (612 v.G.T.) had Ezechiël een visioen waarin hij de afgodische praktijken zag die in Jeruzalem werden beoefend, met inbegrip van de aanbidding van de god Tammuz en de zon. — Ezech. 8:1-17.

REBELLEERT TEGEN NEBUKADNEZAR

In strijd met Jehovah’s woord bij monde van Jeremia en de eed die koning Zedekia zelf in Jehovah’s naam had afgelegd, kwam hij ongeveer drie jaar later (ca. 609 v.G.T.) tegen Nebukadnezar in opstand en vroeg Egypte om militaire hulp (2 Kon. 24:20; 2 Kron. 36:13; Jer. 52:3; Ezech. 17:15). Dientengevolge trokken de Babylonische legers onder Nebukadnezar tegen Jeruzalem op. De belegering van de stad begon „in het negende jaar, in de tiende maand, op de tiende dag van de maand”. — Ezech. 24:1-6.

Wellicht was het aan het begin van deze belegering dat Zedekia „Pashur, de zoon van Malkia, en Zefanja, de zoon van Maäseja, de priester,” naar Jeremia zond om Jehovah te raadplegen of Nebukadnezar zich van Jeruzalem zou terugtrekken. Jehovah’s woord bij monde van Jeremia luidde dat er door de hand van de Babyloniërs rampspoed over de stad en haar inwoners zou komen (Jer. 21:1-10). Waarschijnlijk begaf Jeremia zich hierna op goddelijke aanwijzing persoonlijk naar Zedekia om hem ervan op de hoogte te stellen dat Jeruzalem verwoest zou worden en dat de koning naar Babylon gevoerd zou worden, waar hij in vrede zou sterven. — Jer. 34:1-7.

Zedekia en zijn vorsten, die zich tijdens de belegering in Jeruzalem bevonden, achtten het raadzaam iets te ondernemen om aan Jehovah’s wet te voldoen en zijn gunst te verwerven. Hoewel dat jaar geen jubeljaar was, sloten zij een verbond om hun Hebreeuwse slaven uit dienstbaarheid vrij te laten. Later verbraken zij dit verbond door degenen die zij hadden vrijgelaten weer tot slaaf te maken (Jer. 34:8-22). Dit schijnt te hebben plaatsgevonden in dezelfde tijd dat een krijgsmacht uit Egypte Jeruzalem te hulp kwam, zodat de Babyloniërs het beleg tijdelijk ophieven om het hoofd te bieden aan deze Egyptische dreiging (Jer. 37:5). Degenen die de Hebreeuwse slaven hadden vrijgelaten, dachten kennelijk dat de Babyloniërs verslagen zouden worden en het beleg niet zouden kunnen hervatten. In de mening verkerend dat het gevaar geweken was, brachten zij daarom de vrijgelaten Hebreeuwse slaven opnieuw in dienstbaarheid.

Dat Zedekia als heerser een zwakkeling was, blijkt uit zijn uitlating tegenover de vorsten, toen die hem later verzochten Jeremia ter dood te laten brengen omdat hij zogenaamd het moreel van het belegerde volk ondermijnde. Zedekia zei: „Ziet! Hij is in uw handen. Want er is helemaal niets dat de koning zelf tegen u vermag.” Nadien willigde Zedekia echter het verzoek van Ebed-Melech om Jeremia te redden in en beval Ebed-Melech 30 mannen als helpers mee te nemen. Later had Zedekia nogmaals een privé-onderhoud met Jeremia. Hij verzekerde de profeet dat hij hem noch zou doden noch zou uitleveren aan hen die hem naar het leven stonden. Maar Zedekia vreesde represailles van de zijde van de joden die naar de Chaldeeën waren overgelopen en sloeg daarom geen acht op Jeremia’s geïnspireerde raad om zich aan de vorsten van Babylon over te geven. Ook gaf de koning blijk van zijn angst toen hij Jeremia vroeg niet aan de achterdochtige vorsten te onthullen waarover hij onder vier ogen met hem gesproken had. — Jer. 38:1-28.

DE VAL VAN JERUZALEM

Ten slotte (in 607 v.G.T.), „in het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op de negende dag van de maand,” werd er een bres in Jeruzalem geslagen. Zedekia en de krijgslieden vluchtten ’s nachts. In de woestijnvlakten van Jericho werd Zedekia achterhaald en vervolgens naar Nebukadnezar te Ribla gebracht. Zedekia’s zonen werden voor zijn ogen afgeslacht. Aangezien Zedekia destijds slechts ongeveer 32 jaar was, kunnen die jongens nog niet zo oud geweest zijn. Nadat Zedekia getuige was geweest van de dood van zijn zonen, werd hij blind gemaakt, met koperen ketens geboeid en naar Babylon gebracht, waar hij in het huis van verzekerde bewaring stierf. — 2 Kon. 25:2-7; Jer. 39:2-7; 44:30; 52:6-11; vergelijk Jeremia 24:8-10; Ezechiël 12:11-16; 21:25-27.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen