Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w57 15/7 blz. 319-324
  • Toon respect voor Jehovah’s organisatie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Toon respect voor Jehovah’s organisatie
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET IDENTIFICEREN VAN DE MOEDERORGANISATIE
  • WAARDERING HEBBEN VOOR HET LICHT
  • Stel vertrouwen in uw beproefde, getrouwe broeders
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Vrijheid vinden bij Jehovah’s zichtbare organisatie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
  • Geloof in Jehovah’s zegevierende organisatie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
  • Jehovah: Echtgenoot, Vader en Onderwijzer
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1953
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
w57 15/7 blz. 319-324

Toon respect voor Jehovah’s organisatie

„Bewaar, mijn zoon, het gebod van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet. Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht, de vermaningen der tucht zijn een weg ten leven.” — Spr. 6:20, 23. NBG.

1. Wie zijn de kinderen der christenheid, en in welke toestand verkeren zij?

DE KINDEREN der christenheid zijn kinderen van dit samenstel van dingen, omdat de christenheid er een toonaangevend onderdeel van is. Haar kinderen hebben een lamp, de bijbel, in honderden miljoenen exemplaren en in vele talen, maar, het is voor hen gelijk een lamp welke geen licht geeft. Hoe dat zo? Omdat de vader van dit samenstel van dingen en zijn achteloze nakomelingen, de „christenheid,” hun geest hebben gesloten voor het licht er van. Nog erger, zij hebben hun kinderen zonder hun eerst de gepaste waardering voor hun lamp te hebben bijgebracht, opzettelijk verdreven en hen laten ronddolen in een duistere en welhaast verlaten toestand. Zelfs de lamp die zij bij zich dragen, gesluierd als ze voor hen is, zou hun nog ontrukt zijn wanneer een krachtiger hand dit niet had verhinderd. In zulk een toestand verkeren in de christenheid de kinderen der oude wereld. — 2 Kor. 3:15; 4:4, 6.

2. In welk belangrijk opzicht verschillen de kinderen der Nieuwe-Wereldmaatschappij van die der christenheid?

2 Hoe volslagen anders is het wanneer wij naar de kinderen der Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen zien! Ook zij dragen een lamp bij zich, ja, dezelfde lamp, Gods geschreven Woord. In Psalm 119:105 (NBG) staat echter geschreven: „Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.” Hoe komt het dan dat zij licht hebben, terwijl de kinderen der christenheid dit niet hebben? Beiden hebben toch dezelfde lamp, Gods Woord, de bijbel? Wat voor verschil is er dan? Het antwoord hierop is dat zij met ongesluierde gezichten naar het stralende Woord van de hemelse Vader hebben opgezien en ook verlichtend onderwijs hebben aanvaard door zijn met een moeder te vergelijken organisatie. Hierover staat in Spreuken 6:20, 23 (NBG) geschreven: „Bewaar, mijn zoon het gebod van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet. Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht, de vermaningen der tucht zijn een weg ten leven.”

3. Wat wordt er van hen die licht uit de bijbel willen ontvangen, verlangd?

3 Sta hier eens een ogenblik bij stil. Er is sprake van twee dingen, namelijk, het gebod van de vader en de onderwijzing of de wet der moeder. Vervolgens wordt er in de spreuk verklaard dat het gebod van de vader een brandende lamp is, maar dat er ook licht wordt ontvangen van de onderwijzing of de wet der moeder. De wereld is vol met bijbels, in welk Boek de geboden Gods staan opgetekend. Waarom weet men dan niet welke weg men moet bewandelen? Omdat men de onderwijzing of de wet der moeder niet daarbij heeft, welke licht verspreidt. Jehovah God heeft zijn heilige geschreven Woord aan alle mensen gegeven en daarin staan alle inlichtingen welke men nodig heeft om een handelwijze te gaan volgen welke tot het leven leidt. God heeft het echter niet zo geregeld dat dit Woord onafhankelijk een boodschap zou brengen of geheel op zich zelf levengevende waarheden zou uitstralen. Er staat in zijn Woord: „Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid” (Ps. 97:11). God geeft dit licht, dat volgens de spreuk de onderwijzing of de wet der moeder is, door middel van zijn organisatie. Om in het waarheidslicht te kunnen wandelen, moeten wij niet alleen Jehovah God als onze Vader, maar eveneens zijn organisatie als onze moeder erkennen.

4. Tot in hoever moesten de Israëlieten vader en moeder eren? en tot in hoever christenen in deze tijd?

4 Sommige mensen die zich christenen noemen en beweren dat God hun Vader is, beroemen zich er op dat zij geheel alleen met God wandelen en dat hij persoonlijk hun stappen leidt. Dolken verwerpen niet alleen de onderwijzing of de wet der moeder, maar zij werpen in werkelijkheid Gods vrouw uit huis, de straat op. Het licht van Gods waarheid is niet voor hen bestemd. Gehoorzaamheid aan de ouders was een plicht welke Jehovah de natie Israël oplegde, want het vijfde van de Tien Geboden luidde: „Eert uw vader en uw moeder” (Ex. 20:2-17; Deut. 5:16, NW). Gehoorzaamheid werd beloond met een lang leven, ongehoorzaamheid met de dood. „Ingeval iemand een weerspannige en opstandige zoon zou hebben, die niet naar de stem van zijn vader of de stem van zijn moeder luistert, en zij hem berispt hebben, maar hij niet naar hen wil luisteren, dan . . . moeten alle mannen van zijn stad hem met stenen stenigen en hij moet sterven” (Deut. 21:18-21, NW). Zulk een eer en gehoorzaamheid was iemand niet alleen terecht verschuldigd tegenover hen die rechtstreeks zijn vleselijke ouders waren, maar ook tegenover de oudere mannen van aanzien in Israël. Toen een bende jeugdige misdadigers Jehovah’s profeet Elisa niet het gepaste respect toonde, liet de voltrekking van het rechtvaardige vonnis niet lang op zich wachten (2 Kon. 2:24). Thans verlangt en eist de levende God eveneens gehoorzaamheid, eerbied en respect van zijn kinderen, niet alleen jegens hem, maar tevens jegens zijn met een vrouw te vergelijken organisatie.

HET IDENTIFICEREN VAN DE MOEDERORGANISATIE

5. Hoe identificeert Paulus de ware moeder van christenen?

5 De werkelijke moeder van christenen is geen aardse organisatie. Dat dit niet het geval kan zijn, toont Paulus aan, doordat hij de positie van de vleselijke joden met die der geestelijke joden of christenen vergelijkt, en dan zegt: „Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en zij is onze moeder” (Gal. 4:26, NW). Daarna haalt hij een gedeelte van een profetie in Jesaja aan. Wanneer wij deze profetie in het vernuftigste hoofdstuk van Jesaja opslaan, vernemen wij uit het verband wie er als „onze moeder” wordt aangeduid. In de verzen vijf en zes (NBG) staat: „Uw man is uw Maker, HERE [Jehovah] der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls. . . . Want als een verlatene en diep bedroefde vrouw heeft u de HERE [Jehovah] geroepen.” Aldus identificeert Paulus dat Jehovah’s vrouw Zijn onzichtbare universele organisatie is, de moeder van Christus en zijn medeërfgenamen.

6. (a) In welke betrekking staat „het Jeruzalem dat boven is” tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij, zoals in Jesaja 66:8 wordt te kennen gegeven? (b) In welke verdere verwantschap worden zij gebracht?

6 In welke betrekking staat deze hemelse vrouw dan tot de zichtbare theocratische organisatie der Nieuwe-Wereldmaatschappij? Aan wie zijn wij respect verschuldigd? Om een antwoord hierop te verkrijgen, slaan wij weer Jesaja’s profetie op. In hoofdstuk zesenzestig, vers zeven, wordt de geboorte van de met een manlijk kind te vergelijken Koninkrijksregering onder Christus Jezus, de voornaamste van Zions kinderen, als de hemelse Koning beschreven. Dit geschiedde in 1914. Dan staat er vervolgens in vers acht (AS): „Wordt een land op één dag geboren? wordt een natie op eenmaal voortgebracht? want nauwelijks had Zion barensweeën gekregen, of zij baarde haar kinderen.” Hierin wordt voorzegd dat er nog meer kinderen geboren zouden worden, maar dit keer op aarde. Dit geschiedde in 1919. Het land dat geboren wordt, is de op aarde herstelde toestand van Jehovah’s gezalfde overblijfsel in een Nieuwe-Wereldmaatschappij, een toestand waarin zij Jehovah vrijelijk kunnen aanbidden en op theocratische wijze georganiseerde dienst kunnen verrichten. De nieuwe natie is het overblijfsel van het geestelijke Israël, dat uit Babylon is bevrijd en nu onder het opgerichte, pasgeboren Koninkrijk staat. De leden van deze natie bewonen het theocratische land op aarde, de herstelde toestand van het bevrijde overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen. Aangezien deze kinderen van het Zion boven er echter toe bestemd zijn met Christus in de hemel te regeren, worden zij ook een deel van de universele organisatie, Gods vrouw, en zullen er met Christus de hoofdstad van vormen. Gods vrouw, het Zion of Jeruzalem boven, is dus zijn universele organisatie, terwijl honderdvierenveertigduizend en een van haar leden of kinderen ten slotte de hoofdstad vormen, welke de met een manlijk kind te vergelijken regering is en terzelfder tijd het voornaamste onderdeel van dezelfde universele organisatie. Deze kinderen, Christus Jezus en de 144.000, vormen de hoofdstad, de koninklijke organisatie, Christus’ „bruid” of het Nieuwe Jeruzalem. De 144.000 door de geest verwekte kinderen Gods maken echter tezamen met hun Hoofd Christus Jezus en alle onzichtbare heilige engelen, die eveneens geestelijke schepselen zijn, Gods universele organisatie, zijn vrouw, uit. Evenals er in het Jeruzalem uit de oudheid kinderen werden geboren en inwoners van die stad werden, worden Zions 144.000 geestelijke kinderen voortgebracht om een onderdeel van de universele organisatie en met Jezus Christus tegelijkertijd haar hoofdstad te worden.

7. Hoe kan de ware dochterorganisatie worden geïdentificeerd, en waaruit blijkt dat sommige er valselijk aanspraak op maken?

7 Daar Christus’ „bruid” zo nauw verbonden is met de moederorganisatie, zou zij stellig in alle opzichten op haar moeder gelijken, evenals dit het geval zou zijn met de nog in het vlees op aarde verblijvende christenen, die aan Christus ten huwelijk zijn beloofd. Aangezien dezen als haar vertegenwoordigers zouden optreden, zouden zij gemakkelijk te herkennen zijn doordat zij voldoen aan de vereisten welke God heeft gesteld voor zijn zichtbare communicatiekanaal. Het ligt zeer voor de hand dat de zogenaamde kerkorganisaties der christenheid Zions echte dochterorganisatie niet kunnen zijn. Zij gelijken in niets op Gods met een vrouw te vergelijken organisatie in de hemel. Doordat zij zijn afgevallen van de ware aanbidding is hun „kerk”-structuur — gevarieerd als ze zijn, hiërarchisch, democratisch of congregationalistisch en weer andere die een synodaal bestuur hebben aangenomen — niet echt en apostolisch. Voor geen dezer vormen heeft men machtiging ontvangen, en alle kweken ze zelfzucht en egocentrische eerzucht aan. Omdat al deze namaak-organisaties in feite niet de kinderen van de „moeder” van ware christenen zijn, zijn zij boosaardig tegen haar gekant en strijden daardoor tegen God en zijn Koning, Jezus Christus, die de voornaamste in Jehovah’s universele organisatie is. — Psalm 2.

8. Hoe en door wie wordt de dochterorganisatie als de kerk Gods voortgebracht, en hoe wordt ze Gods kanaal?

8 De kerk Gods, de dochter Zions, is niet door mensen ontworpen of opgebouwd. Paulus verklaarde duidelijk: „God nu heeft echter de leden in het lichaam geplaatst, elkeen zoals het hem behaagde. En God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst, ten eerste, apostelen; ten tweede, profeten; ten derde, leraars”; en zo verder gaande in de gehele zichtbare regeling (1 Kor. 12:18, 28, NW). Vervolgens toont Paulus in zijn brief aan de Efeziërs dat Gods kanaal versterkt en opgebouwd wordt door degenen die Christus als „gaven in mensen” heeft gegeven, en hieraan voegt hij ter verduidelijking en om aan te tonen hoe dit tot stand gebracht wordt, toe: „Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als zendelingen, sommigen als herders en leraars, met het oog op het opleiden der heiligen tot het bedieningswerk, tot de opbouw van het lichaam van de Christus” (Ef. 4:8, 11, 12, NW). Uit deze woorden blijkt zeer duidelijk dat allen in de gemeente bedienaren van het evangelie dienen te zijn, en juist aan dit lichaam van bedienaren van het evangelie als een „getrouwe en beleidvolle slaaf” zou Jezus, volgens zijn zeggen, alle belangen van zijn koninkrijk toevertrouwen. Zulk een structuur komt overeen met de theocratische organisatie in de hemel; en thans, sinds 1919 en het voortbrengen van het overblijfsel van Zions kinderen, gaan in verband daarmee Jesaja’s woorden in vervulling: „Zie, een koning [Jezus Christus] zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht.” — Jes. 32:1, NBG.

9. Welk beloofde herstel van Gods kanaal weerlegt verder de valse aanspraken der christenheid dat zij Gods kinderen zijn?

9 Daar dit zichtbare kanaal van God in gerechtigheid is ingesteld, moet het overeenkomstig dezelfde hoge beginselen in stand worden gehouden. Er was voorzegd dat deze organisatie genezen zou worden en hersteld zou worden uit de toestand van onterende afval, waarin de belijdende christenen na de dood der apostelen waren geraakt. „Voor koper zal Ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper, voor stenen ijzer; Ik zal vrede tot uw overheid maken en gerechtigheid tot uw heerseres” (Jes. 60:17, 18, NBG). Jezus heeft deze theocratische ordening onder zijn discipelen ingesteld en aangetoond dat ze ongeacht de enkelingen in stand gehouden moet worden. Dat hij vast besloten was de organisatie rein te houden en er op toe te zien dat ze toegewijd bleef aan juiste beginselen, werd gedemonstreerd doordat hij handelend optrad en een van de oorspronkelijke twaalf apostelen uit de gemeenschap sloot. Het ligt dus voor de hand dat iemands positie in Gods organisatie geen waarborg is, en hierdoor worden positief de vele aanspraken van de geestelijk overspelige en goddeloze leiders van de onwettige „dochter”-organisaties der christenheid als vals tenietgedaan. Zij bevinden zich buiten Gods organisatie en er wordt in het geheel geen licht in hen gevonden.

WAARDERING HEBBEN VOOR HET LICHT

10. Wat is de bron van het ware licht op de Schrift, en hoe wordt ons getoond aan wie wij respect verschuldigd zijn?

10 De onderwijzing of wet van onze moeder is daarom geen licht dat gelijk een „onfeilbare uitleg” uit een aardse organisatie straalt; iets waarop de Rooms-Katholieke Hiërarchie aanspraak maakt. De bron van dat licht moet de troon van de waarachtige God zijn en het wordt uitgezonden door zijn Zoon, de eerstgeborene van Zions kinderen, de Koning der hoofdstad. Het ware kanaal op aarde zou dus de natie van zijn medeërfgenamen zijn, die zich thans in de herstelde theocratische toestand bevinden als de kern van dat met een organisatie te vergelijken land. Nu wordt ons de draagwijdte van Jezus’ opmerking betreffende de „schapen” en de „bokken” in zijn illustratie in Mattheüs 25:31-46 duidelijk. Daar deze voor de hemel bestemde kinderen van Zion Christus’ broeders op aarde zijn, kon Jezus terecht zeggen tot de schapen die hen gunstig bejegenden: „Waarlijk ik zeg u: Voor zover gij het voor een der geringsten van deze mijn broeders hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan” (NW). Met welk een diep respect moeten wij daarom niet alleen Gods vrouw in de hemel maar ook haar kinderen op aarde bejegenen, want zij vertegenwoordigen haar! Wij hebben ons lot in eigen hand. Of wij „schapen” of „bokken” zullen worden, wordt bepaald door onze handelwijze ten opzichte van Jehovah’s organisatie.

11. Waarvan geven wij blijk wanneer wij enkelen in de gemeente, die bepaalde hoedanigheden schijnen te missen, negeren, maar wat is de juiste houding jegens zulke personen?

11 Er zijn thans enkelen met Gods volk verbonden die weinig van ’s werelds stoffelijke goederen bezitten. Er zijn er ook die wellicht niet zo vlot kunnen spreken of die zich ogenschijnlijk niet overal, om het met de in deze wereld vaak gebruikte woorden te zeggen, zo „goed kunnen bewegen.” Wanneer wij dezen in de gemeente negeren of nog erger, op hen neerzien, dan geven wij blijk van minachting voor de gehele organisatie. Paulus stelt de vraag: „Veracht gij de gemeente Gods en zet gij hen die niets hebben, beschaamd?” (1 Kor. 11:22, NW) Hoeveel te meer zouden de broeders en zusters in de Nieuwe-Wereldmaatschappij van eenheid en liefde blijk geven, wanneer degenen die een overvloed hiervan schijnen te hebben, de vriendschap zouden aankweken van hen die er gebrek aan schijnen te hebben! Dit dient niet gedaan te worden in een geest van neerbuigende minzaamheid, als zou het geven slechts van één zijde komen, want zij die schijnbaar arm in stoffelijke goederen zijn, zijn vaak rijk in geestelijke werken des geloofs. Velen hunner hebben beproevingen doorstaan, waardoor zij voor Jehovah werkelijk dierbaar zijn geworden. Zij zouden inderdaad gelijk de getrouwe Filippens kunnen zijn over wie Paulus schreef: „Geef hem het gebruikelijke welkom in de Here, met alle vreugde en blijft zulk soort mannen dierbaar achten, want om het werk des Heren is hij op de rand van de dood geweest, doordat hij zijn ziel aan gevaar heeft blootgesteld” (Fil. 2:29, 30, NW). Ook al zouden zij niet zo iets hebben ervaren, dan nog zijn allen in Jehovah’s organisatie hem dierbaar en een hunner te geringachten, komt er op neer Jehovah te geringachten of zijn wijsheid in twijfel te trekken dat hij deze dienstknecht heeft geroepen om te delen in de zegeningen welke hij uitstort op allen die door hem worden geliefd.

12. Hoe tonen sommigen die de organisatie niet respecteren, dat zij niet tevreden zijn over Gods kanaal?

12 Enkelen die met Gods zichtbare organisatie zijn verbonden, zijn niet tevreden met het door zijn kanaal tot hen komende licht op Gods Woord. Zij zijn geneigd een persoonlijke uitleg te geven of trachten zelfs iets in De Wachttoren te lezen wat nimmer bedoeld werd, waarna zij dit als de waarheid verbreiden. Of zij geven voor dat de een of andere overtuiging, zoals het nuttigen van bepaalde soorten voedsel, ideeën over chronologie en soortgelijke, op de Schrift zijn gebaseerd en trachten dan bekeerlingen te maken onder Zions getrouwe kinderen. Aldus geven zij door hun handelwijze eigenlijk te kennen dat Jehovah’s weg niet juist of voldoende is en dat De Wachttoren voor onze tijd niet volledig is.

13. (a) Hoe trachten enkelen de organisatie te „besturen”? (b) Welke juiste zienswijze dienen wij er op na te houden ten aanzien van dienaren, ongeacht hoe oud zij zijn of hoe lang zij in de waarheid zijn?

13 Voorts zijn er ook nog enkelen die zich autoriteit aanmatigen of trachten de organisatie te „besturen.” Sommigen gaan hierbij zeer geraffineerd te werk, doordat zij het dienstcomité der gemeente trachten te beïnvloeden door zo geleidelijk aan een soort „gemeente-opinie” te doen post vatten. Zij doen dit door persoonlijke kleine campagnes op touw te zetten, door hun eigen mening naar voren te schuiven totdat anderen er door geïnfecteerd worden; en af en toe ontstaan er grote moeilijkheden over onbenullige aangelegenheden. Te trachten druk uit te oefenen op hen die verantwoordelijke posities bekleden, of persoonlijke belangen of meningen op de voorgrond te plaatsen, is een vorm van wat men in de politiek „lobbying” noemt, dat wil zeggen dat men tracht invloed uit te oefenen op wetgevers of regeringsfunctionarissen wat onder Gods dienstknechten, wier denkwijze naar de nieuwe wereld is gevormd, niet dient voor te komen (Rom. 16:17, 18). Wanneer een kind het gezin zijn wil oplegt, dan wordt het als „onhandelbaar” beschouwd en moet het streng onderricht worden. Zij die geneigd zijn aan hun eigen gedachten de voorkeur te geven boven die welke door de dienaren in de gemeente worden geopperd, dienen ook al zijn deze klagers ouder in leeftijd en staan zij langer in Gods dienst, zich eens nederig af te vragen: „Hoe laat de leeftijd van een onzer zich vergelijken met die van onze ’moeder’ of met de eeuwigheid van onze Vader?” De dienaren in de gemeente zijn ongeacht hun leeftijd op theocratische wijze door Jehovah’s organisatie aangesteld en wanneer zij zich van hun plichten kwijten, worden zij ondersteund door de ervaring en autoriteit van het besturende lichaam en derhalve door Jehovah’s gehele organisatie. Alhoewel dit de dienaar dient te doordringen van de ernst van de verantwoordelijkheid welke op hem rust, dient de klager terzelfder tijd te beseffen dat hij daardoor het ambt tegenstaat waardoor de „moeder”-organisatie wordt vertegenwoordigd. Daarom vermaant Petrus ons: „Gij jonge mannen, weest onderworpen aan de oudere mannen. Omgordt u echter allen met nederigheid des geestes jegens elkaar.” — 1 Petr. 5:5, NW.

14. Waarom is het niet juist dat een ieder in de gemeente zich bezighoudt met de problemen hoe ze bestuurd dient te worden?

14 Wanneer men dit weigert te doen, zegt men als het ware tot de dienaren in de gemeente: „Maar genoeg van u, want de gehele vergadering, zij allen zijn heilig en Jehovah is in hun midden. Waarom zoudt gij u dan boven de gemeente van Jehovah verheffen” (Num. 16:3, NW). Door aldus te handelen, kwamen Korach, Dathan en Abiram in opstand tegen Mozes en Aäron, hetgeen tot rampzalige gevolgen voor hen leidde. Waarlijk, Jehovah God is in het midden van zijn volk en giet op allen omdat zij zich getrouw kwijten van de opdracht, welke hij hun heeft gegeven, een rijke zegen uit. Terzelfder tijd heeft hij zijn theocratische organisatie opgebouwd en zijn Koning op de troon geplaatst, die de aangelegenheden er van ordelijk regelt zodat zij die als „vorsten” zijn aangesteld om namens de gemeente beslissingen te nemen, zich van die verantwoordelijkheid kunnen kwijten. Zullen Jehovah of zijn Koning er toe geprest kunnen worden een andere regeling te zegenen? De gemeente zal niet zo aan zich zelf worden overgelaten als toentertijd in Israël, toen „ieder deed wat juist was in zijn ogen,” en de natie tot vele fatale afwijkingen verviel. Hoe dankbaar kunnen wij Jehovah zijn dat hij ons daarvoor beschermd heeft! Laten wij dan ook allen onze van God afkomstige opdracht om „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken, op ons blijven nemen en het bestuur der gemeente-aangelegenheden overlaten aan hen op wie deze verantwoordelijkheid is gelegd.

15. Hoe stellen de bijkantoren over de gehele wereld het voorbeeld wat het betonen van respect voor Jehovah’s organisatie betreft?

15 Het is om de eenheid van de organisatie te handhaven, noodzakelijk het besturende lichaam te erkennen en te respecteren om de positie welke het thans onder Gods volk inneemt. De organisaties van de bijkantoren over de gehele wereld doen dit. In plaats dat zij onafhankelijke, kleine eigen organisaties in stand houden, leggen zij het besturende lichaam de belangrijke bestuursaangelegenheden ter beslissing voor, zoals ook de apostel Paulus deed in de belangrijke aangelegenheid der besnijdenis en zoals de verschillende getrouwe assistenten van Mozes in de gemeente van Israël deden. — Hand. 15:2; Ex. 18:26.

16. Waarom is het hebben van het juiste respect voor Jehovah’s organisatie geen blindelings navolgen van mensen?

16 Dit is niet het blindelings volgen van mensen waarvoor Jezus heeft gewaarschuwd. Toen hij zei, „indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen,” duidde hij op het ontrouwe gedrag van de valse-religieaanhangers (Matth. 15:14, NBG). Hij verwees naar Israëls lichtgelovigen die hun leiders louter accepteerden op grond van de aanbevelende lof welke deze blinde leidslieden zich zelf toezwaaiden. Tegelijkertijd veroordeelde hij hen die later in de christenheid de blinde volgelingen zouden zijn en die aan de hand van Gods Woord niet zouden onderscheiden aan welke vereisten degenen moeten voldoen die de leiding nemen, doch deze vereisten ter wille van hun werken niet nakwamen. Dit dient er de nadruk op te leggen dat allen in Jehovah’s organisatie in de theocratische activiteiten onderwezen en voor verantwoordelijke posities opgeleid moeten worden. En wel omdat zijn organisatie een theocratisch genootschap van bedienaren van het evangelie is, en geen hiërarchie. Wanneer er een dienaarsplaats openkomt, wordt die niet bezet door iemand die van buitenaf in de gemeente wordt gebracht en die een speciale opleiding heeft genoten, maar door iemand die de noodzakelijke hoedanigheden heeft aangekweekt toen hij als een geregeld lid van de gemeente dienst verrichtte en die reeds heeft bewezen getrouw te zijn in het nakomen van zijn verantwoordelijkheden. Daarom leren allen in de organisatie de theocratische werkwijze en streven zij naar een opzienersambt; niet doordat zij eerzuchtig de positie van een zich getrouw van die taak kwijtende broeder proberen te bemachtigen, maar doordat zij, door hun geest daarop toe te leggen, de hoedanigheden trachten te verkrijgen om zich zo nodig succesvol van zulk een verantwoordelijkheid te kunnen kwijten. — Jak. 3:1; 1 Tim. 3:1-13.

17. Waarom is het zo belangrijk dat een theocratische bedienaar van het evangelie de juiste onderdanigheid toont?

17 Een der voornaamste vereisten voor ware opzieners is nederig te zijn. Daarom schreef Petrus opdat wij zowel persoonlijk als gezamenlijk in theocratisch opzicht zullen vooruitgaan: „Onderwerpt u om des Heren wil aan iedere menselijke schepping: hetzij aan een koning [dat wil zeggen, Christus Jezus] als superieur of aan bestuurders [dat wil zeggen, zijn zichtbare vertegenwoordigers, de „vorsten”] als door hem gezonden om kwaaddoeners straf toe te dienen maar wie goed doen, te loven.” — 1 Petr. 2:13, 14, NW.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen