Vragen van lezers
● Waarom worden in Mattheüs 27:9 de woorden over de dertig zilverstukken voor Jezus’ verraad aan de profeet Jeremia toegeschreven wanneer de woorden in werkelijkheid door Zacharia zijn opgetekend, in hoofdstuk 11 vers 12 van zijn profetie? — N.F., Verenigde Staten.
In enkele latere manuscripten wordt de naam Jeremia weggelaten. Sommigen zeggen dat het een fout van de afschrijver was. Anderen zeggen dat het van Mattheüs’ zijde slechts een vergissing was toen hij Jeremia zeide en Zacharia bedoelde. Geen van deze verklaringen schijnt te voldoen. Wij kunnen de vertolking welke de New World Translation van Mattheüs 27:9, 10 geeft als juist beschouwen: „Toen werd vervuld wat door Jeremia, de profeet, werd gesproken, zeggende: ’En zij namen de dertig zilverlingen, de prijs van de man van wie een prijs werd vastgesteld, degene op wie enkelen der zonen Israëls een prijs hadden gesteld, en zij gaven die voor de akker van de pottenbakker, naar hetgeen Jehovah mij had geboden.’”
Een waarschijnlijker verklaring is deze. De volgorde der profetische boeken, zoals de joden die in Mattheüs’ tijd aannamen, was Jeremia, Ezechiël, Jesaja en de twaalf kleine profeten. Die volgorde wordt zo aangetroffen in de Babylonische Talmoed, en ook op het ogenblik in de manuscripten van de Franse en Duitse joden. The Jewish Encyclopedia laat onder „Bijbelcanon” zien dat Jeremia eens aan Ezechiël en Jesaja voorafging in de rij der profeten en dat later Jesaja vóór Jeremia kwam te staan. In Mattheüs’ tijd kwam Jeremia dus eerst in de rij der profeten, en aangezien het de gewoonte van die tijden was een gehele afdeling van de bijbel naar de naam van het eerste boek in die afdeling te noemen, kon Mattheüs Jeremia zeggen en de afdeling bedoelen waarvan Jeremia het eerste boek was en waarbij het boek Zacharia was inbegrepen.
Jezus heeft aangetoond dat dit de gewoonte was, een gehele afdeling naar het eerste boek in die afdeling te noemen, toen hij in Lukas 24:44 (NW) zeide: „Alles wat in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen omtrent mij staat geschreven, . . . moest [vervuld] worden.” Toen hij Psalmen zeide, bedoelde hij niet slechts dat ene boek, maar alle geschriften of Hagiografen, van welke verzameling of afdeling de Psalmen het eerste boek was. En toen Jezus de Profeten zeide, bedoelde hij die gehele afdeling, doch soms bezigden zij de naam van het eerste boek in die afdeling om het gehele gedeelte aan te duiden, en dan zou het gedeelte gewoon Jeremia worden genoemd. Mattheüs kon dus in deze betekenis naar Jeremia verwijzen en toch Zacharia’s woorden bedoelen, aangezien Zacharia’s profetie in de afdeling was opgenomen welke met het boek Jeremia werd geopend.