Waarvoor verschafte Christus het rantsoen?
Waarom is het rantsoen belangrijk? Wie profeteren er van?
ENKELE tientallen jaren terug hoorde men nog al eens vaak dat er personen ontvoerd waren. Dit was een gemakkelijke verdienste voor bandieten, want het geschaakte slachtoffer werd vastgehouden en tegen een bedongen rantsoen, dat varieerde naar gelang de financiële waarde van hem of zijn vrienden, weer losgelaten. Het gevraagde bedrag was een rantsoen, omdat het slachtoffer er door werd verlost. In Van Dale’s woordenboek der Nederlandse taal vinden wij de volgende definitie van „rantsoen”: „het loskopen, betaling van een losprijs; . . . geldsom tegen betaling waarvan iem. die zijn vrijheid heeft verloren, weer wordt vrijgelaten; losgeld; afkoopsom.”
Een rantsoen hoeft niet noodzakelijkerwijs geld te zijn. Het kan alles zijn wat maar waarde heeft, zelfs mensen. In 1780 werd door een Frans-Engelse overeenkomst bepaald dat een Franse vice-admiraal of een Engelse admiraal gerantsoeneerd kon worden tegen zestig krijgsgevangenen. Het rantsoen varieerde naar gelang de rang van de officier.
De gehele mensheid heeft een rantsoen nodig. Ze bevindt zich in een gevangen toestand ten gevolge van wat er lang geleden is gebeurd toen de volmaakte Adam en Eva de enige menselijke aardbewoners waren. Zij waren vrij en hun werd een vreedzaam eeuwig leven in het vooruitzicht gesteld, dat zij zouden gebruiken om de aarde te onderwerpen en met volmaakte mensen als zijzelf te vullen. — Gen. 1:28.
Terecht verlangde God van deze twee met verstand begaafde schepselen, zíjn schepselen, gehoorzaamheid. Hij schonk hun de gelegenheid te tonen welke loopbaan zij zouden verkiezen en waarschuwde hen billijk genoeg voor wat er zou gebeuren wanneer zij ongehoorzaam zouden zijn (Gen. 2:16, 17). Desondanks waren zij echter ongehoorzaam en aten van de verboden boom. Omdat zonde wil zeggen ongehoorzaamheid aan Gods wet of overtreding van zijn wil, kan er worden gezegd dat Adam en Eva zondigden.
Omdat zij de waarschuwing in de wind sloegen en Gods uitdrukkelijk bekendgemaakte wil overtraden, werden zij gevangenen ten aanzien van de zonde en de daarop staande vloek des doods. Op geen enkele wijze konden zij zich hiervan bevrijden, wat betekende dat hun kinderen vanaf hun geboorte in dezelfde gevangen toestand zouden verkeren. De situatie waarin zij verkeerden zou vergeleken kunnen worden met slavernij. De in die toestand ter wereld gebrachte kinderen, alle afstammelingen van Adam en Eva, zouden niet vrij worden geboren maar de slavernij van hun ouders overerven. „Daarom, evenals door één man de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood zich aldus tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd.” — Rom. 5:12.
Alle mensen hebben van Adam de zonde en de doodsvloek geërfd omdat zij via de voortplanting hun levenskracht van hem hebben gekregen. Zijn zonde werd op hen overgedragen, evenals ouders ziekten op hun kinderen kunnen doen overgaan.
HOE HET VERLORENE TE HERWINNEN
Adam en Eva verloren door hun ongehoorzaamheid het recht op volmaakt menselijk leven. Zij waren niet meer volmaakt in Gods ogen en in de loop der tijd zou de door hen overgedragen onvolmaaktheid steeds duidelijker aan de dag treden in de wijze waarop de lichamen hunner afstammelingen zouden functioneren. Zij verloren eveneens het recht op oneindig leven in het Edense paradijs en om van de overvloedige vruchten er van te eten en van het vooruitzicht om de aarde met volmaakte mensen te bevolken en te onderwerpen door ze in één grote, vredige tuin te veranderen. Hoe groot ook, er was toch nog een groter verlies, namelijk de rechtvaardige verhouding waarin zij tot God stonden, was verloren gegaan.
De mensen waren niet bij machte het verlorene door eigen krachtsinspanningen los te kopen of te herwinnen en zich van de gevangenschap aan zonde en dood te bevrijden. Het verlossende rantsoen dat zij nodig hadden, moest van een bron buiten hen afkomstig zijn. Geen enkele afstammeling van Adam kon het verschaffen. — Ps. 49:7.
Er was een aan Adam gelijkwaardig rantsoen nodig. Aangezien een volmaakte man het leven voor de mensheid heeft verloren, was er eveneens volmaakt menselijk leven voor nodig om dit leven los te kopen. Adam was volmaakt en geen zijner nakomelingen was in dit opzicht aan hem gelijk, en daarom kon niemand het noodzakelijke rantsoen zijn. Dierlijk leven was in waarde eveneens ontoereikend. De door de Israëlieten geofferde dieren konden hoogstens slechts een afbeelding zijn van het volmaakte menselijke offer dat de mensheid als door rantsoen zou kunnen loskopen.
Dat die offers gepaard gingen met het vergieten van dierlijk bloed duidde op nog een feit, namelijk, dat er bloed vergoten moest worden opdat de mens van de gevolgen van Adams zonde bevrijd kon worden. Dit ligt voor de hand, want het leven van een schepsel is in het bloed. In Hebreeën 9:22 staat geschreven: „Ja, bijna alles wordt volgens de Wet met bloed gereinigd, en indien er geen bloed wordt vergoten, geschiedt er geen vergeving.” Het leven van een volmaakte man, vertegenwoordigd door zijn bloed, moest derhalve worden vergoten om het door Adam verloren gegane los te kopen.
HOE ER IN HET RANTSOEN VOOR DE MENS WERD VOORZIEN
Alleen Jehovah God kon een geschikt rantsoen voor Adams afstammelingen verschaffen. Hij alleen kon een mens tot aanschijn roepen wiens levenskracht niet van Adam afkomstig was. Hij deed dit door de levenskracht van een zijner geesteszonen naar de schoot van Maria over te brengen. Via het normale proces der geboorte werd er toen een man geboren wiens leven niet via voortplanting van Adam afkomstig was. Daarom was Christus volmaakt en vrij van de erfzonde. Hij was niet gevangen aan zonde en dood.
Omdat Christus aldus in de wereld kwam, was hij een mens met alle rechten op menselijk leven welke Adam bezat voordat hij zondigde. Hij was Adams gelijke en derhalve een geschikt rantsoen voor de mensheid. Was hij een incarnatie geweest, een in vlees gehulde geest, dan zou hij Adams gelijke niet zijn geweest. In die hoedanigheid zou hij geen rechten op menselijk leven kunnen hebben en de mensheid niet door rantsoen kunnen loskopen. Slechts door afstand te doen van het geestelijke leven en via het geboorteproces een mens te worden, kon hij in aanmerking komen voor die rechten. „Hij ontledigde zich en heeft de gedaante van een slaaf aangenomen en is in de gelijkenis van mensen verschenen” (Fil. 2:7). Daar hij geen incarnatie was, was hij „in alle opzichten gelijk zijn ’broeders’.” — Hebr. 2:17.
Christus werd niet gedwongen om afstand te doen van zijn menselijke leven en de rechten er op ten einde Adams afstammelingen los te kopen. Hij deed het vrijwillig. Dit was van zijn kant een daad van liefde. „Evenals de Zoon des mensen niet is gekomen om te dienen maar om gediend te worden en om zijn ziel te geven als een rantsoen in ruil voor velen.” — Matth. 20:28.
Op de derde dag nadat Christus aan de paal was gestorven, werd hij als een geestelijk schepsel opgewekt met rechten op hemels leven. Petrus getuigde hier aldus van: „Want, ook Christus is eenmaal voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardig persoon voor onrechtvaardigen, opdat hij u tot God zou kunnen leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petr. 3:18). Als geest kon hij God zijn ten offer gebrachte menselijke leven als rantsoenprijs aanbieden om Adams afstammelingen te verlossen.
Door dit rantsoen werden niet alle mensen nu maar zonder meer verlost. Zij die evenals Adam ongehoorzaam jegens God blijven, zullen er de voordelen niet van ontvangen. Het rantsoen moest ten goede komen aan hen die Adams verkeerde loopbaan de rug zouden toekeren, gehoorzaam zouden zijn en geloof zouden oefenen. „Wie geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven. Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de gramschap Gods blijft op hem.” — Joh. 3:36; 1 Tim. 4:10.
Waarom zou God hen redden die hun hoop niet op hem stellen en niet getrouw zijn? Waarom zou het kostbare leven van zijn geliefde Zoon worden gebruikt om hen het door Adam verloren gegane waardevolle weer te verschaffen, wanneer zij dit niet waard zijn? Jehovah heeft zijn Zoon niet gegeven als een rantsoen voor ieder mens maar voor hen die geloof zouden oefenen en gehoorzaam zouden zijn. Dezen wenst hij te redden.
Het ligt in Gods voornemen besloten dat er een wereld zal komen waar uitsluitend zulke personen van alle soorten van mensen zullen zijn. Deze rechtvaardige nieuwe wereld had hij zozeer lief dat hij er zijn Zoon als een zonde-verzoenend slachtoffer voor heeft gegeven. Het rantsoen werd betaald ten behoeve van alle gehoorzame mensen die geloof oefenen en die de bewoners van die rechtvaardige nieuwe wereld zouden zijn. „Want God heeft de wereld zozeer liefgehad, dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk die in hem geloof oefent, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” — Joh. 3:16.
Zij die geloof oefenen, zullen door Christus’ bloed van Adams erfzonde worden gereinigd, want alleen dit bloed kan van zonde reinigen (1 Joh. 1:7). Daarom zullen zij van de gevangenschap aan zonde en dood worden bevrijd. Alles wat Adam heeft verloren, zal aldus voor hen worden losgekocht. Dit geschiedt door Christus’ ene slachtoffer en het behoeft niet herhaald te worden. „Maar nu heeft hij zich bij de voleinding van de samenstelsels van dingen eenmaal voor altijd gemanifesteerd, ten einde de zonde weg te doen door zichzelf te offeren.” — Hebr. 9:26.
WAAROM GELOOF IN HET RANTSOEN NOODZAKELIJK IS
God dringt de voordelen van Christus’ rantsoen aan niemand op. Er is alle mensen bekendgemaakt dat er een rantsoen is en het wordt aan ieder persoonlijk overgelaten het al dan niet te aanvaarden. Alleen wanneer men het aanvaardt en er geloof in oefent, zal men van zonde en de daarmee gepaard gaande vloek des doods worden verlost. „Maar de Schrift heeft alle dingen tezamen overgeleverd aan de hoede der zonde, opdat de belofte die voortvloeit uit geloof jegens Jezus Christus aan hen gegeven mocht worden die geloof oefenen.” — Gal. 3:22.
Veel zogenaamde christenen weigeren geloof in Christus’ rantsoenoffer te oefenen, enige zonde-verzoenende waarde in zijn vergoten bloed te zien. Zij vertonen overeenkomst met degenen over wie Petrus zei: „Er verschenen echter ook valse profeten onder het volk, zoals er ook valse leraars onder u zullen zijn. Juist dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend” (2 Petr. 2:1). Christus kocht de christenen met zijn volmaakte menselijke leven, maar deze personen hebben hem niet langer als hun eigenaar erkend. Wanneer de mensen hem verwerpen, verwerpt hij hen. Zij zullen nimmer het door Adam verloren gegane en door Christus losgekochte ontvangen.
Indien men niets afweet van het rantsoen en waarom het nodig is, kan men er geen geloof in oefenen. Men moet er eerst iets over weten en dient daarom in de waarheden van Gods Woord onderricht te worden. De Schrift geeft duidelijk te kennen dat God niet in een rantsoen voor de mensheid behoefde te voorzien. Dat hij het wel deed, was een uiting van onverdiende goedgunstigheid jegens de mens. Zij die van de Adamitische zonde bevrijd willen worden, dienen hiervan doordrongen te zijn. — Titus 3:4, 5.
Wil men de voordelen van het rantsoen ontvangen dan moet men erkennen dat men zondig is. Men kan er zijn ogen niet voor sluiten en zich, zoals sommigen trachten, niet verbeelden dat men vrij van zonde is. „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde,’ misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons” (1 Joh. 1:8). Men moet nauwkeurige kennis verwerven, want dan heeft men een basis om geloof in het rantsoen te oefenen en in het feit dat God ’de beloner is van hen die hem ernstig zoeken.’ — Hebr. 11:6.
WANNEER DE VOORDELEN VAN HET RANTSOEN IN HET ALGEMEEN TOEGEPAST ZULLEN WORDEN
God heeft Christus Jezus gezalfd om Koning te zijn van de rechtvaardige wereld waartoe hij van het allereerste begin af al besloten was. Via hem en het door hem bestuurde Koninkrijk zal het tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen van de aardbodem worden weggevaagd. Dan zal hij er toe overgaan zijns Vaders voornemen met betrekking tot de aarde te vervullen, door de voordelen van zijn rantsoenoffer tot de overlevenden van die reinigende daad uit te strekken. Aldus zal de mensheid weer verheven worden, hetgeen zal voortduren totdat de mensheid alles heeft terugverworven wat Adam voor hen heeft verloren doen gaan.
Gedurende deze verheffingsperiode, die duizend jaar zal duren, zullen de doden die een opstanding zijn waardig geoordeeld, tot leven worden opgewekt. Het gemeenschappelijke graf der mensheid zal hierdoor geledigd worden en dit zal betekenen dat de dood ten gevolge van Adams zonde haar steek zal verliezen. De mens zal niet meer ten gevolge van de Adamitische zonde sterven. Deze dood zal door de voordelen van Christus’ rantsoenoffer zijn tenietgedaan. Dan zal de profetie worden vervuld: „Als de laatste vijand zal de dood worden vernietigd.” — 1 Kor. 15:26.
Na een korte en laatste beproeving zal de mensheid door God worden gerechtvaardigd en wederom in een rechtvaardige verhouding tot hem staan. Zij zullen dan de gave van het eeuwige leven hebben. Christus’ rantsoenoffer zal hen niet alleen van de gevangenschap aan zonde en dood hebben verlost, maar zal alles wat Adam heeft verloren, voor hen hebben losgekocht.
Een ieder die dit echter wil meemaken, moet gehoorzaam zijn aan de wil van God. Hij moet geloof oefenen in Gods beloften en in de waarde van Christus’ rantsoenoffer. Alleen door thans gehoorzaamheid en geloof te oefenen, zal hij dan kunnen leven.