Vragen van lezers
● In de Revised Standard Version van de bijbel, een Engelse bijbelvertaling die in 1952 in Amerika is verschenen, komt de goddelijke naam Jehovah nergens voor, zelfs niet in de vertaling van de Hebreeuwse Geschriften. Volgens het Voorwoord van deze vertaling van 1952 is het woord „Lord” (Here of Heer) gebruikt in plaats van Gods naam. Zou het daarom juist zijn indien wij de naam „Jehovah” zouden lezen op alle plaatsen waar het woord „Lord” in verband met God voorkomt, zodat op die manier Gods naam de plaats krijgt die deze toekomt?
Neen, het zou niet juist zijn dit te doen. Waarom niet? Om de volgende reden: In de Revised Standard Version is, net als in de Authorized of King James Version, de goddelijke naam Jehovah vervangen door de titel „LORD” („HERE” of „HEER”), helemaal in hoofdletters, of door een andere titel, „GOD”, eveneens helemaal in hoofdletters. Wanneer de titels „Lord” of „God” niet helemaal in hoofdletters staan, wordt de goddelijke naam Jehovah er niet door vertolkt. In hoofdstuk één van Genesis komt de titel God bijvoorbeeld vele malen voor, maar in die gevallen wordt de goddelijke naam in het Hebreeuws er niet door vertolkt en daarom heeft „God” hier slechts aan het begin een hoofdletter en zijn de andere letters klein. In de Hebreeuwse tekst komt de goddelijke naam Jehovah voor de eerste maal in hoofdstuk twee van Genesis voor, waar hij door de Revised Standard Version door de titel „LORD” in hoofdletters wordt weergegeven. In Genesis 15:2 vinden wij echter de uitdrukking „Lord GOD” („Here GOD”), waarbij de titel „GOD” helemaal in hoofdletters staat, maar dit met de titel „Lord” niet het geval is. Dit omdat de titel „GOD” hier de goddelijke naam Jehovah vertolkt en de titel „Lord” niet.
In Genesis 15:2 heeft het woord „Lord” weliswaar betrekking op Jehovah, maar wordt het Hebreeuwse woord dat als „Adonaí” of „Adoní” wordt uitgesproken, erdoor vertolkt. Dit Hebreeuwse woord betekent „Meester” of „Heer” en wordt alleen op Jehovah God van toepassing gebracht. Jehovah God wordt er dus door beschreven in zijn positie als Meester of Heer. Daarom is in de Hebreeuwse tekst de Hebreeuwse uitdrukking voor „Lord GOD” „Adoní Jehowíh”. De American Standard Version en de New World Translation vertalen deze uitdrukking in het Engels met „Lord Jehovah”. In de Hebreeuwse Geschriften komt deze uitdrukking „Adoní Jehowíh” of „Lord Jehovah” meer dan driehonderd maal voor, te beginnen met Genesis 15:2. In het ene profetische boek Ezechiël alleen al komt deze uitdrukking „Lord Jehovah” vanaf Ezechiël 2:4, 214 maal voor. In al deze honderden gevallen gebruiken de Revised Standard Version en de Authorized of King James Version het woord „GOD” in hoofdletters in plaats van Jehovah, omdat het dwaas zou zijn deze Hebreeuwse uitdrukking met „the Lord LORD” („de Here HEER”) te vertalen.
Naast de naam Jehovah is er dus een speciale titel, Adonaí of Adoní, die alleen op God van toepassing is en waardoor hij als Heer of Meester wordt beschreven. Op sommige plaatsen in de aanvaarde Hebreeuwse tekst komt de titel Adoní alleen voor, zoals in Psalm 68:32 (vs. 33, NBG) en 136:3, en is deze in het Engels passend met „Lord” weergegeven.
Er is nog een Hebreeuwse uitdrukking die uitsluitend op Jehovah van toepassing is, namelijk ha-Adóon. Deze uitdrukking is in het Engels passend met „the Lord” vertaald. Ze komt een beperkt aantal keren voor, namelijk in Exodus 23:17; 34:23; Jesaja 1:24; 3:1; 10:16, 33; 19:4; Micha 4:13 en Maleachi 3:1. Het zou daarom onjuist zijn wanneer iemand die deze verzen leest, de titel „the Lord” door de goddelijke naam Jehovah zou vervangen.
In het Hebreeuws is de uitdrukking voor „Lord Jehovah” bovendien niet gelijk aan die voor „Jehovah God”. Dit feit komt in vele vertalingen van de bijbel niet tot uiting omdat de vertalers de goddelijke naam trachten te verbergen door in plaats ervan nu eens het woord „LORD” en dan weer het woord „GOD” te gebruiken. De New World Translation maakt een einde aan al deze verwarring door de goddelijke naam Jehovah weer te geven waar deze in het Hebreeuws voorkomt en door de titel „Lord” of „The Lord” te gebruiken waar déze in de Hebreeuwse tekst staat.
Wanneer in de Wachttoren-publikaties dus de bijbel wordt aangehaald in een vertaling waarin de goddelijke naam wordt verborgen gehouden doordat deze door „de HERE” of „GOD” is vervangen, wordt de naam „Jehovah” soms na de uitdrukking „de HERE” of „GOD” tussen teksthaken ingevoegd om aan te geven wie er wordt bedoeld. Zo zou het, wanneer iemand anderen hardop uit een bijbelvertaling die de goddelijke naam niet gebruikt, voorleest, eveneens eerlijk en passend zijn het bijbelvers of de verzen precies zo te lezen als de vertalers van die uitgave de tekst hebben weergegeven; nadat de lezer de woorden „de HERE” of „GOD” heeft gelezen, zou hij de opmerking kunnen maken dat deze uitdrukking op Jehovah doelt of dat in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst Jehovah staat. Dan kan een schrijver of lezer er niet van worden beschuldigd dat hij een vertaling die de goddelijke naam door middel van vervangingswoorden verborgen houdt, fout citeert of er een verkeerde voorstelling van geeft.
● In hoofdstuk zes, bladzijde 58, paragraaf 15, van het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs, staat de verklaring dat „geen der eerstgeboren zonen van Israël stierf ten gevolge van deze tiende plaag” die over Egypte kwam. Wil dit zeggen dat alleen de leden van het manlijke geslacht tot de eerstgeborenen werden gerekend? — F.D., Verenigde Staten.
Het blijkt duidelijk dat in de Schrift de benaming eerstgeborenen alleen op de leden van het manlijke geslacht slaat. Farao zelf was een eerstgeborene. Hij zou echter niet het slachtoffer van deze plaag worden daar hij een eigen huisgezin had, en niet het hoofd van het gezin, maar de eerstgeboren zoon van het gezin was gedoemd te sterven. In overeenstemming daarmee kwam niet Farao maar zijn eigen eerstgeboren zoon in die noodlottige Paschanacht om. — Ex. 12:12, 29.
Het is mogelijk dat er niet in ieder Egyptisch huisgezin letterlijk een eerstgeboren zoon was. De uitdrukking eerstgeborene kon echter de voornaamste persoon in het huis die de positie van een eerstgeborene innam, omvatten. Zo zou het voornaamste lid van het manlijke geslacht, op het hoofd van de huishouding na, sterven als plaatsvervanger van de eigenlijke eerstgeborene door geboorte. Dat slechts de manlijke eerstgeborenen werden bedoeld en dat alleen hun leven die Paschanacht in gevaar was, blijkt uit het feit dat toen er een uitwisseling plaatsvond waarbij de levieten aan Jehovah God werden overgedragen, slechts de manlijke levieten werden geteld en er, daar er niet genoeg manlijke levieten waren om in de plaats te komen voor alle eerstgeboren manlijke leden van de twaalf stammen die uit Egypte waren bevrijd, er een loskoopprijs betaald moest worden voor het surplus aan Israëlitische eerstgeboren leden van het manlijke geslacht die niet door het aantal uitgewisselde levieten werden gecompenseerd. — Num. 3:40-51.