De jeugd in de Nieuwe-Wereldmaatschappij
„Ik geef u goede leer [raad]; verlaat mijn onderwijzing niet. . . . sla acht op mijn woorden, neig uw oor tot mijn uitspraken; laat ze niet wijken uit uw ogen, bewaar ze diep in uw hart. Want zij zijn leven voor wie ze vinden.” — Spr. 4:2, 20-22, NBG; Mo.
1. Waardoor wordt bepaald of de jeugd in de Nieuwe-Wereldmaatschappij goede eigenschappen zal hebben?
DE JONGEREN van vandaag zijn de volwassenen van morgen. Van welk gehalte en hoe rijp de volwassenen van morgen zijn, wordt bepaald door de in deze tijd aan de jeugd gegeven opvoeding en opleiding. Een der opleidingscentrums voor de jeugd dient het huisgezin te zijn, waarbij dan christelijke ouders de taak van onderwijzer vervullen. Rijpe onderwijzers in het christelijke huisgezin zullen als voornaamste leerboek Gods Woord, de bijbel, gebruiken; dit verschaft de jeugd in deze tijd de juiste achtergrond om te worden voorbereid op een passende plaats in de Nieuwe-Wereldmaatschappij.
2. Welke factoren zijn er bij het onderwijzen en opvoeden van kinderen betrokken?
2 Men kent in de wereld gewoonlijk evenveel soorten van onderwijs en opleiding als er verschillende onderwijzers, tradities en filosofieën zijn. Ten gevolge hiervan zit vooral de jongere generatie aan een wel zeer gevarieerde dis van geestelijk voedsel aan! „Wij zijn wat wij eten,” theoretiseren sommige autoriteiten. Onze geest vormt zich naar hetgeen waarmede wij hem spijzen, en daar men door zijn geest wordt geleid of beïnvloed, beseffen wij onmiddellijk van welk een groot belang een juist geestelijk dieet is. De geest wordt op directe wijze gevoed doordat men in de onderwijsinrichtingen welke wij bezoeken, thuis en in de christelijke gemeente naar het gesproken woord luistert. Verder is er nog de zeer belangrijke indirecte manier door het voorbeeld, want zelfs de tienjarige imiteert in sterke mate ouders, onderwijzers en andere invloeden waaraan hij wellicht is onderworpen of blootgesteld. De Meesteronderwijzer heeft te kennen gegeven dat wij het juiste voorbeeld dienen na te volgen, toen hij zeide: „Ik heb u het voorbeeld gesteld, opdat ook gij zoudt doen, gelijk ik u heb gedaan.” Velen vormen zich daarentegen naar gebeurtenissen in het verleden of het gedrag van meer dan slechts één bepaalde persoon, misschien naar een groep; of wat ook mogelijk is, naar een onderwijsinrichting, waarin enkele van een grote verscheidenheid van speciale filosofieën worden aangehangen, of naar het nationale of plaatselijke politieke beeld, of zelfs naar de gedragsregels van de handelsondernemingen waarbij zijn compagnons zijn aangesloten of waardoor die worden beïnvloed. Opdat wij niet het onjuiste voorbeeld zouden navolgen, werd er geschreven: „Dit alles nu bleef hun overkomen als een voorbeeld en werd opgeschreven tot waarschuwing van ons over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen.” — Joh. 13:15; 1 Kor. 10:11; 1 Tim. 6:20, 21, NW.
3. Waardoor groeit men fysiek? Waarom is geestelijk voedsel belangrijker?
3 De mens kreeg het vermogen mee zijn eigen soort voort te brengen. Binnen een zeker aantal jaren, ongeveer twintig, zou het ontwikkelingsproces van het nageslacht zover zijn gevorderd, dat zij lichamelijk ontwikkeld zouden zijn, wanneer er althans normaal goed voedsel werd verschaft. Het spreekt vanzelf dat er zich door oefening en training door hard werken een sterker lichaam ontwikkelt, maar dit is slechts in een bepaalde mate een succes, want de apostel Paulus spreekt er slechts terloops over: „Lichamelijke oefening is voor weinig heilzaam.” Daar dit slechts weinig waarde heeft, dienen wij veeleer na te gaan wat de waarde en de uitwerking van de belangrijkere voeding, het geestelijke voedsel, voor en op de jeugd in de Nieuwe-Wereldmaatschappij is, zoveel temeer omdat Paulus zich in zulke krachtige bewoordingen tot de jonge Timotheüs richt: „Godvruchtige toewijding is heilzaam voor alles, daar ze de belofte heeft van het tegenwoordige en het toekomstige leven.” — 1 Tim. 4:8, NW.
EEN VROEGTIJDIGE OPLEIDING
4. Waarom is het belangrijk dat er reeds in de prille jeugd een aanvang wordt gemaakt met het opleiden van kinderen? En waarom kan men hen niet zelf hun beslissingen laten nemen?
4 De eerste tien jaren ontvangt een kind doorgaans de eerste opleiding van zijn ouders of onmiddellijke voogden. Eerst wordt het een aantal geboden en verboden bijgebracht, en dan geleidelijk aan wordt het vertrouwd gemaakt met het elementaire dat hem omringt. Vaak vatten de ouders deze opleiding te licht op, omdat ze denken dat een kind nog te jong is. Of ze het nu willen toegeven of niet, de jonge geest kan in deze tijd toch zeer veel in zich opnemen en vele blijvende karaktertrekken worden er gevormd. Het gebeurt maar al te vaak dat een kind zelfs zo slim is dat het zijn ouders opleidt zodat zij maar naar zijn pijpen zullen dansen en het zijn eigen zin kan doordrijven. Dit is echter niet de christelijke manier, daar er tot ouders wordt gezegd: „Oefen kinderen in de weg, die ze moeten gaan.” Het kind is onvolmaakt en zondig (niet onschuldig en zondeloos, zoals sommige geestelijken velen graag willen laten geloven) en zijn stappen moeten gericht worden naar een rechtvaardige handelwijze. De eigen keuze van het kind zou het dikwijls tot een verkeerde en zelfzuchtige handelwijze leiden. Terecht beleed Jeremia vroeger: ’Ik weet, o Jehovah, dat het niet aan den mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten.’ Hoeveel te meer geldt dit voor een mensenkind! — Spr. 22:6, PC; Jer. 10:23, NBG.
5. (a) Waarom is een juist streng onderricht zo gebiedend? (b) Toon door een voorbeeld aan wat er gebeurt wanneer ouders laks zijn in het doen gehoorzamen van hun bevelen.
5 Het volgende voorbeeld van kinderheerschappij, en nog wel in een christelijk huisgezin, moge dit illustreren. Het kind maakte een hoop drukte over een bepaald soort voedsel en op gebiedende toon gaf het te kennen dat het dit graag wilde hebben. De moeder gaf er aan toe en maakte het eten klaar, maar toen dit het kind werd voorgezet, besliste het dat het het toch niet lustte. De moeder trachtte het er toe over te halen, maar toen het voorwendde ziek te zijn, nam zijn moeder het voedsel weg. Men kon het kind binnensmonds horen zeggen: „Hè, hè, ben ik daar even fijn van af gekomen!” Er werd in dit geval geen streng onderricht toegediend, wat tot gevolg had dat het kind zelfzucht ontwikkelde en egoïstisch werd. Wellicht beseffen de ouders het niet altijd, maar zelfs de kinderen stellen hen op de proef. En vierjarig jongetje gooide bijvoorbeeld het hem voorgezette voedsel op de grond toen zijn moeder de kamer uitging. Na slechts een lichte berisping zette de moeder hem weer ander eten voor. Toen de moeder even wegging, gebeurde wederom hetzelfde. Toen hem werd verteld dat hij zelf eens volwassen zou zijn en kinderen zou hebben, en hem werd gevraagd wat hij zou doen wanneer zijn kind het eten op de grond zou gooien, antwoordde hij zonder te aarzelen: „Ik zou hem een pak voor zijn broek geven.” Hij wist wat juist was en dat een fikse bestraffing op zijn plaats zou zijn geweest. Hij moet wel iets in zijn ouders als opvoeders teleurgesteld zijn geweest. Kinderen, wier ouders zich aldus gedragen, kunnen niet naar hen opzien als een juist voorbeeld voor het opvoeden van kinderen. Men leidt iemand niet alleen op doordat men hem het een en ander zegt, maar ook door dienovereenkomstig te leven, houdt men hem een les voor ogen. „Niet met woorden alleen moet ge een slaaf vermanen; hij verstaat ze wel, maar doet er niet naar.” „Wie zijn slaaf van jongsaf verwent, wordt ten slotte met ondank beloond.” Niet dat kinderen niet beter weten; dikwijls weten zij maar al te wel wat goed en juist is, doch zij zullen zich er alleen maar aan storen wanneer zij streng worden onderricht. Lees ter verdere, belangwekkende ondersteuning van de gedachte dat men het niet aan de willekeur van een kind moet overlaten of het een gebod al dan niet wil gehoorzamen, eens wat Jehovah over Abraham mededeelde: „Want ik ben hem bekend geworden opdat hij zijn zonen en zijn huisgezin na hem bevelen moge dat zij Jehovah’s weg zullen bewaren door rechtvaardigheid te doen.” Ook maar nergens spreekt hieruit de gedachte dat het kind hierin zelf zijn beslissing zou nemen, maar de ouders beslisten voor het kind. — Spr. 29:18, 19, 21, PC; Gen. 18:19, NW.
6. Waarom kost het de ouders veel tijd om hun kinderen op juiste wijze op te leiden?
6 Wij hebben nu opgemerkt dat het 3800 jaren geleden van zo’n groot belang was dat de ouders hun kinderen onderrichtten; wij weten dus ook van hoeveel groter belang het in deze twintigste eeuw is, nu het ouderlijk gezag is verslapt en misdadigheid hoogtijd viert. Christelijke ouders dienen er dus stellig tijd voor af te nemen om de jonge geest de juiste kennis in te prenten en hem dienovereenkomstig te vormen, en om de kinderen vervolgens te helpen, zo nodig door hen hierover streng te onderhouden, het geleerde in praktijk te brengen. Naarmate bij wijze van spreken het gebouw vorm begint aan te nemen, zal het gemakkelijker worden het kind te leren te doen wat het is gezegd, dit op de juiste wijze te doen en het te blijven doen. Bovendien zal het de geest van het kind sterken zodat het een onderscheid kan maken tussen goed en verkeerd en aldus zal de geest sterk verschanst worden tegen valse leerstellingen en besmetting welke een verkeerde wereldse opleiding op de scholen en andere contacten met deze wereld meebrengen. Het is raadzaam Paulus’ raad stevig in de geest van het kind te griffen: „Wordt niet misleid. Slechte omgang verderft nuttige gewoonten.” — 1 Kor. 15:33, NW.
7. Hoe kunnen ouders de kinderen behulpzaam zijn wanneer dezen naar school gaan?
7 In enkele landen zijn sommige ouders de mening toegedaan dat zij hun kinderen met het oog op al de misdadigheid en corruptie welke op de scholen worden aangetroffen, beter niet naar school kunnen sturen. Wanneer een kind echter in de vormingsjaren voortdurend de juiste ouderlijke en theocratische opleiding ontvangt, door geregeld de vergaderingen te bezoeken, door deel te nemen aan de bedieningsschool en door van deur tot deur getuigenis te geven, zal het op school of ergens anders de ’vurige projectielen van de Duivel kunnen weerstaan.’ Het moet wel de voor hem zo schadelijke activiteiten buiten schoolverband mijden. Dit vooral omdat wij bemerken dat schoolmakkers bij spelletjes dikwijls hun toevlucht nemen tot unfaire methoden en in hun omgang met anderen vuile en schunnige taal uitkramen. Wanneer zij veel met hen zouden omgaan, zou de verleiding groot zijn net zo te doen en dezelfde gewoonten aan te nemen. Paulus vermaant ons: „Geen verdorven gezegde kome uit uw mond, maar elk gezegde goed tot opbouw, waar dit nodig mocht zijn, opdat het de hoorders moge brengen wat gunstig is. Alle kwaadaardige bitterheid, boosheid, toorn, geschreeuw en schimpend gepraat worde met al het schadelijke uit uw midden weggenomen.” — Ef. 4:29, 31, NW.
8, 9. Waarom is het van groot belang dat de jonge dienaar tijdens de schooltijd een sterk geloof bezit? Wat zal hem kracht geven?
8 De jonge geest kan sterk zijn en hiervan blijk geven door ’s werelds valse attracties, in of buiten de school, te weerstaan. Wij hebben opgemerkt hoe vele jeugdige bedienaren van het evangelie vervolging hebben ondergaan zonder ook maar een ogenblik te wankelen. Velen leggen dezelfde geestesgesteldheid aan de dag als Timotheüs, aan wie Paulus schreef: „Ik herinner me uw geloof, zonder enige huichelarij, hetwelk eerst in uw grootmoeder Loïs en in uw moeder Eunice heeft gewoond, maar dat, naar ik overtuigd ben, ook in u is.” Timotheüs’ latere predikingsloopbaan en standvastigheid in de bediening van het evangelie bevestigden Paulus’ zienswijze in dit opzicht onomstotelijk. Wij kunnen hieruit eveneens opmerken dat Timotheüs’ geloof zo echt sterk was, doordat er ten gevolge van het onderricht in zijn prille jeugd een goed fundament was gelegd. Zo rust er ook thans op de ouders de verantwoordelijkheid hun kinderen een soortgelijke christelijke opvoeding te geven, en dan kan men van de kinderen dezelfde sterke manifestatie van geloof verwachten. Wanneer derhalve het fundament goed is gelegd, zal de geest van het kind zich vrijwillig richten op en geleid worden door dat wat in de geest der ouders de eerste plaats inneemt. Indien dit de volle-tijd-dienst is geweest, zal het bij de keuze van het onderwijs eveneens die soort uitkiezen, waardoor het de kwaliteit van zijn bediening zal verbeteren. — 2 Tim. 1:5, NW.
9 Wanneer er tussen bepaalde vakken of scholen gekozen moet worden, zal men overwegen door welke men zich, net als Paulus, het beste in de volle-tijd-bediening van het evangelie kan onderhouden, doordat men daar dan in halve dagen zijn onderhoud mee verdient. Wanneer het kind zo’n goed uitgestippeld begin heeft, behoeft het niet gelijk de onstandvastige en sceptische jeugd dezer wereld te zijn, die een ongelukkige en onzekere toekomst voor ogen heeft en zich afvraagt waarop ze haar vertrouwen kan stellen. Het zal dezelfde geestesgesteldheid bezitten als de psalmist: „Gelukkig, die onberispelijk zijn in hun wandel, en leven volgens Jahweh’s wet.” Zij die volgens Jehovah’s wet leven en er respect voor tonen, kennen geen vrees en onzekerheid. De jeugdige bedienaar van het evangelie kan vreugde en vrede smaken, zoals in het zesde vers van dezelfde psalm wordt aangetoond: „Ik [zal] nooit beschaamd komen te staan, als ik het oog richt op al uw geboden.” En: „Ik houd mij vast aan uw bestel; verlaat mij dan niet voor altoos!” Degene die het onderricht ontvangt, zendt hier een smeekbede op, om zelfs nog grotere gehoorzaamheid te mogen tonen. Voorts moedigt de psalmist nog aan: „Hoe kan een jongeman zijn reinheid bewaren?” Dit is een vraag welke ongetwijfeld leeft in de geest van hen die oprecht zijn en die het verlangen koesteren zich afgescheiden te bewaren van de verdorvenheid en misdadigheid dezer wereld. Het antwoord luidt: „Door zich te houden aan uw woord! Ik bewaar uw bestel in mijn hart, om nooit te zondigen tegen U.” Wanneer de beginselen welke op de scholen worden onderwezen, nu maar hiermede in overeenstemming en harmonie waren, zouden kinderen precies zo denken over wat juist is en over de schoolregels. Vele kinderen, en in het bijzonder wat grotere kinderen, hebben in deze tijd echter weinig respect voor het onderwijspersoneel, omdat men niet de hand houdt aan de regels en verheven beginselen zoek zijn. — Hand. 18:3, 4, NW; Ps. 119:1, 6, 8, 9, 11, PC.
DE MISDADIGHEID IN DEZE TIJD
10. Wat gebeurt er op de scholen wanneer er geen streng onderricht wordt gegeven? Waarom?
10 Wat gebeurt er echter met de jongen en het meisje wanneer er niet reeds in het begin van hun opvoeding de nadruk wordt gelegd op het onderhouden van Gods wetten? Kijk maar om u heen! Bedroefde ouders, verslagen opvoeders en burgerlijke autoriteiten houden, door verkeerde ideeën geleid, de tuchtroede terug, waardoor allerlei misdrijven en jeugdmisdaden steeds meer kunnen toenemen. Daar de verantwoordelijke autoriteiten Gods Woord niet als de enige autoriteit en gids op opvoedkundig gebied aanvaarden, zijn ze verdeeld over de vraag hoe zij het strenge onderricht zullen toedienen, en vele psychologen durven zelfs te beweren dat wanneer men een kind streng onderricht, men het haat. Elke dag kunt u in de koppen in onze nieuwsbladen lezen waartoe deze verdeelde meningen leiden en welke daden de tegenwoordige ongedisciplineerde kinderen bedrijven. Gods Woord zegt echter duidelijk: „Tuchtroede en terechtwijzing geven wijsheid; maar een kind, dat aan zijnen eigen wil wordt overgelaten, doet zijne moeder schande aan.” „Kastijd uw zoon, terwijl er nog hoop voor hem is, en laat hem niet zijn ondergang tegemoet gaan.” — Spr. 29:15, Ned. PB; 19:18, Mo.
11. Wat zal het gevolg zijn wanneer ledigheid wordt toegestaan?
11 Een zo maar in het wilde weg gedane en slordige opvoeding heeft tot gevolg dat de geest van kinderen niet op juiste wijze wordt getraind en naar ledigheid neigt. De ouders zijn hiervoor verantwoordelijk omdat zij hun kinderen niet op de juiste wijze leiding hebben gegeven en hen bezig hebben gehouden. Salomo schreef: „Door slapheid der handen wordt het huis lek,” waardoor wordt aangetoond dat men door luiheid in denken en handelen in een toestand vervalt, dat men langzaam afglijdt naar de ondergang, terwijl Gods Woord ons daarentegen vermaant de nijvere mier als een juist voorbeeld te beschouwen. Kinderen die veel te doen krijgen, zullen geen misdadige streken gaan uithalen. Het zou werkelijk goed zijn wanneer op de eerste bladzijde van elke schoolagenda de bijbelverzen over de naarstige mier volledig stonden uitgeschreven. — Pred. 10:18; Spr. 6:6-8, NBG.
12, 13. (a) Wat heeft in deze tijd op de scholen bijgedragen tot misdadigheid? (b) Hoe blijkt de dwaasheid?
12 Laten wij de ongedisciplineerde jeugd nog eens aan een nader onderzoek onderwerpen. Wij horen thans vaak dat jonge straatschoffies van tien jaar en ouder opkijken tegen hun leider, bijvoorbeeld een veertienjarige knaap die in navolging van volwassen gangsters zijn bende kan regeren omdat hij de ruwste en misdadigste onder hen is, en dat deze jongens (en soms de meisjes onder hen) het volwassen gespuis nabootsen, en er ’s nachts op uit gaan om te roven, verkrachten, moorden en terroriseren. Zij nemen hun toevlucht tot en worden slaven van bedwelmende middelen, zodat zelfs het laatste glimpje hoop op een beter leven voor hen verdwijnt. Wat een droevig beeld! In plaats dat zulke jonge mensen worden opgeleid in de rechtvaardigheid, ontvangen zij een opleiding in de zonde. Dit alles kan teruggevoerd worden tot de beeldroman-bevlieging in de dagen van de lagere school, de radio, TV en de sensatiefilms vol misdaden, waardoor bijna iedere vrije minuut, die zij niet slapen, van zulke bandieten wordt opgeslokt. Nadat zij aldus over allerlei misdaden hebben geleerd, stappen zij vol bravoure een met zonde beladen wereld in om te gaan beoefenen wat men hun heeft ’gepredikt.’
13 Hoe duidelijk kan er worden waargenomen dat ’dwaasheid is vastgehecht in het hart van een knaap,’ waardoor ons wordt te kennen gegeven dat de jeugd van nature naar het dwaze is geneigd, en wanneer de ouders of de verantwoordelijke personen dit niet tegengaan, neemt ze toe, wat tot gevolg heeft dat zelfs ’een knaap zich door zijn handelingen laat kennen.’ — Spr. 22:15; 20:11, NBG.
DE JUISTE CHRISTELIJKE OPLEIDING
14. (a) Wat zal de houding en het gedrag zijn van een jongeling die een christelijke opleiding heeft genoten? (b) Houdt Jehovah rekening met jonge kinderen? Hoe gebruikt hij hen?
14 Stel hiertegenover eens een jonge man of vrouw die een christelijke opleiding heeft genoten, een zuivere kijk heeft en een vaste, door Gods zekere Woord verwekte hoop bezit. Deze opvoeding leidt tot rechtvaardigheid, vrede, gezondheid en bovenal het bewuste verlangen de rechtvaardige God, Jehovah, te dienen. Het is Jehovah welbehagelijk dat jonge mannen en vrouwen vrijwillig hun leven voor zijn dienst inzetten, vrij van misdaad, zonde en alle onrechtvaardige daden welke door de jeugd dezer wereld worden bedreven, terwijl hun geest er slechts op is gericht een rein en eerlijk leven te leiden ter zijner eer. Toen sommigen in Jezus’ dagen zo dwaas waren te trachten te verhinderen dat zulke rechtvaardigheid liefhebbende kinderen tot hem kwamen, bestrafte hij degenen die dit wilden doen met de woorden: „Laat de jonge kinderen tot mij komen, tracht niet hen tegen te houden, want aan zulk slag personen behoort het koninkrijk Gods. Waarlijk ik zeg u: Wie het koninkrijk Gods niet gelijk een jong kind ontvangt, zal er geenszins binnengaan.” Hij „nam de kinderen in zijn arm en begon hen te zegenen, terwijl hij zijn hand op hen legde.” Hierdoor waren zij in de gelegenheid waar geluk te ontvangen. Het stond hun vrij naar Jezus toe te komen en zonder te aarzelen nodigde hij hen uit zulks te doen. Over hen zeide hij: „Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt gij lof waaraan niets ontbreekt.” — Mark. 10:14-16; Matth. 21:16, NW.
15. Onder welke omstandigheden en op welke leeftijd is het juist dat een kind zich opdraagt en wordt gedoopt?
15 Hij nodigde hen uit Jehovah te loven, hetgeen tevens inhield dat het juist was dat zij zich er toe zouden opdragen Jehovah’s wil te doen. Getrouwe kinderen van deze tijd hebben de wens Jehovah op liefderijke en loyale wijze te dienen en dezelfde loopbaan te volgen welke hun toegewijde ouders gaan. Sommigen vragen dan wellicht: Zou het wel juist zijn dat ik reeds zo jong een opdrachtsgelofte afleg en dit door de waterdoop symboliseer? Kan er worden gezegd, daar er elk jaar op zonevergaderingen en andere congressen van Jehovah’s volk vele kinderen worden gedoopt, dat dit de juiste handelwijze is voor zulke jeugdige bedienaren van het evangelie? Wanneer zij natuurlijk zelf niet beseffen wat zij doen, dan zijn zij nog niet gereed voor deze noodzakelijke en van levensbelang zijnde stap. Er kan niet worden aangegeven op welke leeftijd het passend is zich te laten dopen en zich op te dragen. Wanneer een kind voldoende kennis heeft van de Almachtige God, Jehovah, en zijn rechtvaardige voornemens, en getrouw de in zijn Woord vastgelegde rechtschapen beginselen tot zijn richtsnoer maakt; wanneer het de leeftijd heeft bereikt dat het voor zich zelf verantwoordelijk is en de wens koestert zich aan Jehovah op te dragen, kan het dit doen en het is dan juist dat het zich in water laat dopen. Doordat de jonge bedienaar van het evangelie deze noodzakelijke en rechtstreekse stap in de richting van het leven doet, zal hij niet in dezelfde toestand worden aangetroffen als de onrechtvaardigen. Wil men de goedkeuring van Jehovah God verwerven, dan is het van groot belang en noodzakelijk dat men zich opdraagt. Sla in dit opzicht acht op de wijze raad van Salomo: „Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen . . . Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad.” — Pred. 12:1, 13, 14, NBG.
16. Welke verantwoordelijkheid rust er op de schouders der jeugd?
16 Nu dan ouders, slaat acht op Gods Woord. Kinderen, doet dit eveneens gewillig, blijde gehoorzamend! Tracht zelfs voordat je eenentwintig jaar bent, altijd van gezond verstand blijk te geven, en sterk en waakzaam te zijn. Jullie jongens van zeventien en achttien, denk er aan dat jullie spoedig man zullen zijn; jullie moeten de juiste beslissingen nemen. Jullie worden de mannen van morgen en reeds nu kan een ieder van jullie een man zijn.