Het Christelijke communicatiekanaal
’Dit geschiedde opdat nu door de gemeente aan de regeringen en de autoriteiten in de hemelse gewesten de zeer afwisselende wijsheid Gods mocht worden bekendgemaakt.’ — Ef. 3:10, NW.
1. Waarop steunt het ware Christendom?
HET ware Christendom steunt als een geopenbaarde religie volledig op alle voortschrijdende openbaringen van Jehovah’s heilige verklaringen welke sedert de tijd van Adam tot op de tijd van de apostel Johannes naar de aarde zijn overgebracht. Bovendien vernemen wij hoe God voor zijn Christelijke dienstknechten sedert Pinksteren, in het jaar 33 n. Chr., in een betrouwbaar kanaal heeft voorzien opdat zij er door geleid zouden worden en deze verbazingwekkende openbaringen van zijn wil en voornemens begrepen zouden worden. Van de profetische schaduwen tot de werkelijkheden bemerken wij dat dit door God verschafte kanaal voor Christenen de collectieve gemeente van gezalfden is, die als een profetische organisatie dienen onder leiding van het hoofd er van, Christus Jezus, die de communicaties doorgeeft. — Ef. 5:23.
2. (a) Hoe diende Mozes als een profeet? (b) Welke rechterlijke communicatielijn werd ingesteld?
2 Na Abrahams tijd stond Jehovah’s communicatielijn in contact met Izak, Jakob en Jozef als Gods aardse kanalen. Vervolgens kwam de periode die het rijkst was aan goddelijke communicaties en die er tot op die tijd ooit was geweest, tot uitdrukking in de bediening van de grote profeet Mozes. Gedurende veertig jaar bestond er een bijna constante stroom van communicaties tussen Jehovah en Mozes, waardoor hij er toe geïnspireerd kon worden de gemeente Israël op een theocratische wijze tot een natie van Jehovah te organiseren en dit volk naar het Beloofde Land te leiden opdat zij zich aldaar konden vestigen. De door God ontworpen regering welke bij de berg Sinaï werd ingewijd, was een rechtvaardige, op wetten gebaseerde regering. Het was geen regering van persoonlijke menselijke regeerders. Er werd een aards heiligdom gebouwd, dat voorzag in een beperkt kanaal van rechterlijke communicatie met God. De door God aangestelde hogepriester was de voornaamste rechterlijke staatsdienaar. Hem werd in verband met zijn hoge ambt de Urim en Thummim gegeven ten einde „ja” of „neen” als antwoord te krijgen op ernstige nationale wettelijke problemen welke een beslissing vereisten van de hoogste rechterlijke autoriteit der regering, de souvereine Koning er van, Jehovah. — Gen. 26:24; 28:13, 14; 41:39; Ex. 3:2-22; 28:30; Gal. 3:19.
3. (a) Waarom was er voor de natie Israël nog een communicatielijn noodzakelijk? (b) Hoe was deze communicatielijn werkzaam in verband met de „richters”?
3 Alhoewel de instelling van het wetsverbond tezamen met de beperkte rechterlijke communicatie welke hierboven is beschreven, de regering functionerende hield, werd het toch van tijd tot tijd noodzakelijk dat Jehovah een speciale communicatie overdroeg aan de op theocratische wijze aangestelde regeerders van de natie en eveneens dat hij geestelijke raad aan het volk gaf. Deze extra communicatielijn werd door Jehovah onderhouden via speciaal uitverkoren mannen en vrouwen te beginnen met Mozes en vervolgens omvatte het later anderen die in de verschillende delen van het Beloofde Land woonden. Zij werden voor zulk een communicatiedienst verwekt wanneer hiertoe de noodzaak ontstond. Steeds wanneer het volk als geheel het geloof in Jehovah verloor en besmet werd met een verheidende religieuze denkwijze, ten gevolge waarvan zij door hun niet-theocratische buren werden onderworpen, verwekte God speciale dienstknechten des geloofs die als „richters” bekendstonden. Hij zond goddelijke boodschappen aan deze „richters” door middel van engelen en zijn heilige geest, welke hen tot actie aanvuurde, opdat zij de natie er toe zouden kunnen aansporen tot paden van rechtvaardigheid terug te keren. Sommigen van hen werden krijgslieden die Israëls strijdkrachten aanvoerden en op zegevierende wijze de heidense binnendringers uitdreven. Jozua, Mozes’ opvolger, was een van hen en eveneens anderen zoals Gideon, Debora, Barak, Simson en Jeftha, om er enkelen te noemen. — Hebr. 11:32.
4. Wat was de ’rij van profeten,’ en hoe dienden zij als kanalen?
4 Sedert de tijd van koning Saul, toen de natie menselijke koningen aan het hoofd van hun staatsbestuur wilde hebben, heeft Jehovah toegewijde mensen verwekt die als „profeten” bekendstonden en die als zijn aardse communicatiekanalen dienden. Samuël was de laatste van de rij van Israëls „richters” en de eerste in de lange rij van „profeten” die gedurende meer dan duizend jaar tot op Johannes de Doper door Jehovah werden gebruikt opdat zij leiding zouden geven, zouden terechtwijzen en steeds weer een beroep op het volk zouden doen zich te bekeren. De profeten werden krachtige predikers, die als een kanaal werden gebruikt opdat zij de goddelijke boodschappen welke zij van Jehovah ontvingen, aan het volk konden overbrengen. Onwrikbaar stonden zij als Jehovah’s getuigen aan Gods zijde van elke strijdvraag welke in hun tijd aan de orde was. Zij waren bereid de stroom van de publieke opinie en van vervolging te wederstaan in plaats dat zij een compromis sloten ten aanzien van hun toewijding als profeten van Jehovah. — Hebr. 11:33-38.
5, 6. (a) Wat gebeurde er met de goddelijke boodschap welke door de profeten uit de oudheid werd ontvangen? (b) Wie waren de „zonen der profeten”? (c) Hoe ontving Israël de profeten?
5 De meeste van het grote aantal goddelijke communicaties dat de profeten hebben ontvangen, zijn voor ons in verscheidene Bijbelboeken opgetekend, terwijl verschillende van deze boeken in werkelijkheid de naam dragen van de profeten die ze hebben geschreven. Al deze goddelijke uitspraken, die van God afkomstig zijn, vormen een rijke, te boek gestelde erfenis. Hun openbaringen worden een deel van de ware, tot op deze tijd bestaande Christelijke religie. Op de voorgrond tredende profeten zoals Elia en Elisa hadden discipelen, die hen vergezelden en die als „zonen der profeten” bekend kwamen te staan. Deze metgezellen werden evenals Noachs drie zonen medepredikers tezamen met de profeet of het kanaal zelf, en zij vormden een groep profeten of een organisatie van profeten. Deze helpers van de profeet maakten het mogelijk dat hij als door kanalen in een korte tijd de boodschappen welke hij van God ontving, aan de gehele natie kon bekendmaken. Het is belangwekkend op te merken, dat Jehovah’s heilige geest eveneens werkzaam was ten aanzien van deze „zonen der profeten.” — 1 Kon. 20:35; 2 Kon. 2:3; 2:15, KJ.
6 Ten slotte werd Israël zo afvallig en ontrouw, dat zij Jehovah’s herhaaldelijke barmhartige raad en goddelijke waarschuwing totaal verwierpen, zodat Jehovah het toestond dat de heidense koning Nebukadnezar van Babylon een einde maakte aan de dynastie van koningen uit het geslacht van David, en Jeruzalem verwoestte. ’Jehovah, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning [de tempel te Jeruzalem], maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap van Jehovah zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was.’ Wat een lang verslag staat er over de afvallige gemeente Israël opgetekend, waarin wordt vermeld hoe ze haar oren volkomen heeft gesloten voor Jehovah’s kanaal van hemelse communicaties! — 2 Kron. 36:15, 16, NBG.
DE GROTE PROFEET
7. Wanneer stond de mens zo rechtstreeks mogelijk in communicatie met God? Waarom?
7 Op Gods bestemde tijd werden de bewoners der aarde begunstigd doordat zij in de communicatielijn zo rechtstreeks mogelijk met de Levende God in verbinding kwamen te staan en ondanks dat in het leven bleven. Menselijke schepselen kunnen nimmer verwachten dat zij persoonlijk de God die communicaties doorgeeft en die een verterend vuur is, zullen zien en in leven zullen blijven. Maar denkt u eens in, gedurende drie en een half jaar konden de mensen de op één na grootste autoriteit in het universum, „het Woord,” Gods hoogste functionaris of woordvoerder, in het openbaar zien en horen! Dit betekende dat het Woord, hetwelk persoonlijk toegang had tot de tegenwoordigheid van de Levende God en hetwelk Jehovah persoonlijk communicaties had horen doorgeven doordat er levende wateren der waarheid uit zijn mond kwamen, naar de aarde werd gezonden opdat hij de nederige mens Jezus zou worden. Het Woord is toen vlees geworden opdat het als Jehovah’s grootste profeet of communicatiekanaal onder de mensen zou wonen en onschatbare woorden van wijsheid rechtstreeks aan oprechte mensen zou overbrengen. — Ex. 33:20; Deut. 4:24; Joh. 1:14.
8. Waarom moest God zijn grote profeet zenden opdat deze communicaties aan Israël zou doorgeven? Wie werd die grote profeet?
8 Vijftienhonderd jaar daarvoor hadden de Israëlieten bij de berg Horeb (Sinaï), nadat zij de majestueuze woorden hadden gehoord welke God te midden van een vreselijk schouwspel van vuur tot hen had gesproken, om een verandering van goddelijke communicatie verzocht. God had destijds gezegd dat zij juist hadden gesproken en had dienovereenkomstig beloofd dat hij in plaats daarvan de grote profeet zou zenden, die nu Jezus is: „Als antwoord op al datgene wat gij op Horeb, op de dag van de gemeente, van Jehovah uw God hebt gevraagd, zeggende: ’Laat mij de stem van Jehovah mijn God niet wederom horen en laat mij dit grote vuur niet meer zien, opdat ik niet sterve.’ Daarop zeide Jehovah tot mij [Mozes]: ’Zij hebben goed gedaan door zo tot mij te spreken. Ik zal voor hen een profeet uit het midden van hun broeders verwekken, gelijk gij, en ik zal mijn woorden inderdaad in zijn mond leggen en hij zal stellig al datgene tot hen spreken wat ik hem zal gebieden. En het moet geschieden dat de mens die niet naar mijn woorden zal luisteren welke hij in mijn naam zal spreken, van hem zal ik zelf rekenschap eisen.’” Petrus herinnerde de Joden van zijn tijd aan dit ernstige feit. — Deut. 18:16-19; Hand. 3:23, NW.
9. In welk opzicht hadden de vroege Christenen een superieure communicatie boven hun Hebreeuwse voorlopers?
9 Paulus spreekt er over dat de communicatie welke tot de Christelijke getuigen van Jehovah is gekomen, superieur is aan die welke tot hun getrouwe voorlopers, de Hebreeuwse getuigen van de ware religie, kwam, zeggende: „God, die lang geleden bij vele gelegenheden en op vele wijzen tot onze voorvaderen heeft gesproken door bemiddeling van de profeten, heeft in het einde van deze dagen tot ons gesproken door bemiddeling van een Zoon, die hij tot erfgenaam van alles heeft aangesteld, en door wie hij de samenstelsels van dingen heeft gemaakt. Hij is de weerspiegeling van zijn heerlijkheid en de nauwkeurige afbeelding van zijn wezen, en hij ondersteunt alle dingen door het woord zijner macht, en nadat hij een reiniging voor onze zonden tot stand heeft gebracht, is hij gaan zitten aan de rechterhand van de majesteit in de hoge plaatsen. Daarom is hij beter geworden dan de engelen in de mate dat hij een naam heeft geërfd die voortreffelijker dan de hunne is.” — Hebr. 1:1-4, NW.
10. Hoe werd Jehovah in Jezus weerspiegeld?
10 Daar Jezus in zijn voormenselijke bestaan de grote persoonlijke metgezel van Jehovah is geweest, kon hij de verbazingwekkende persoonlijkheid van de Levende God weerspiegelen, woorden en zinsdelen van woorden net zo weergeven als ze oorspronkelijk uit de mond van God uitgingen en in werkelijkheid in de gesprekken welke hij hier op aarde heeft gevoerd, de verheven soort van denkwijze ten toon spreiden welke door de geest van de Schepper zelf was voortgebracht. Onze ervaring in deze tijd is hetzelfde, want wanneer wij gedurende vele jaren intiem zijn met een bijzondere vriend, leren wij zijn persoonlijkheid zeer goed kennen, kunnen woorden en zinsdelen precies zo herhalen als hij ze heeft gezegd en kunnen de soort van denkwijze van deze treffende persoon op anderen overbrengen. Jezus bevestigt deze zienswijze in het antwoord dat hij aan Filippus gaf toen deze het verzoek deed: „Meester, toon ons de Vader.” Jezus zeide tot hem: „Ben ik zulk een lange tijd met u samen geweest, en hebt gij, Filippus, mij toch niet leren kennen? Hij die mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien. Hoe zegt gij dan: ’Toon ons de Vader’? Gelooft gij niet dat ik in eendracht met de Vader ben en dat de Vader in eendracht met mij is?” — Joh. 14:8-10; 1 Kor. 2:16, NW.
DE VOORBEREIDING VAN DE PROFETISCHE ORGANISATIE
11. Hoe toonde Jezus aan dat zijn volgelingen als een groep van profeten zouden dienen, en wat voor communicatielijn werd daardoor te kennen gegeven?
11 Evenals de profeten Noach, Elia, Elisa en Johannes de Doper, vergaderde Jezus, de Profeet, discipelen rondom zich en leidde hen op opdat zij predikers zouden worden. In tegenstelling met die anderen bereidde hij deze discipelen er echter op voor een kern te worden waaromheen een onafgebroken profetische organisatie, een communicatiekanaal, opgericht zou worden. Aan het einde van Jezus’ opleidingstoespraak sprak hij er over dat zijn discipelen als profeten erkend zouden worden, doordat zij degenen die er verlangend naar zijn Christus Jezus, de Koning der nieuwe wereld, te leren kennen, het loon van een profeet zouden brengen. In deze volgende schriftuurplaats wordt eveneens de communicatielijn onthuld, welke in teruggaande richting loopt via de personen die de groep van profeten uitmaken, vervolgens via Jezus en ten slotte bij Jehovah God zelf uitkomt. „Hij die u ontvangt, ontvangt ook mij, en hij die mij ontvangt, ontvangt ook hem die mij heeft uitgezonden. Hij die een profeet ontvangt omdat hij een profeet is, zal het loon van een profeet verkrijgen, en hij die een rechtvaardig mens ontvangt omdat hij een rechtvaardig mens is, zal het loon van een rechtvaardig mens ontvangen. En al wie een van deze kleinen slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, ik zeg u waarlijk, hij zal zijn loon geenszins ontgaan.” Jezus zeide eveneens: „Een profeet is niet ongeëerd behalve in zijn geboortestreek en in zijn eigen huis.” Dit hebben Jezus’ volgelingen eveneens ondervonden als leden van zijn Christelijke profetische organisatie. — Matth. 10:40-42; 13:57, NW.
12. Door welke schriftuurplaats wordt aangetoond dat Jezus’ volgelingen als een collectief kanaal zouden dienen?
12 Evenals er sedert de tijd van Jezus geen afzonderlijke persoon is uitgekozen voor de vervulling van Bijbelprofetieën, heeft sedert Jezus, de Grote Profeet, geen enkele afzonderlijke persoon Gods speciale profeet gevormd. Om deze reden heeft Jezus plannen gemaakt dat een gezalfde gemeente van discipelen het collectieve kanaal op aarde zou worden, door middel waarvan Gods communicaties bekendgemaakt zouden worden. Vooruitziende naar de werkzaamheid van dit kanaal zeide Jezus: „Waarlijk ik zeg ulieden: Alles wat gij op aarde ook zult binden, zal in de hemel reeds zijn gebonden en alles wat gij op aarde ook zult ontbinden, zal in de hemel reeds zijn ontbonden.” Merk op dat datgene wat hier op aarde beteugeld of bevrijd moet worden, eerst in de hemel gebonden of ontbonden moet worden, terwijl de instructies door communicatie naar de georganiseerde groep op aarde overgebracht worden. Deze macht heeft op een organisatie in haar geheel betrekking en is niet op één man van toepassing, zoals door de Katholieke Kerk wordt beweerd doordat ze zegt dat deze autoriteit bij de ene man, de paus, berust. — Matth. 18:18, NW.
DE PROFETISCHE ORGANISATIE OPGERICHT
13. Wanneer werd de Christelijke gemeente als een communicatiekanaal opgericht, en hoe werd dit getoond?
13 Op de dag van het Pinksterfeest in 33 n. Chr. werden de eerste 120 leden van Christus’ gemeente met de heilige geest gezalfd te midden van een opzienbarend gedruis uit de hemel gelijk het gedruis van een ruisende stevige bries, en er werden tongen van vuur zichtbaar op het gehele aantal van hen die bijeenwaren. Op diezelfde dag hield Petrus een openbare toespraak waarin hij deze gebeurtenis identificeerde als een vervulling van Joëls profetie, terwijl hij deze groep duidelijk onderscheidde als een organisatie welke er toe was gemachtigd te profeteren. „Deze mensen zijn in werkelijkheid niet dronken, zoals gij veronderstelt, want het is het derde uur van de dag. Integendeel, dit is wat bij monde van de profeet Joël werd gezegd: ’„En in de laatste dagen,” zegt God, „zal ik wat van mijn geest uitstorten op iedere soort van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jongemannen zullen visioenen zien en uw oude mannen zullen dromen dromen; en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen zal ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren.”’” Wat een kanaal waaraan door de geest kracht werd verleend, werd in het jaar 33 n. Chr. begonnen, door welk kanaal Jehovah op aarde werd vertegenwoordigd! — Hand. 2:15-18, NW; Joël 2:28, 29.
14. Beschrijf de activiteit en groei van dit vroege Christelijke profetische kanaal.
14 Na de prediking door de 120 op deze eerste dag, waarop zij vele van de visioenen en dromen verklaarden welke in de Bijbelprofetieën voorkomen, en na Petrus’ laatste toespraak op die dag, werden er drieduizend personen met deze pas-georganiseerde Christelijke gemeente verbonden. Allen werden predikers. Zij vervulden Jeruzalem met hun leringen uit de profetieën. Deze op een kanaal gelijkende organisatie groeide spoedig uit tot vijfduizend medepredikers, die allen met heilige geest waren gedoopt. De apostelen en andere ouderen te Jeruzalem werden een besturend lichaam, door middel waarvan een voortschrijdend begrip werd bekendgemaakt met betrekking tot Bijbelprofetieën welke destijds in vervulling gingen. Alhoewel velen van hen jaren voordien tezamen met Christus Jezus hadden gepredikt, hadden zij geen volledig begrip omtrent alle dingen. De apostelen dachten bijvoorbeeld dat Jezus was gekomen om het letterlijke koninkrijk van Israël te herstellen. Maar na Pinksteren leerden zij voortschrijdende bijzonderheden omtrent de vele geheimen betreffende het koninkrijk, en vernamen dat het hemels was. — Hand. 1:6; 2:41; 4:4, 31.
15, 16. Geef illustraties ten einde aan te tonen dat dit een voortschrijdend kanaal was en een begrip omtrent nieuwe waarheden voortbracht.
15 Hier volgen nog meer voorbeelden van een voortschrijdend begrip: Petrus, die tot het besturende lichaam behoorde, verklaarde de vervulling van Joël 2:28, 29, zoals reeds is vermeld. Petrus onthulde eveneens dat Jezus de Voornaamste Vertegenwoordiger des levens was en dat redding alleen door middel van zijn naam mogelijk is (Hand. 3:15–4:12). Enkele dagen later onthulden Petrus en Johannes beiden dat Christenen God meer moeten gehoorzamen dan mensen (Hand. 4:19). Ongeveer een jaar later onthulde Stefanus door inspiratie, dat hij Jezus als ’de Zoon des mensen aan Gods rechterhand zag staan,’ waardoor hij het vaste bewijs gaf dat Jezus tot zijn hemelse dienstpositie was teruggekeerd (Hand. 7:56, NW). Weer later werd de Ethiopische eunuch door Filippus, een van de ouderen, gedoopt nadat deze hem de betekenis van de profetie in Jesaja 53:7, 8 had verklaard (Hand. 8:29-33). In het jaar 36 ontving Petrus nog een openbaring uit de hemel betreffende de heidenen, namelijk, dat de tijd was aangebroken om de deur voor hen te openen opdat zij konden binnenkomen en eveneens gezalfde leden van Christus’ lichaam of gemeente konden worden. — Hand. 10 en 11.
16 Gedurende enkele jaren hadden vele Christelijke bedienaren van het evangelie gepredikt dat de heiden-Christenen besneden moesten worden. Maar ten slotte werd er in het jaar 49 n. Chr., op een congres van Jehovah’s getuigen in Jeruzalem, door verscheidene ouderen van het besturende lichaam aan de hand van Bijbelse bewijsgronden en door goddelijke openbaring aangetoond dat de heidenen niet besneden behoefden te worden. Jakobus, de vleselijke halfbroer van Jezus en de gemeentedienaar van de gemeente te Jeruzalem, stemde met deze beslissing in doordat hij de vervulling van de profetie in Amos 9:11, 12 (LXX) verklaarde (Hand. 15:6-22, NW). Wederom waren er velen die predikten dat de heidenen, wanneer zij Christenen werden, zich verder aan de wet van Mozes dienden te onderwerpen. Tegen het jaar 56 werd de apostel Paulus, eveneens een lid van het besturende lichaam, gebruikt om aan de hand van de Hebreeuwse Geschriften duidelijk te maken dat het binnenkomen van de heidenen in overeenstemming met de Bijbelprofetieën geschiedde en dat zulke heidenen niet onder de wet van Mozes maar onder Gods onverdiende goedgunstigheid stonden. Hij betoogde terecht dat God het wetsverbond aan de martelpaal van Jezus had genageld (Rom. 6:14; 15:7-13; Kol. 2:13, 14). In het jaar 96 werd de apostel Johannes gebruikt om als een van de vele openbaringen te onthullen dat het nauwkeurige aantal van de gezalfden, die met Christus Jezus in de hemel zouden leven en regeren, 144.000 zou zijn. — Openb. 7:4; 14:1.
VROEGE ONZUIVERE ZIENSWIJZEN DEDEN GEEN AFBREUK
17, 18. (a) Waarom wordt hierdoor niet bewezen dat Gods kanaal door dwaling werd verzwakt? (b) Deden deze vroegere onzuivere zienswijzen enige afbreuk aan de prediking overeenkomstig de via het kanaal komende stroom van nieuwe waarheid?
17 Wordt door dit alles dan bewezen dat Gods kanaal op aarde sedert de tijd van Jezus werd verzwakt en met dwaling werd vervalst? Neen! Integendeel, er wordt door bewezen dat er op geen enkel tijdstip een vloed van water was van verstikkende omvang, maar veeleer een kalme, gestadige stroom van nieuwe wateren der waarheid via een vast kanaal. De vele mannen en vrouwen die in deze profetische organisatie van de gezalfde gemeente waren gebracht, hadden vooropgezette onzuivere zienswijzen met betrekking tot Jehovah’s voornemens. Er zou tijd voor nodig zijn hun denkwijze geleidelijk te veranderen. God wist dat zij als louter mensen geestelijk niet in staat zouden zijn een vloed van nieuwe waarheden op één tijdstip te vatten, te begrijpen of te onthouden, en dat zij hierdoor figuurlijk gesproken wellicht uit hun evenwicht gebracht zouden worden en zouden verdrinken.
18 Jehovah trof in zijn barmhartigheid en liefderijke consideratie voor zijn zwakkere dienstknechten, regelingen voor een geleidelijke stroom van de wateren der nieuwe waarheid, welke stroom op een ordelijke wijze, via een kanaal, tot hen zou komen. Langzamerhand zou hun geest er aan worden aangepast en worden vervuld van een voortschrijding van nieuwe dingen. Hierdoor zouden zij op hun beurt in staat worden gesteld deze nieuwe dingen op een geleidelijke en ordelijke wijze, zoals de stroom van een kanaal, tot anderen te prediken die rechtvaardig gezind waren. Dat zij bijvoorbeeld onzuivere zienswijzen tot uitdrukking brachten met betrekking tot de kwestie of de sabbatwetten van Mozes en de besnijdenis nog van toepassing waren op Christenen, deed op geen enkele wijze afbreuk aan de vroege stroom van nieuwe waarheidspunten of aan de prediking van Jezus Christus door de vroege gemeente. Maar in Gods bestemde tijd, 49 n. Chr., bereikte de ontwikkeling van de ware religie het punt waarop Jehovah’s wettelijke positie ten aanzien van de besnijdenis en de Mozaïsche wet wijselijk kon worden bekendgemaakt. Van die tijd af werd deze nieuwe positie, welke uitdrukkelijk duidelijk was gemaakt, uniform door de ware Christelijke bedienaren van het evangelie gepredikt als zijnde de juiste leer.
19. Hoe werd er voorzegd dat Gods kanaal een voortschrijdend kanaal zou zijn?
19 Het voortschrijden van de geopenbaarde Bijbelse waarheden, welke in de communicatielijn via de gezalfde Christenen als door een kanaal werden overgebracht, gaf in werkelijkheid zelfs aan de engelen opzienbarende inlichtingen. ’Dit geschiedde opdat nu door de gemeente aan de regeringen en de autoriteiten in de hemelse gewesten de zeer afwisselende wijsheid Gods mocht worden bekendgemaakt.’ Dat het aardse kanaal een voortschrijdend kanaal zou zijn, werd door Jezus te kennen gegeven toen hij zeide: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Hij die in mij geloof oefent, zal de werken doen die ik doe, en hij zal grotere werken doen dan deze, want ik ga heen tot de Vader.” In het jaar 55, nadat er met betrekking tot Jehovah’s voornemens een rijke stroom van vele nieuwe voortschrijdende goddelijke communicaties was geweest, geeft Paulus te kennen dat er in de toekomst nog meer nieuwe dingen onthuld zullen worden. „Want nu zien wij door middel van een metalen spiegel vage omtrekken, maar dan zullen wij van aangezicht tot aangezicht zien. Nu ken ik gedeeltelijk, maar dan zal ik nauwkeurig kennen zoals ik nauwkeurig wordt gekend.” — Ef. 3:10; Joh. 14:12; 1 Kor. 13:12; 1 Petr. 1:12, NW.
TWAALF VEREISTEN VOOR HET CHRISTELIJKE KANAAL IN DEZE TIJD
20-32. Bespreek elk van de twaalf nauwkeurige aanwijzingen waaraan het Christelijke kanaal in deze tijd moet voldoen, en welke groep bewijst aan zulke vereisten te voldoen?
20 Wat valt er te zeggen over Jehovah’s Christelijke communicatiekanaal in deze tijd? Welke van de honderden sekten en denominaties van hen die Christelijk beweren te zijn, is in deze tijd Jehovah’s woordvoerder op de aarde en het door God aangestelde en georganiseerde communicatiekanaal? In de Bijbel worden vele nauwkeurige aanwijzingen gegeven, welke alle tegelijkertijd aanwezig moeten zijn ten einde zonder een schaduw van twijfel het ene door God geautoriseerde kanaal te kenmerken. Hier volgt een lijst van vereisten waaraan door zulk een ware gemeente van Christus voldaan moet worden indien ze er voor in aanmerking wil komen in deze tijd Gods kanaal te zijn.
21 Ten eerste moet Christus’ gemeente van de twintigste eeuw weten wat de naam van haar God is, zoals die door Jezus aan zijn vroege discipelen werd geopenbaard, en de leden van de gemeente moeten getuigen van deze majestueuze naam worden evenals de profeten uit de oudheid, Jezus en de Christenen uit de eerste eeuw dit zijn geweest. Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen en hun metgezellen hebben in deze tijd een duidelijk begrip van de goddelijke naam JEHOVAH en trachten derhalve als Zijn getuigen in overeenstemming met deze naam te leven. — Jes. 43:12; Joh. 17:6, 11, 26; Hand. 15:14.
22 Ten tweede wordt de gemeente van Christus, welke bij Jezus als het kanaal is begonnen, gevormd door alle gezalfden, die door de geest zijn verwekt en die de hoop hebben met Christus in de hemel te regeren, terwijl het aantal van hen is vastgesteld op 144.000. Welke groep van Christenen die in deze tijd op de aarde is, bewijst door haar werken en geloofsovertuigingen het overblijfsel te zijn van deze negentienhonderd jaar oud zijnde, tot grote rijpheid gekomen gemeente van Christus? Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen. — 1 Joh. 2:27; Openb. 14:1.
23 Ten derde moet de gemeente van Christus duidelijk worden onderscheiden doordat ze onder de natiën wordt vervolgd wegens haar rechtschapenheid aan Bijbelse beginselen en wegens haar onwankelbare maagdelijke reinheid aan Christus Jezus als de Koning der nieuwe wereld. Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen en hun metgezellen worden aldus onderscheiden doordat zij over de gehele wereld worden vervolgd. — Matth. 24:9.
24 Ten vierde moet de gemeente van Christus alle voortschrijdende openbaringen van de ene ware religie aanvaarden, zoals die in de Hebreeuwse Geschriften zijn vervat en via het kanaal van alle profeten uit de oudheid tot Johannes de Doper zijn overgebracht, en zoals ze in de Griekse Geschriften via het kanaal van Christus Jezus en zijn discipelen zijn overgebracht. Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen en hun metgezellen, de „andere schapen,” aanvaarden deze openbaringen. — 2 Petr. 3:15, 16; Openb. 22:18, 19; Joh. 10:16.
25 Ten vijfde moet de gemeente van Christus beseffen dat ze een periode van verstrooiing heeft doorgemaakt, hetgeen een „Babylonische” geestelijke gevangenschap tot gevolg had, waaruit „zijn uitverkorenen” bijeenvergaderd moesten worden „uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste er van.” Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen, die sedert 1919 uit alle natiën, talen en vroegere religieuze genootschappen zijn bijeenvergaderd, beseffen dit. — Matth. 24:31, NW; Openb. 18:4.
26 Ten zesde moet de gemeente van Christus geestelijk waakzaam blijven voor de wederkomst van haar Here Jezus Christus, en wanneer hij onzichtbaar komt door zijn aandacht op de aangelegenheden van deze aarde te richten, moet ze hem aanvaarden en de vreugde en het genoegen smaken van de tegenwoordigheid van de Koning als Regeerder. Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen is geestelijk waakzaam geweest en zij hebben de grote gebeurtenis beseft dat Christus in 1914 in de hemel op de troon is geplaatst. — Matth. 24:3, 42-44; 25:1-23.
27 Ten zevende moet de gemeente van Christus na de wederkomst van haar Heer, als het „huis Gods” haar oordeel ontvangen wanneer Jehovah’s boodschapper tot de tempel komt voor het oordeel, en dit moet geschieden voordat het overige gedeelte van de wereld wordt geoordeeld. Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen heeft dit oordeel ondervonden en is gereinigd toen de „boodschapper” in 1918 tot zijn tempel kwam. — 1 Petr. 4:17; Mal. 3:1-3.
28 Ten achtste moet de gemeente van Christus, wanneer ze is gereinigd, de aanbeveling van haar Heer hebben ontvangen doordat ze is aangeduid als de „getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd.” Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen heeft deze taak sinds 1919 beseft, sedert welke tijd zij hun uiterste krachten hebben ingespannen om als door een kanaal het reine geestelijke voedsel door te geven aan allen die als Christus’ „huisknechten” in gezelschap met hen verkeren. — Matth. 24:25-47, NW.
29 Ten negende moet de gemeente van Christus in de laatste dagen de speciale opdracht ontvangen dat „dit goede nieuws van het koninkrijk” ’op de gehele bewoonde aarde gepredikt moet worden met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.’ Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen tezamen met hun metgezellen hebben inlichtingen bekendgemaakt betreffende de oprichting van Christus’ koninkrijk in 1914, welke bekendmaking thans tot in 160 landen der aarde is doorgedrongen. — Matth. 24:14, NW.
30 Ten tiende moet de gemeente van Christus in deze tijd het voorbeeld van de gemeente uit de eerste eeuw volgen door een voortschrijdend begrip van Bijbelprofetieën te ontvangen, waardoor verdere majestueuze voornemens van de Levende God worden onthuld en welk nieuwe waarheidslicht over de gehele wereld op onpartijdige wijze door Gods profetische organisatie moet worden bekendgemaakt. Alleen het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen en hun metgezellen behandelen „profetieën niet met verachting,” maar maken de vervulling van de profetieën wanneer deze duidelijk worden, in hun Bijbelse publicaties bekend. — 1 Thess. 5:20; Openb. 11:3, 4, NW.
31 Ten elfde moet de gemeente van Christus beseffen dat haar werk een verandering heeft ondergaan, namelijk dat de bijeenvergadering van de „kleine kudde,” degenen die hemelse voorrechten deelachtig zullen worden, plaats heeft gemaakt voor de bijeenvergadering van de „andere schapen,” opdat dezen de toekomstige onderdanen van het Koninkrijk kunnen worden en voor altijd in geluk op een paradijsachtige aarde kunnen leven, welke er toe is bestemd eindeloos te blijven bestaan als vervulling van de grote Abrahamietische belofte. Alleen het gezalfde overblijfsel heeft dit sedert de jaren 1932 en 1935 ondervonden. — Gen. 22:18; Luk. 12:32; Joh. 10:16; Matth. 25:31-33.
32 Ten twaalfde moet de gemeente van Christus de bepaalde tijd beseffen waarin Jehovah ’de nieuwe hemelen plant en het fundament van de nieuwe aarde legt’ als een deel van zijn blijvende Nieuwe-Wereldsamenstel van dingen. Alleen Jehovah’s getuigen beseffen dit en zijn te weten gekomen dat er zich sinds 1919 een Nieuwe-Wereldmaatschappij ontwikkelt, welke zich uitbreidt en de gehele aarde in rechtvaardigheid zal vervullen. — Jes. 51:16; 65:17; 2 Petr. 3:13; Openb. 21:1.
BLIJF IN NAUW CONTACT MET HET KANAAL
33, 34. (a) Wat is de wettelijke dienstknecht die in deze tijd door het gezalfde overblijfsel wordt gebruikt? (b) Wat is een officiële spreekbuis van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse? (c) Wie dienen thans in nauw contact met Gods kanaal te blijven, en waarom?
33 Er zijn derhalve overweldigende aanwijzingen waardoor wordt te kennen gegeven dat het gezalfde Christelijke overblijfsel onder Jehovah’s getuigen in deze tijd het collectieve communicatiekanaal vormt. Een overvloed van nog meer omstandige feiten wordt in de reeks artikelen over de geschiedenis van Jehovah’s getuigen gepubliceerd, welke artikelen in The Watchtower verschijnen. Er bevinden zich nog ongeveer 17.000 van deze gezalfden op de aarde, terwijl een besturend lichaam van hen op Bethel in Brooklyn, New York, verblijft. Er zijn meer dan 560.000 „andere schapen” of metgezellen met hen verbonden. Deze kleine „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse van gezalfden, zoals zij worden aangeduid, hebben een wettelijke dienstknecht welke als het Watch Tower Bible and Tract Society bekendstaat, dat in 1884 werd georganiseerd en door hen wordt gebruikt ten einde vertegenwoordigend voor hen op te treden.
34 Een officiële spreekbuis voor deze „slaaf”-klasse is het tijdschrift De Wachttoren, hetwelk thans zijn zes en zeventigste jaargang beleeft (in het Engels). Dit tijdschrift beweert niet geïnspireerd te zijn, maar laat zich leiden door de geïnspireerde beginselen en profetieën welke in de heilige Bijbel staan opgetekend en in deze tijd op een voortschrijdende wijze in vervulling moeten gaan. Door middel van dit enkelvoudige kanaal, waardoor een betrouwbaar geestelijk richtsnoer wordt verschaft, worden alle oprechte, eerlijke personen die rechtvaardigheid liefhebben, tot de „volmaakte dag” geleid in de nieuwe wereld van na Armageddon. Gij wordt uitgenodigd tezamen met het gezalfde overblijfsel voort te gaan van de ene door God geleide voortschrijdende geestelijke positie tot de andere als vervulling van de belofte: „Het pad van de rechtvaardigen is gelijk het morgenlicht, dat steeds meer schijnt tot de volmaakte dag.” — Spr. 4:18, AS.