De zonde die een herstel onmogelijk maakt
1. Waardoor wordt aangetoond dat er zonden zijn die vergeven kunnen worden, doch welke zonden mogen wij niet zonder meer laten voorbijgaan?
ER ZIJN zonden die vergeven kunnen worden. Wij vragen er elke dag vergiffenis om wanneer wij bidden op de wijze zoals Jezus ons heeft geleerd, want in het gebed des Heren zeggen wij: „Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven” (Matth. 6:12, NW). Wij kunnen bepaalde zonden vergeven. Dat wil zeggen, wij kunnen de overtredingen die de andere persoon tegen ons heeft begaan, vergeven. Wij kunnen ze niet uitwissen en hem wederom rein maken. Neen, doch wanneer een persoon om vergiffenis vraagt, kunnen wij het hem schenken. In Galaten 6:1 (NW) wordt gezegd: „Broeders, ook al doet iemand een misstap voordat hij zich er van bewust is, tracht gij die geestelijke bekwaamheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid te herstellen, terwijl een ieder van u het oog op zichzelf houdt, opdat ook gij niet verzocht moogt worden.” Op ons rust derhalve de verantwoordelijkheid naar deze individuele zondaren toe te gaan, of, wanneer zij naar ons toe komen, hen te helpen op de juiste weg te blijven zelfs voordat er ooit toe wordt overgegaan hen uit de gemeenschap te sluiten. Wij kunnen hun vergiffenis schenken. Wij kunnen hen helpen indien hun hart juist is en zij hiervan blijk geven. Indien zij er echter geen blijk van geven en indien de zonde van zeer grote invloed is op de gemeente, dan bestaat er geen reden waarom wij deze zonde door de vingers zouden zien en zouden zeggen: „Wel, wij zullen het ditmaal vergeten.” Neen, ter wille van die enkeling en ter wille van de gemeente kunnen wij dat niet doen.
2. Wat was volgens Jezus een onvergeeflijke zonde, en wie kunnen deze zonde begaan?
2 De enige zonde die niet vergeven kan worden, is het zondigen tegen de heilige geest. Christus Jezus heeft hierover gesproken. In Mattheüs 12:31, 32 (NW) zeide hij: „Hierom zeg ik u: Iedere soort van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar de lastering tegen de geest zal niet worden vergeven. Al wie bijvoorbeeld een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem worden vergeven, maar al wie spreekt tegen de heilige geest, het zal hem niet worden vergeven, neen, niet in het tegenwoordige samenstel van dingen noch in het toekomende.” Gij vraagt u wellicht af: Wat voor soort van zonde zou dat wel zijn? Alles wat in strijd is met de duidelijke werking van Gods werkzame kracht is tegen Gods geest, want zijn geest is zijn werkzame kracht, en niet een geestelijke persoon, niet een derde God in een veronderstelde „heilige drieëenheid”. Personen die geen Christenen zijn, gelijk de Farizeeërs die in deze tekst door Jezus werden toegesproken, kunnen tegen de heilige geest zondigen, want zij kunnen opkomen tegen de manifestatie er van.
3. Hoe kunnen wij de heilige geest bedroeven, en welk gevaar schuilt er in hiermede voort te gaan?
3 Nadat wij ons aan Jehovah God hebben gewijd en hebben besloten zijn wil te doen, zijn wij onder de werkzame kracht van Jehovah God, zijn heilige geest, gekomen. Dan betekent het dat wij tegenover hem verantwoordelijk zijn, overeenkomstig die geest te handelen. Indien wij tegen die heilige geest in zullen handelen, zullen wij hem bedroeven. Door onze handelwijze of door de woorden die wij spreken, zullen wij zondigen tegen hetgeen de heilige geest is en wij zullen Gods geest in ons verminderen of doen afnemen. In Efeze 4:30 (NW) wordt gezegd: „Bedroeft ook Gods heilige geest niet, waarmede gij zijt verzegeld voor een dag van verlossing door rantsoen.” Misschien hebben wij de heilige geest niet gelasterd maar wij kunnen hem vreselijk hebben bedroefd. Wij kunnen echter zo ver gaan, dat wij de heilige geest niet meer slechts bedroeven maar er werkelijk tegen zondigen. Indien wij de verkeerde weg blijven volgen en de heilige geest blijven bedroeven, zal het ten slotte zo ver komen, dat wij door de gemeente worden buitengesloten. Wij hebben tegen de heilige geest gezondigd en deze geest is niet meer in ons. Wij worden er niet meer door verzegeld voor een verlossing door rantsoen in Gods bestemde tijd.
4. Wie zullen, volgens Hebreeën 10:25-38, niet door God worden hersteld?
4 Het uit de gemeenschap sluiten wegens zulk een onvergeeflijke zonde, is een zeer ernstige aangelegenheid. God zal niemand herstellen wanneer hij het rantsoenoffer van Christus heeft geloochend en opzettelijk tegen de gemeente van God in heeft gewerkt. In Hebreeën 10:25-38 (NW) wordt de volgende waarschuwing gegeven: „Terwijl wij het vergaderen niet nalaten, zoals sommigen de gewoonte hebben, maar laten wij elkander aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen. Want indien wij opzettelijk zonde bedrijven, nadat wij een nauwkeurige kennis der waarheid hebben ontvangen, blijft er geen offer voor zonden meer over, maar er is een stellige vreselijke verwachting van oordeel en er is een vurige naijver waardoor zij die tegenstaan, verteerd zullen worden. Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen, op het getuigenis van twee of drie. Hoeveel zwaarder straf, denkt gij, zal de mens waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond waardoor hij werd geheiligd, van gewone waarde heeft geacht, en die de geest der onverdiende goedgunstigheid met verachting heeft gesmaad?”
5. Hoe zondigen zij die tegen de heilige geest zondigen, en wat zal hun einde zijn?
5 Zij die eens in de gemeente waren, doch een onvergeeflijke zonde hebben begaan, zondigen tegen de heilige geest. Zij strijden tegen God, zij keren zich tegen Christus Jezus, zij zijn niet langer navolgers van God, zij wandelen niet langer in liefde, zij zondigen tegen de duidelijke werking van Gods heilige geest en verdienen de vernietiging. Misschien bedroeven wij in de gemeente soms de heilige geest. Indien wij de geest slechts bedroeven, bestaat er, wanneer wij berouw hebben en onze handelwijze veranderen, de gelegenheid in Gods organisatie terug te komen. Doch indien wij een zekere grens bereiken en zo ver gaan dat wij opzettelijk tegen de heilige geest, de werkzame kracht van God, zondigen terwijl wij dit begeren te doen, en indien wij tegen de manifestatie er van werken, dan heeft God met ons afgedaan. Dan worden wij aan Satan en zijn organisatie overgeleverd voor de vernietiging van ons vlees. Het is iets vreselijks uit de gemeente van God geworpen te worden, vernietigd te worden gelijk Korach en degenen die met hem verbonden waren, doodgestenigd te worden gelijk Achan, of geoordeeld te worden als iemand die onwaardig is thans in de gemeente van God te leven. Jezus zeide later tot de Farizeeërs, die de duidelijke werking van Gods heilige geest door bemiddeling van Jezus zagen en deze geest toch schimpend tegenspraken en hem de geest van Beëlzebub noemden: „Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” — Matth. 23:33, NW; 12:22-28, 31, 33.
6. Wiens schuld is het wanneer iemand wordt uitgeworpen, en waarom?
6 Maar indien wij uit de gemeente van God worden gezet, zal het wegens onze eigen schuld zijn, wegens onze verkeerde handelwijze, wegens het feit dat wij onze geest niet hebben hervormd, dat wij niet leven overeenkomstig het voorbeeld dat door God is gesteld. Zoals in Efeze 5:1, 2 (NW) wordt gezegd, nadat Paulus het heeft over het bedroeven van Gods heilige geest: „Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen, en gaat voort in liefde te wandelen, evenals ook de Christus u heeft liefgehad en zich voor u heeft overgegeven als een gave en als een offerande voor God tot een welriekende geur.”
7. Wat heeft Mattheüs 18:15-17 met deze aangelegenheid te maken, vooral met betrekking tot het gaan naar de gemeente?
7 Er is nog een schriftuurplaats die hier zeer toepasselijk is, namelijk, in Mattheüs 18:15-17. Deze tekst luidt als volgt: „Bovendien, wanneer uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout blootleggen tussen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij niet luistert, neem nog een of twee met u, opdat uit de mond van twee of drie getuigen elke aangelegenheid bevestigd moge worden. Indien hij niet naar hem luistert, spreek tot de gemeente. Indien hij zelfs niet naar de gemeente luistert, dan zij hij u precies als een mens uit de natiën en als een belastinggaarder” (NW). De hier aangehaalde schriftuurplaats heeft niets te maken met het uit de gemeenschap sluiten ten opzichte van de gemeente. Wanneer er in deze tekst wordt gezegd, naar de gemeente te gaan, betekent het dat gij naar de ouderen of de rijpe personen in de gemeente moet gaan en uw persoonlijke moeilijkheden moet bespreken. Deze schriftuurplaats heeft alleen maar te maken met een uit de gemeenschap sluiten ten opzichte van u persoonlijk.
8. Hoe kan zulk een moeilijkheid ontstaan, en tot hoever gaat het uit de gemeenschap sluiten?
8 Iemand kan niet opschieten met een andere persoon in de groep. Wellicht heeft hij een huis voor hem gebouwd en de andere broeder denkt misschien dat hij met het bouwen van dit huis, wat is afgezet. Het is mogelijk dat hij een contract heeft gesloten in de zakenaangelegenheid en dat er onenigheid tussen de twee broeders ontstaat en zij over de aangelegenheid kibbelen. Welnu, in dit geval zegt Jezus: Indien er tussen een andere broeder en u iets is, tracht het tussen u beiden in orde te brengen. Indien gij het niet kunt, roep een of twee anderen te hulp en laat hen naar het geval luisteren en u helpen en raad geven. Indien gij het dan met de broeder die iets verkeerds heeft gedaan, niet in orde kunt brengen, betekent het enkel dat gij elkander mijdt, een persoonlijk iets dus tussen u beiden, waarbij gij hem behandelt als een belastinggaarder of een niet-Jood die buiten de gemeente staat. Gij houdt u alleen zakelijk met hem op voor zover gij u met hem moet ophouden. De aangelegenheid heeft niets met de gemeente uit te staan, want de onaangename daad of de zonde of het misverstand is geen reden, hem uit de gehele groep te sluiten. Zulk soort van dingen dienen niet in de algemene gemeente te worden gebracht opdat er aldaar een beslissing over wordt geveld. Wij dienen niet te trachten een gemeente te splitsen en te zeggen: „Welnu, ik wil dat jullie allen het met mij eens zijn,” terwijl de andere persoon zegt: „Ik wil dat jullie allen het met mij eens zijn”; dat wil zeggen, met betrekking tot een persoonlijk probleem dat niets te maken heeft met het prediken van het evangelie of het rein houden van de gemeente. Deze schriftuurplaats in Mattheüs 18:15-17 is dikwijls gebruikt in verband met het uit de gemeenschap sluiten of uit de organisatie zetten van zulke personen, maar ze heeft enkel te maken met een persoonlijk mijden.
9. Wat moet, met het oog op al het voorgaande, ons streven zijn, en waarom?
9 Laten wij daarom allen in gedachten houden dat de organisatie van de Here God door allen die in de gemeente zijn, intact gehouden moet worden en rein gehouden moet worden. Weest indachtig dat het de taak is van hen die de dienaren van de groep zijn, er voor te zorgen dat ze rein blijft en indien iemand in de groep niet rein is en niet in het belang van Gods koninkrijk en zijn broeders werkt, dient hij verwijderd te worden. Wat zij doen, is in het belang van degene die wordt verwijderd, want het zou kunnen dat hij zich daardoor schaamt en wederom op de goede weg gaat wandelen. Zij handelen in Gods ogen juist door hem uit de gemeente te zetten omdat hij onrein is. Door deze handelwijze zal Gods zichtbare organisatie door de komende strijd van Armageddon heen en tot in de nieuwe wereld rein blijven. Een ieder die in die nieuwe wereld wil leven, zal overeenkomstig de beginselen van Jehovah God moeten leven, zoals ze in zijn Woord staan opgetekend, want wij moeten navolgers van God worden.