De naam van Jehovah een sterke toren
„De naam van Jehovah is een sterke toren; de rechtvaardige snelt er in en is veilig.” — Spr. 18:10, AS.
1. Waarom moeten wij een nauwkeurige kennis bezitten omtrent Jehovah’s naam, en hoe sprak koning David over Jehovah?
VEILIGHEID, verdediging en vrede zijn mogelijk door een nauwkeurige kennis van Jehovah’s naam. Dit is een van de grote waarheden van de Schrift, en ze is zo belangrijk dat ons leven er van afhangt. Jehovah’s volk heeft duizenden jaren lang vertrouwen in zijn naam gehad en het is in deze tijd noodzakelijk dat het thans levende geslacht dit beseft. David was een persoon die ten volle profijt trok van de veiligheid welke door Gods naam, Jehovah, wordt verschaft, en in een van de liederen die hij heeft gecomponeerd, wordt deze waarheid op een niet onzekere wijze tot uitdrukking gebracht. Hij schreef: „Jehovah is mijn rots, en mijn vesting, en mijn bevrijder, ja mijn bevrijder; God, mijn rots, in hem zal ik toevlucht nemen; mijn schild, en de hoorn van mijn redding, mijn hoge toren, en mijn toevlucht; . . . Ik zal Jehovah aanroepen, die waardig is te worden geprezen” (2 Sam. 22:1-4, AS). In de volgende verzen drukt hij zich vele malen met jubelende dankbaarheid uit in krachtige beeldspraak die overdreven moge klinken, maar die in werkelijkheid slechts op zwakke wijze tot uitdrukking brengt wat Jehovah allemaal heeft gedaan en wat hij nog zal doen voor hen die hun vertrouwen in hem stellen.
2. Hebben wij tegenwoordig een „sterke toren” nodig, en waarom? Wat dienen wij eerst te weten?
2 In oude tijden bouwde men een sterke toren voor verdediging en veiligheid. Tegenwoordig hebben wij geen sterke toren van baksteen, natuursteen of beton nodig, want onze vijanden bestrijden ons niet met pijl en boog en evenmin met granaten of andere explosieve middelen. Onze strijd is geheel verschillend, doch wij hebben wel veiligheid nodig. „Want hoewel wij in het vlees wandelen, voeren wij geen krijg overeenkomstig hetgeen wij in het vlees zijn. Want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot omverwerping van datgene wat sterk is verschanst.” Onze verdediging is niet gelegen in stoffelijke dingen en onze vijanden zijn niet in de eerste plaats vlees en bloed. „Ten slotte, gaat voort kracht te verwerven in de Heer en in de macht van zijn sterkte. Doet de volledige wapenrusting Gods aan opdat gij kunt vaststaan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers dezer duisternis, tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten” (2 Kor. 10:3, 4; Ef. 6:10-12, NW). Ofschoon de getrouwen uit de oudheid stenen torens hadden welke een grote veiligheid boden, vertrouwden zij in werkelijkheid toch op de naam van God, en evenals zij er hun vertrouwen in stelden, doen wij het tegenwoordig ook. Op welke wijze kunnen wij er dan ’in snellen en veilig zijn’? Wel, wij moeten eerst weten wat de „naam” betekent.
DE NAAM
3. Verklaar enige betekenissen van de naam. Zijn deze definities voor ons een hulp? Op welke wijze?
3 Jehovah is de naam die de Schepper zichzelf heeft gegeven, en deze naam duidt op persoonlijkheid. Er is slechts één Jehovah. Nooit lezen wij over ’de Jehovah van Israël’ of over de ’levende Jehovah’, want Jehovah leeft. De naam laat geen beperkingen toe. De meest onderscheiden eigenschappen van de naam zijn: zelfstandig bestaan, onveranderlijkheid en eeuwigheid. Hij heeft zich aan Mozes geopenbaard. „En God zeide tot Mozes: IK BEN DIE IK BEN: . . . Jehovah, de God van uw vaderen, . . . dit is mijn naam voor eeuwig, en dit is mijn gedachtenis tot in alle geslachten” (Ex. 3:14, 15, AS). De naam „IK BEN” is afkomstig van hetzelfde Hebreeuwse grondwoord als Jehovah. Andere weergaven van de hele uitdrukking zijn: „Ik ben omdat Ik ben”; „Ik ben die ben”; „Ik zal zijn, die Ik zijn zal”. Elk levend schepsel, zichtbaar of onzichtbaar, is of bestaat krachtens een voorziening welke door Jehovah is getroffen, maar ’Hij is omdat hij is’. In deze betekenis is niemand anders. Deze definities tonen op duidelijke wijze de idee van onafhankelijk bestaan, niet gecontroleerde wil en actie. Hij is altijd en altijd is hij dezelfde, hij houdt nooit op te zijn, kan niet veranderen, en is eeuwig.
4. Hoe worden wij door een begrip van zijn naam in staat gesteld, vertrouwen in Hem te hebben?
4 De naam verschilt oneindig veel van de namen der heidense goden, want die steunen uitsluitend op vermeende berichten uit het verleden, niet op de toekomst; terwijl de naam van Jehovah getuigt van daden in het verleden, van werken die thans worden verricht, en van toekomstige voornemens. Onze God Jehovah is precies wat hij is en wat hij bij zichzelf voorneemt, want de manifestatie van zijn werken wordt door niets wat buiten hem staat, bepaald. Hij bezit absolute vrijheid, absolute onafhankelijkheid en absolute onveranderlijkheid. Zijn woorden en daden zijn noodzakelijkerwijs met hem in overeenstemming. Dit houdt onveranderlijke getrouwheid in. ’De Heer [Jehovah], uw God, is God, . . . een getrouw God, die het verbond en de barmhartigheid houdt aan degenen die hem liefhebben’ (Deut. 7:9, Lu). „Want ik, Jehovah, verander niet” (Mal. 3:6, AS; ook Jes. 44:6). Er kan niet van Jehovah worden gezegd dat hij is geweest of zal worden, want hij is nimmer begonnen, en kan niet beginnen te zijn. Hij is altijd een onloochenbaar is. Toen er met de schepping een begin werd gemaakt, was hij er reeds. Jehovah openbaart zich door zijn daden en geboden, zijn naam is een openbaring, een gedachtenis, een plechtige belofte. Hij is de Wordende: „Ik zal worden wat ik ook wil.” — Inleiding van The Emphasised Bible, door Rotherham.
5. Zal Jehovah altijd bestaan, en hoe weten wij dit?
5 Jehovah zeide tot Mozes: „Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit mijn macht. Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemel en zeg: Zo waar Ik in eeuwigheid leef” (Deut. 32:39, 40, NBG). Over Abraham staat geschreven: „En (Abraham) plantte te Berseba een tamarisk, en riep daar den naam van den HERE [Jehovah], den eeuwigen God, aan” (Gen. 21:33, NBG). Dit is een van de eerste teksten in de Schrift waarin een eigenschap van God voorkomt, en waar rechtstreeks op eeuwige duur wordt geduid. Hij die eeuwig leeft, die altijd voortgaat doch nimmer ten einde raakt, van oneindige, onophoudelijke, onmetelijke duur. Vorm en verschijning van geschapen dingen kunnen veranderen, maar de raadslagen en voornemens van Jehovah zijn blijvend, veranderen nooit en kunnen niet worden verijdeld.
6. Wat wordt onthuld door het feit dat Jehovah Eén is? Hoe is dit op ons van invloed?
6 Jehovah is Eén. Er staat geschreven: „Nu weet ik, dat Jehovah groter is dan alle goden.” „Ziet, de hemel behoort aan Jehovah uw God, en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is.” „Hoor, O Israël: Jehovah onze God is één Jehovah” (Ex. 18:11 en Deut. 10:14; 6:4, AS). Hij is de Enige, Absolute, Onafhankelijke en Eeuwige. Daarom luidt het gebod: „Gij zult den HERE [Jehovah], uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht” (Deut. 6:5, NBG). Jehovah God is Eén, en alle andere goden zijn niets. Wij kunnen de grote Allerhoogste, Jehovah, alleen leren kennen door zijn heilig Woord te lezen en te begrijpen, en dan zullen wij inzien op welke wijze hij zijn universaliteit en luister in heiligheid verklaart. Niets wat is geschapen, is heilig in zichzelf, want natuurlijke reinheid of onreinheid is niet hetzelfde als heiligheid of onheiligheid. Heiligheid van het schepsel heeft betrekking op het doen van Gods wil, en het is de toestand waarin het schepsel door een goddelijke regeling aan Jehovah is gebonden. Daarom moeten zij die Jehovah leren kennen en met de Heilige in verbinding worden gebracht, zich onmiddellijk reinigen, want alle verbondsvoorschriften steunen op het beginsel: „Gij moet heilig zijn, omdat ik heilig ben.” Om deze reden vermaant Paulus ook: „Aangezien wij dus deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons van elke verontreiniging des vleses en des geestes reinigen, en in de vreze Gods heiligheid volmaken.” — Lev. 11:44; 2 Kor. 7:1; 1 Petr. 1:16, NW.
7. Wat sluit het feit dat Jehovah „de Rots” is, in? Hoe worden wij er door gesterkt?
7 Hij is de Rots: „Ik zal den naam des HEREN [van Jehovah] uitroepen; geeft grootheid onzen God, de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al zijn werken recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij.” „Wees mij tot een beschuttende rots, tot een sterke vesting om mij te redden; want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting.” „Hij alleen is mijn rots en mijn redding: hij is mijn hoge toren; ik zal niet bewogen worden.” „Zij vergaderen zich tegen de ziel van de rechtvaardigen, en veroordelen het onschuldige bloed. Maar Jehovah was mijn hoge toren, en mijn God de rots van mijn toevlucht.” Hij is de onzichtbare basis van vertrouwen, de volmaaktheid van onberispelijkheid, omdat hij de Waarachtige en Rechtvaardige is. „Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; uw oordelen zijn een grote afgrond; O Jehovah.” Jehovah en zijn Koning, Christus Jezus, doen altijd hetgeen juist en gepast is ten aanzien van dat wat ten volle aan zijn voornemens en daden beantwoordt. Abraham zeide: „Dat zij verre van u: zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen?” Jehovah is de Grote Rots der Eeuwigheid. — Deut. 32:3, 4; Ps. 31:3, 4, NBG; 36:6; 62:2; 94:21, 22; Gen. 18:25, AS; 36:7; 62:3, Statenvert.
8. Verklaar de vijf titels die hier worden genoemd.
8 Wij moeten Jehovah eveneens kennen bij zijn titel God, welke betekent de schepper van hemel en aarde, van alle goede dingen en de gever van leven aan de gehoorzamen. Als de Almachtige is zijn macht onbegrensd, en niemand kan hem weerstaan. Hij openbaart zich als de Allerhoogste, waardoor hij duidelijk aantoont dat hij boven alles staat, dat hij de grote Verhevene, de Hoogste Macht is. Als „HERE der heirscharen”, wordt hij eveneens gezien als degene die het bevel voert over alle hemelse strijdkrachten en dezen zullen worden gebruikt voor de vernietiging van de goddelozen in de grootste oorlog aller tijden. Als Vader openbaart hij zich als de Bron des levens, en de goedgunstige Verzorger van allen die eeuwig willen leven.
9. Wat heeft Jehovah gedaan en gezegd in antwoord op Mozes’ verzoek zijn heerlijkheid te zien? Noem enige van de eigenschappen die worden vermeld. Hoe is dit voor ons een hulp?
9 Mozes vroeg Jehovah of hij zijn heerlijkheid mocht zien, en als antwoord daarop zeide God: „Ik zal al mijn goedheid aan u laten voorbijgaan, en zal de naam van Jehovah voor u uitroepen.” Vervolgens deed God dit, zoals wordt vermeld: „En Jehovah daalde neder in de wolk, en stond daar bij hem, en riep de naam van Jehovah uit, . . . Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en genadig, langzaam tot toorn, en overvloedig in goedertierenheid en waarheid; goedertierenheid bewarend voor duizenden, ongerechtigheid en overtreding en zonde vergevend; en die de schuldige geenszins zal verschonen, die de ongerechtigheid van de vaders bezoekt aan de kinderen, en aan de kindskinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht” (Ex. 33:19; Ex. 34:5-7, AS). Aldus liggen er vele wonderbaarlijke betekenissen in de naam Jehovah opgesloten: zelfstandig bestaand, machtig, barmhartig, goedgunstig in niet te peilen mate, lankmoedig, sterk, mild, waarachtig, behoeder en iemand die vergiffenis schenkt, rechtvaardig, rechtvaardiger, en nog meer betekenissen. Dit is Jehovah, degene tot wie wij ons in elke tijd van nood, voor alle omstandigheden en toestanden kunnen wenden, en in wie wij volkomen vertrouwen kunnen stellen en zekerheid kunnen bezitten, de Jehovah die wij moeten kennen, vrezen en aanbidden.
HOE DE NAAM VEILIGHEID VERSCHAFT
10. Hoe weten wij dat Paulus en de Here Jezus vertrouwen in de naam van de Vader hadden? Verklaar dit.
10 Door de voorgaande inlichtingen is duidelijk aangetoond dat Jehovah in staat is al zijn voornemens ten uitvoer te brengen. Aanvaard dit dan als een feit en maak vol vertrouwen vorderingen, terwijl gij dezelfde overtuiging hebt als Paulus, die zeide: „Hij die u roept, is getrouw, en hij zal het ook doen.” „Maar de Heer is getrouw, en hij zal u standvastig maken en u bewaren van de goddeloze.” „Laten wij zonder te wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij is getrouw die heeft beloofd” (1 Thess. 5:24; 2 Thess. 3:3; Hebr. 10:23, NW). Hij zal hen die hun vertrouwen in hem stellen, nooit in de steek laten. „Gezegend zij Jehovah; want hij heeft mij zijn wonderbaarlijke goedertierenheid getoond in een sterke stad. O, hebt Jehovah lief, al zijn heiligen: Jehovah bewaart de getrouwen, . . . Weest sterk en uw hart vatte moed, gij allen die op Jehovah hoopt” (Ps. 31:21, 23, 24, AS; 31:22, 24, 25, Statenvert.). Onze Leider heeft altijd volledig op Jehovah vertrouwd. Hij kende de naam van de Vader, en over de gedenkwaardige terechtzitting toen hij voor Pilatus stond, staat het volgende opgetekend: „Pilatus zeide tot hem: ’Spreekt gij niet tot mij? Weet gij niet dat ik autoriteit heb u vrij te laten en dat ik autoriteit heb u aan de paal te laten nagelen?’ Jezus antwoordde hem: ’Gij zoudt in het geheel geen autoriteit tegen mij hebben indien het u niet van boven was gegeven.’” Zijn vertrouwen was ook volkomen toen hij in de hof van Gethsemane tot Petrus zeide: „Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of denkt gij dat ik geen beroep op mijn Vader kan doen mij op dit ogenblik meer dan twaalf legioenen engelen te verschaffen?” Zelfs zijn pijnigers en wrede moordenaars getuigden van zijn vertrouwen, want toen hij aan het hout hing, maakten zij vele schimpende opmerkingen, zoals bijvoorbeeld: „Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld; laat Hij hem nu verlossen wanneer Hij hem wenst, want hij heeft gezegd: ’Ik ben Gods Zoon’” (Joh. 19:10, 11; Matth. 26:52, 53; 27:43, NW). Er was geprofeteerd dat hij aldus zou vertrouwen. „Vertrouw u zelf aan Jehovah toe; laat hij hem bevrijden: laat hij hem verlossen, aangezien hij behagen in hem schept” (Ps. 22:8, AS; 22:9, Statenvert.). Jezus Christus had vertrouwen omdat hij de naam van zijn Vader kende, en neem notitie van het wonderbaarlijke resultaat: „Het is volgens de werking van de macht van zijn sterkte, waarmede hij te werk is gegaan in het geval van de Christus toen hij hem uit de doden opwekte en hem een plaats gaf aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, ver boven elke regering en autoriteit en macht en heerschappij en iedere naam die wordt genoemd, niet alleen in dit samenstel van dingen, maar ook in het toekomende.” — Ef. 1:19-21, NW.
11. Betekent vertrouwen hebben in Jehovah’s naam dat wij niet zullen worden vervolgd en ons lichamelijk geen letsel zal worden toegebracht? Wat was Paulus’ getuigenis en hoe was hij zeker van zijn zaak?
11 In welk opzicht is de beschermende hoedanigheid van de naam dan werkzaam, gezien het feit dat de getrouwe dienaren van Jehovah zo veel vervolging en lichamelijk lijden hebben moeten verduren? Paulus zeide: „Wij worden in elk opzicht bestookt, maar niet zo in het nauw gedreven, dat wij ons niet meer kunnen bewegen; wij worden in verlegenheid gebracht, maar niet totaal zonder uitweg; wij worden vervolgd, maar niet in de steek gelaten; wij worden nedergeworpen, maar niet vernietigd. Wij verduren steeds overal in ons lichaam de dodelijke behandeling welke aan Jezus werd gegeven, opdat het leven van Jezus ook in ons lichaam zichtbaar moge worden gemaakt.” „In elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan, door veel te verduren, door verdrukkingen, door gevallen van nood, door moeilijkheden, door slagen, door gevangenissen” (2 Kor. 4:8-10; 2 Kor. 6:4, 5, NW). Maar Paulus was zeker van zijn zaak. Hij legde een oprechte, getrouwe houding aan de dag ten opzichte van Jehovah, de Here Jezus, en alle mensen, en eveneens had hij een levend geloof in Jehovah’s beloften. Hij was getrouw en betrouwbaar in de bediening welke hem was toevertrouwd en hij bezat een grote liefde voor de Heer en voor de broeders. Hij was geduldig in lijden en mild gestemd te midden van onrecht dat hem werd aangedaan, en uitdagingen. Hij bleef pal staan tegen de strijdkrachten van de organisatie des Duivels, zowel de onzichtbare als de zichtbare.
12. Verklaar Paulus’ veiligheid en waarom had hij vertrouwen?
12 Daarom zeide hij terecht: „Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb overeenkomstig het geloof geleefd. Van deze tijd af is de kroon der rechtvaardigheid voor mij bewaard, die de Heer, de rechtvaardige rechter, mij in die dag als beloning zal geven” (2 Tim. 4:7, 8, NW). Hij droeg Gods goedkeuring weg en voelde zich volkomen veilig. „Juist om deze reden lijd ik ook dit alles, maar ik ben niet beschaamd. Want ik ken degene in wie ik heb geloofd, en ik ben vol vertrouwen dat hij in staat is datgene wat ik hem tot aan die dag heb toevertrouwd, te behoeden” (2 Tim. 1:12, NW). Paulus was niet gevrijwaard van lichamelijke pijn, maar hij vertrouwde op God, aan wie hij alles had toevertrouwd, „omdat wij onze hoop hebben gevestigd op de levende God, die een Redder is van alle soorten van mensen, in het bijzonder van getrouwen” (1 Tim. 4:10. NW). „Ik blijf u in mijn gebeden gedenken opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u de geest van wijsheid en van openbaring in de nauwkeurige kennis van hem moge schenken, de ogen van uw hart verlicht geworden zijnde, opdat gij moogt weten wat de hoop is waartoe hij u heeft geroepen, wat de glorierijke rijkdommen zijn welke hij als een erfenis voor de heiligen bewaart” (Ef. 1:16-18, NW). Hij wist dat allen die vertrouwen hadden en getrouw waren, gered zouden worden ten einde deze grootse beloften te beërven. Paulus wist waarvoor de naam instond, en al zijn ondervindingen vertrouwen oefenen.
13. Welke ondervinding deed Israël van de zijde van Amalek op, waardoor vertrouwen in Jehovah’s naam wordt onderwezen?
13 Soms is het in overeenstemming met Gods wil dat zijn dienaren tegen lichamelijke pijn worden beschermd, en soms laat hij het toe, maar de naam zal, wanneer wij begrijpen waarvoor hij instaat, te allen tijde een „sterke toren” zijn, en daarheen mogen wij gaan voor veiligheid. Indien wij vertrouwen, zullen de uiteindelijke resultaten altijd goed zijn. Mozes kende de naam van Jehovah, en wendde zich tot deze naam voor verdediging. Nauwelijks waren de grote menigten van Israël op wonderbaarlijke wijze aan de legers van Farao ontkomen toen de Amalekieten hen zonder aanleiding aanvielen. Dit werd op een hoogst verraderlijke en laffe manier gedaan, daar zij de Israëlieten aan de achterzijde van het kamp aanvielen om de zwakken en hen die vermoeid en mat waren, te doden (Deut. 25:17, 18). Toen besloot Mozes tegen Amalek te vechten, en Jozua voerde het leger aan terwijl Mozes, Aäron en Hur naar de top van een heuvel gingen. Daar hief Mozes, de grote middelaar, zijn hand met de staf omhoog, hetgeen duidelijk te kennen gaf dat hij zich voor de overwinning op Jehovah verliet. Zolang Mozes zijn handen omhoog hield, zegevierde Israël doch wanneer zijn armen omlaag gingen, had Amalek de overhand. Daarom werd er passende hulp verleend zodat zijn handen omhoog werden gehouden totdat de zon onderging, en tegen die tijd had Jozua de overwinning behaald. Toen zeide „Jehovah . . . tot Mozes, Schrijf dit tot een gedachtenis in een boek, en herhaal het in de oren van Jozua: . . . Mozes bouwde een altaar, en noemde de naam er van Jehovah-nissi”. Dat betekent: „Jehovah is mijn banier” (Ex. 17:14-16, AS, kanttekening). Jehovah had voor Israël gevochten en de eer kwam hem toe. Hier werd geen gedenkzuil opgericht voor Jozua, maar een altaar voor Jehovah, want hij was Israëls verdediging en sterke toren geweest. Mozes kende de barmhartigheid en goedertierenheid van de Eeuwige.
14. Toon aan hoe de strijd tussen David en Goliath op duidelijke wijze veiligheid in de naam demonstreert.
14 Dan is er nog de aangrijpende ontmoeting tussen David en Goliath. De Filistijnen hadden Israël en zijn God, Jehovah, uitgedaagd, en hadden hun reus Goliath veertig dagen lang trots op het gevechtsterrein laten paraderen, wachtend tot de bevreesde Israëlieten zijn pocherige uitdaging zouden aannemen. David verscheen op het toneel, en onmiddellijk zag hij deze onbesneden Filistijn die de legers van de levende God tartte. Hij nam de uitdaging aan, en toen zij voor een dodelijke strijd tegenover elkander stonden, vloekte Goliath David bij zijn god en zeide: „Ben ik een hond, dat gij met een stok op mij afkomt?” Deze grote vleesmassa, tot de tanden toe gewapend, bulderde hier bedreigingen uit tegen de jonge David, welke voldoende waren om het hart van elke man vrees aan te jagen. Maar David bond moedig en onbevreesd de strijd aan in het volle vertrouwen dat hij de overwinning zou behalen. In het geheel niet twijfelend, noch aarzelend antwoordt hij deze logge bullebak met de volgende woorden: „Gij treedt mij tegemoet met zwaard en speer en werpspies, maar ik treed u tegemoet in den naam van den HERE [Jehovah] der heerscharen, den God der slagorden van Israël, dien gij getart hebt. Dezen dag zal de HERE [Jehovah] u in mijn macht overleveren en ik zal u verslaan en u het hoofd afhouwen; . . . Want de strijd is des HEREN [van Jehovah] en Hij geeft u in onze macht” (1 Sam. 17:43-47, NBG). David stelde al zijn vertrouwen in de naam van Jehovah, en verliet zich voor succes er geheel en al op. Voor hen die de strijd gadesloegen, leek het alsof David zich in de muil van de vernietiging wierp, maar David wist op wie hij vertrouwde en dat Jehovah even betrouwbaar zou zijn als zijn naam. Hij stelde vertrouwen in de „sterke toren” en was veilig. Daar stond David (zonder zwaard of schild of wapenknecht) voor de reuzenstrijder en al de legerscharen van de Filistijnen, maar hij was veilig en zeker in de naam van Jehovah. ’Ik treed u tegemoet in de naam van Jehovah,’ was zijn verdediging. De almachtige God, die een voornemen heeft, liet hem niet in de steek.
15. Welke ervaring had Josafat met Achab, waardoor de noodzaak wordt geleerd er van onze zijde voor te zorgen eerst Jehovah’s wil te leren kennen?
15 Een andere dienstknecht die op de naam van Jehovah vertrouwde, was Josafat. „Met een moedig hart bewandelde hij de wegen des HEREN [van Jehovah]” (2 Kron. 17:6, NBG). Nooit trok hij tegen de vijand ten strijde zonder Jehovah’s goedkeuring te hebben. Bij een zekere gelegenheid vroeg Achab, de koning van Israël, aan Josafat, zich bij hem te voegen in de strijd tegen de Syriërs, welke oorlogvoering reeds drie jaren aan de gang was. Achabs dochter was met Josafats zoon getrouwd, zodat er een familiebetrekking bestond, en in de geest sloot de koning van Juda zich bij Achab aan, maar hij zeide: „Vraag toch eerst het woord des HEREN [van Jehovah].” Derhalve liet Achab ongeveer 400 van zijn profeten komen die de koning vertelden op te trekken en te strijden, want er zou een overwinning worden geschonken. Maar Josafat was niet voldaan. „Is hier niet nog een profeet des HEREN [van Jehovah]? Laten wij het dan door hem vragen.” Achab antwoordde: „Er is nog één man door wien wij den HERE [Jehovah] kunnen raadplegen, maar ik haat hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar altijd onheil profeteert; het is Micha, de zoon van Jimla.” Micha werd binnengebracht, vermoedelijk uit de gevangenis, om zijn boodschap mede te delen, en hij deed het onbevreesd ondanks de bedreigingen van de boodschappers van de koning. „Zo waar de HERE [Jehovah] leeft, voorzeker, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken.” De boodschap was gunstig voor Josafat maar tegen Achab (2 Kon. 8:18; 2 Kron. 18:1-34, NBG). Zij die er mee voortgaan in Jehovah’s naam vertrouwen te stellen, moeten er zeker van zijn dat zij zijn wil doen en niet hun eigen wil, zoals in het geval van Josafat wordt aangetoond. Hij kende zijn naam. Jehovah is alwijs en trouw aan zijn belofte.
16. Hoe heeft Jehovah zijn bescherming gedemonstreerd aan Josafat en Juda tegen de legers van Moab, Ammon en het gebergte Seïr?
16 Naderhand wordt Josafat belegerd door de gecombineerde strijdkrachten van Moab, Ammon en het gebergte Seïr, een ontzagwekkende menigte. Wat zou de rechtvaardige koning doen? Hij vlucht onmiddellijk naar de „sterke toren”, Jehovah. „Toen werd Josafat bevreesd en besloot den HERE [Jehovah] te raadplegen; hij riep voor heel Juda een vasten uit” (2 Kron. 20:1-4, NBG). Merk op hoe het gebed dat hij opzendt en waarin hij Jehovah verheft, wat samenstelling en uitdrukking betreft een van de opmerkelijkste gebeden is welke ooit in de Hebreeuwse Geschriften zijn opgetekend. Jehovah wordt erkend als oppermachtig met onweerstaanbare macht welke zich over ieder schepsel in hemel en op aarde uitstrekt, de universele Souverein. Aangezien zij in een verbondsverhouding met Jehovah stonden, dienden zij tot Hem te gaan wanneer zij in gevaar verkeerden. Hij doet een beroep op Zijn gerechtigheid en gebruikt dit geheel en al om aan te tonen dat zij geen inval bij hun vijanden mochten doen en dat dezen nu Juda hebben aangevallen, en ten slotte zegt hij: „En wij weten niet, wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd” (2 Kron. 20:12, NBG). Zij hadden geen kracht van zichzelf en daarom waren zij geheel van Jehovah afhankelijk. Deze koning kende de naam van Jehovah en wist dat deze naam een sterke toren was, en daarin was hij veilig. Jehovah vernietigde de georganiseerde strijdkrachten van Moab, Ammon en het gebergte Seïr met één slag, door te veroorzaken dat deze goddeloze tegenstanders van Gods volk voor elkander werktuigen van vernietiging werden. Josafat, een dienstknecht van God, snelde in de naam van Jehovah en was veilig.
17, 18. (a) Betekent getrouwheid aan God dat de vijand nimmer zal aanvallen, en wat wordt door het bericht aangetoond? (b) Hoe werd er van vertrouwen in Jehovah’s naam een bericht opgetekend?
17 Vervolgens kwam de tijd waarin de arrogante Assyrische monarch zich voornam Jeruzalem te vernietigen. Hizkia was koning. Het bericht vermeldt: „Hij deed wat goed en recht en trouw was voor het aangezicht van den HERE [Jehovah], zijn God. In al het werk, dat hij begon met betrekking tot den dienst van het huis Gods, tot de wet en het gebod, waarin hij zijn God zocht, handelde hij met volle toewijding en was hij voorspoedig. Na deze gebeurtenissen, waarin (Jehizkia’s) trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen, belegerde de versterkte steden en dacht ze te veroveren” (2 Kron. 31:20, 21; 32:1, NBG). Hizkia bereidde zich zo goed mogelijk voor, deze vreselijke vijand te weerstaan, maar zijn vertrouwen was op de naam van Jehovah gevestigd. Hij sprak tot de legeraanvoerders en zeide: „Weest sterk en moedig, vreest niet en wordt niet verschrikt voor den koning van Assur en de gehele menigte die met hem is, want met ons is meer dan met hem. Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de HERE [Jehovah], onze God, die ons helpt en onze oorlogen voert” (2 Kron. 32:7, 8, NBG). Het van geloof getuigende, volledige vertrouwen van Hizkia had hem boven de vijand verheven. De Assyriër daagde Jehovah uit, en zeide: „En laat Hizkia u niet op den HERE [Jehovah] doen vertrouwen, door te zeggen: de HERE [Jehovah] zal ons zeker redden.” — 2 Kon. 18:30, NBG.
18 Bij monde van zijn aanvoerder vergeleek de Assyrische monarch Jehovah met de goden van de natiën die hij had overwonnen, en hij zond Hizkia een arrogante brief waarin hij zich van heiligschennis, leugens en godslastering bediende. Toen Hizkia de brief had ontvangen, ging hij naar het huis van Jehovah en spreidde hem uit voor het aangezicht des Heren en hij bad: „Nu dan, HERE [Jehovah], onze God, verlos ons toch uit zijn hand; zo zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij, HERE [Jehovah], alleen God zijt” (2 Kon. 19:19). Jehovah bewees een verdediging en een sterke toren te zijn door zijn volk te beschermen en 185.000 soldaten van de Assyriërs te vernietigen en de grote Sanherib terug te jagen naar zijn eigen land waar hem de ondergang wachtte. Aldus bewaart „De HERE [Jehovah] . . . al degenen, die Hem liefhebben; maar Hij verdelgt alle goddelozen.” — Ps. 145:20.